29 683 Dierziektebeleid

Nr. 221 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2016

In het kader van het antibioticabeleid in de dierhouderij informeren wij u met deze brief over:

  • Publicatie wijzigingsregeling UDD.

  • Stand van zaken acties vervolgbeleid (Kamerstuk 29 683, nr. 220).

  • SDa rapportage gezelschapsdieren en paarden.

  • Stand van zaken aanpak carbapenemresistentie (CPE).

  • Jaarlijkse rapportage over de verkoop van veterinaire antibiotica in Europa.

  • Toezicht en handhaving.

Publicatie wijzigingsregeling UDD

Met onze brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 29 683, nr. 204) hebben wij u geïnformeerd over de voorgenomen wijzigingen in bijlage 9 van de Regeling Diergeneesmiddelen betreffende regels inzake zorgvuldig antibioticumgebruik in de veehouderij – de zogenaamde UDD-regeling – naar aanleiding van de in 2015 uitgevoerde evaluatie. De wijzigingen zijn op 28 oktober 2016 gepubliceerd in de Staatscourant, jaargang 2016 nr. 573051.

De gewijzigde UDD-regeling treedt per 1 januari 2017 in werking. Voor de specifieke wijzigingen verwijzen wij u naar eerder genoemde brief. Met deze wijzigingen verwachten wij dat de problemen en knelpunten in de praktijk worden opgelost, de inzet van tweedekeuzemiddelen onder regie van de dierenarts efficiënter en effectiever wordt, de regeling bedrijfsspecifieker wordt en het gebruik van eerste en tweede keus middelen restrictief blijft. Wij zullen de wijzigingen een jaar na inwerkingtreding evalueren op effectiviteit, praktische uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Samen met de betrokken partijen (sectororganisaties en KNMvD) hebben wij een communicatietraject gestart om deze wijzigingen onder de aandacht te brengen.

Zo is er een brochure2 gemaakt die breed verspreid wordt onder dierenartsen en veehouders. De komende maanden zullen wij gezamenlijk met de sectoren en KNMvD over deze wijzigingen communiceren richting dierenartsen en veehouders via persbericht, websites, folders en tijdschriften. Op de websites van de NVWA en RVO plaatsen wij vraag-en-antwoord-lijsten.

Stand van zaken acties vervolgbeleid

Op 8 juli jl. hebben wij u geïnformeerd over het vervolgbeleid voor zorgvuldig antibioticumgebruik in de dierhouderij voor de jaren 2016 – 2020 (Kamerstuk 29 683, nr. 220). Hierbij geven wij u een korte stand van zaken van een aantal acties uit deze brief.

– Onderzoek kritische succesfactoren

Het onderzoek naar kritische succesfactoren in de kalver-, varkens- en pluimveesector is gestart. Naar verwachting zullen medio 2017 de onderzoeksresultaten uit de eerste fase van dit onderzoek inzicht geven in de factoren die eraan bijdragen dat bedrijven structureel een laag (of hoog) antibioticumgebruik hebben en meer inzicht geven in welke reductie bij rode en oranje bedrijven kan worden gerealiseerd. Het onderzoek naar kritische succesfactoren bij dierenartsen zal naar verwachting begin 2017 starten.

– Aanpak colistinegebruik

Op verzoek van de Europese Commissie heeft de European Medicines Agency (EMA) in juli 2016 een advies3 uitgebracht over het gebruik van colistine bij dieren in de EU. Colistine wordt al vele jaren voor zowel mensen als dieren gebruikt. Voor mensen is het een laatste geneesmiddel om bacteriële infecties die resistent zijn tegen andere antibiotica te behandelen. De aanleiding van het advies betreft een nieuwe ontdekking in de mechanismen van bacteriën om resistentie op te bouwen tegen Colistine. De EMA adviseert het gebruik van colistine in de dierhouderij terug te brengen tot 5 mg/PCU en uiteindelijk tot een gewenst niveau van maximaal

1 mg/PCU. PCU (Population Correction Unit) is een maat voor de omvang van de dierlijke productie in een land. Realisering van de norm van 5 mg/PCU leidt volgens EMA tot een reductie van het colistinegebruik in Europa met 65%. Daarnaast adviseert de EMA colistine onder te brengen in een hogere risicocategorie van (kritische) antibiotica. Dit advies steunen wij en dit sluit aan bij het Nederlandse beleid. In haar reactie op het advies van de EMA heeft de Europese Commissie laten weten dat zij ervan uitgaat dat de adviezen van de EMA door de lidstaten worden overgenomen. In een voor volgend jaar geplande questionnaire zal de Europese Commissie de stand van zaken rond implementatie van de adviezen onderzoeken.

In Nederland ligt het gebruik van colistine voor de veehouderij als geheel reeds onder het gewenste niveau van maximaal 1 mg/PCU. De Nederlandse veehouderij heeft het gebruik van colistine de afgelopen jaren fors teruggebracht (68% in periode 2011–2015).

In principe voldoet de gehele Nederlandse dierhouderij al aan deze maximaal gewenste norm maar voor ons blijft het voor de Nederlandse veehouderij een streven om de noodzaak van het gebruik op een verantwoorde wijze verder terug te dringen, zoals ook opgenomen in ons vervolgbeleid en in de daarvoor opgestelde sectorplannen. Het colistinegebruik blijft met name een aandachtspunt in de kalver- en varkenssector.

Naar aanleiding van het EMA-advies en mede op basis van het eerder uitgebrachte Gezondheidsraadadvies, zijn de formularia ondertussen aangescherpt. Naast het feit dat colistine in Nederland al een tweedekeuzemiddel betreft is de WVAB (Werkgroep Veterinair Antibiotica Beleid) van mening dat colistine niet langer als voorkeursmiddel in de formularia aangewezen kan worden. Dat wil zeggen dat colistine in principe alleen mag worden ingezet als andere tweedekeuzemiddelen niet werkzaam zijn. Daarnaast adviseert de WVAB aanvullende randvoorwaarden op te nemen gericht op de inzet van colistine, zoals 1) het zo veel mogelijk inperken van de hoeveelheid dieren waarvoor colistine wordt voorgeschreven (cohorteren), 2) het opnemen van de noodzakelijke preventieve maatregelen in het bedrijfsgezondheidsplan en 3) het evalueren van iedere behandeling. We zullen erop toezien dat de kalver- en varkenssector en de dierenartsen deze adviezen overnemen. Daar nemen we ook in mee dat we met hen bezien hoe we het gebruik op een verantwoorde wijze verder kunnen reduceren. Ook zullen we medio 2017 de resultaten van het onderzoek naar kritische succesfactoren hierbij betrekken. We verwachten van de sectoren dat zij dit tevens meenemen in de aanscherping van de sectorplannen in 2017. Ook in de kalkoensector is het gebruik van colistine een aandachtspunt. Deze sector heeft dit jaar een aanvullend plan van aanpak voor zorgvuldig antibioticumgebruik opgesteld. In dit plan zijn maatregelen opgenomen om het gebruik van colistine te verminderen, waaronder een verplicht verbeterplan bij inzet van colistine op een bedrijf.

Naast de blijvende nationale inzet zullen wij ook steviger inzetten op een Europese aanpak. En in het kader van de uitwerking van de Raadsconclusies over de aanpak van AMR van juni 2016 zetten wij in op een forse reductie van het veterinaire colistinegebruik in de EU.

– Stimulansen

In de vervolgbeleidsbrief hebben wij aangegeven stimulansen te creëren voor een extra beweging van bedrijven in het rood en oranje naar het groene gebied. Per 1 januari 2017 krijgen bedrijven met een structureel laag gebruik in antibiotica (lees: groene streefgebied) enkele vrijstellingen van regels uit de zogenaamde UDD-regeling (bijlage 9 van de Regeling Diergeneesmiddelen)4. Hiervoor kunnen sectoren per sector een Gids voor Goede Praktijken (GvGP) opstellen. Een dergelijke GvGP voor de varkenshouderij en voor de melkveehouderij is door de beide sectoren ingediend, en wordt momenteel inhoudelijk beoordeeld. De gids zal bij een positief oordeel, op de website van de RVO (RVO.nl) worden geplaatst. Een voorstel voor de GvGP voor de vleeskalversector wordt in het voorjaar van 2017 verwacht. Dit in verband met de implementatie van een nieuw ketenkwaliteitssysteem.

SDa rapportage gezelschapsdieren en paarden

De SDa heeft het onderzoek naar het antibioticumgebruik bij paarden en gezelschapsdieren afgerond. Zoals we op basis van de tussenrapportage al verwachtten en aan uw Kamer hebben gemeld in de brief van 8 juli jl., blijkt dat het antibioticumgebruik bij gezelschapsdieren en paarden laag is.

De «Defined Daily Dose per Animal» per praktijk (DDDADAP) was in 2014 voor gezelschapsdieren 2,6 en voor paarden 0,56. Daarbij nam het gebruik over de periode 2012–2014 voor gezelschapsdieren af met 17,2% en voor paarden met 24%. In beide sectoren is een verschuiving in gebruik zichtbaar naar eerste en tweedekeuzemiddelen. In 2014 werden bij gezelschapsdieren in 42% van de behandelingen met antibiotica eerstekeuzemiddelen ingezet, 51% tweedekeuzemiddelen en 6,9% derdekeuzemiddelen. De ontwikkeling tussen 2013 en 2014 werd gekenmerkt door de verschuiving van tweede- en derdekeuzemiddelen naar eerstekeuzemiddelen. Het gebruik van derde keuze antibiotica is in deze sector met 73% gedaald van 0,67 DDDA naar 0,189 DDDA in 2014.

Bij paarden werd in 85,1% van de behandelingen met antibiotica eerstekeuzemiddelen ingezet, 12,5% tweedekeuzemiddelen en 2,5% derde keuze middelen. Het gebruik van derdekeuze-antibiotica is met 68% gedaald van 0,040 DDDA naar 0,013 DDDA in 2014.

We zijn positief over het lage en selectieve gebruik van antibiotica in deze beide sectoren. De verschillen tussen de praktijken worden kleiner over de jaren. Samen met het lage gebruik en het lage aandeel derde keuze middelen concludeert het SDa-expertpanel dat continue monitoring en benchmarken van de sectoren niet noodzakelijk is. We zijn voornemens om dit onderzoek conform advies van de SDa over 3 jaar te herhalen.

De SDa-brief met de link naar het rapport «Antibioticumgebruik bij gezelschapsdieren» vindt u hier en die van «Antibioticumgebruik bij paarden» treft u hier aan.

Stand van zaken aanpak carbapenemresistentie (CPE)

In de brief van 8 juli (Kamerstuk 29 683, nr. 220) hebben wij gemeld dat we aanvullend advies hebben gevraagd aan nationale én internationale veterinaire en humane experts om tot een goede afweging te kunnen komen bij het nemen van maatregelen wanneer er introductie van CPE bij dieren in Nederland zou plaatsvinden. Dit mede met het oog op de internationale context en de te verwachten effectiviteit van maatregelen. Dit advies is gereed (zie bijlage 1)5. Daarnaast hebben Nederlandse experts gewerkt aan de opzet van een onderzoeksprotocol voor het geval dat er introductie van CPE bij dieren in Nederland zou plaatsvinden. Dit onderzoeksprotocol wordt binnenkort opgeleverd.

Op basis van deze documenten en de eerder opgeleverde adviezen van RIVM en de Deskundigengroep dierziekten, zullen wij een aanpak voor CPE bij dieren formuleren. Daarbij zal ook de dierlijke sector worden betrokken. Tevens zullen wij met de Europese Commissie in gesprek gaan over de aanpak van CPE. In de context van open grenzen is een Europese aanpak van groot belang. In de Raadsconclusies over antibioticaresistentie (juli 2016) hebben de lidstaten de Commissie daarom opgeroepen om een gezamenlijke aanpak te formuleren op opkomende resistenties, zoals carbapenemresistentie. Over de concrete aanpak van CPE zullen wij u in het voorjaar van 2017 nader informeren.

Jaarlijkse rapportage over de verkoop van veterinaire antibiotica in Europa

De European Medicines Agency (EMA) heeft 14 oktober haar zesde rapport6 openbaar gemaakt over het antibioticumgebruik bij dieren in 29 Europese landen over het jaar 2014. Dit ESVAC rapport geeft per land de gestandaardiseerde gegevens over de verkoop van antibiotica weer in hoeveelheid actieve stof per gewichtseenheid van het totaal aan geproduceerde en aanwezige voedselproducerende dieren (incl. paarden). De verkoopcijfers worden internationaal veel gebruikt als maatstaf voor van het antibioticumgebruik.

De gegevens uit het rapport moeten volgens de EMA met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Diverse factoren kunnen invloed hebben op de omvang van de verkoopcijfers. Zo kan de samenstelling van de populatie voedselproducerende dieren binnen een land het gebruik en daarmee de verkoop van antibiotica sterk beïnvloeden. Intensieve productiesectoren gebruiken relatief veel antibiotica. Landen met relatief weinig intensieve veehouderij zullen in het algemeen een lagere gestandaardiseerde verkoop hebben.

De onderstaande tabel vermeldt in de tweede kolom de gestandaardiseerde verkoopgegevens voor 2014 in de verschillende landen, uitgedrukt als percentage ten opzichte van Nederland. In de laatste kolom staat de procentuele wijziging in gestandaardiseerde verkoop ten opzichte van 2012.

Uit de rapportage blijkt dat Nederland samen met Noorwegen in 2014 de laagste gestandaardiseerde verkoop heeft van 3e en 4e generatie cefalosporines; dit zijn antibiotica die van kritisch belang zijn voor de volksgezondheid.

De verkoop van veterinaire antibiotica in de 25 landen die ook vanaf 2011 al aan de EMA rapporteerden, is tussen 2011 en 2014 met 2% afgenomen. Echter, Spanje is in 2014 overgegaan op een nieuw systeem voor het verzamelen van de benodigde data, omdat het oude systeem geen complete, betrouwbare dataset bleek op te leveren. De verkoopcijfers van Spanje in voorgaande rapportages zijn daarom niet meer bruikbaar in deze vergelijking. Met het uitsluiten van Spanje is de verkoop van veterinaire antibiotica (in de 24 overige landen) tussen 2011 en 2014 afgenomen met 12%.

Land

% verkoop veterinaire

antibiotica t.o.v. verkoop van deze antibiotica in Nederland in 2014

2012

2014

(%)

 

Land

% verkoop veterinaire

antibiotica t.o.v. verkoop van deze antibiotica in

Nederland in 2014

2012

2014

(%)

Spanje

612

+ 38

 

Verenigd Koninkrijk

91

– 6

Cyprus

574

– 1

 

Zwitserland

83

Nieuw

Italië

526

+ 6

 

Oostenrijk

82

+ 3

Portugal

295

+ 28

 

Ierland

70

– 18

Hongarije

282

– 21

 

Denemarken

65

0

België

231

– 3

 

Luxemburg

60

– 5

Duitsland

218

– 27

 

Roemenië

57

Nieuw

Kroatië

215

Nieuw

 

Letland

54

– 12

Polen

206

+ 4

 

Litouwen

52

– 9

Frankrijk

156

+ 4

 

Slovenië

49

– 10

Bulgarije

121

– 16

 

Finland

33

+ 2

Tsjechië

116

0

 

Zweden

17

– 15

Nederland

100

– 9

 

IJsland

8

– 12

Estland

99

+ 21

 

Noorwegen

5

– 18

Slowakije

96

+ 52

       

Toezicht en handhaving

Zoals gemeld in de brief van 8 juli over het vervolgbeleid blijven wij inzetten op stringent toezicht en handhaving door de NVWA. Overheidstoezicht maakt het systeem om te komen tot zorgvuldig antibioticagebruik sluitend. De NVWA ontwikkelt in dit kader nieuwe innovatieve toezichtmethoden. Zo heeft de NVWA op pluimveeslachterijen antibioticaresiduen gemeten op veren van vleeskuikens. In vergelijking met de standaard bemonstering op vlees kunnen residuen op veren langer na toediening worden aangetoond. Hiermee beschikt de NVWA over een nieuwe methode om risico’s beter te detecteren.

De NVWA heeft in mei 2016 proces-verbaal opgemaakt tegen 12 pluimveehouders. De verdenking bestaat dat in strijd met de regels antibiotica aan vleeskuikens is toegediend en bij het slachten niet is gemeld dat de dieren met antibiotica waren behandeld. Op de formulieren met voedselketeninformatie (VKI) die bij de betrokken vleeskuikens horen, stond niet dat de dieren waren behandeld. Ook in de pluimveedatabank waren de behandelingen niet terug te vinden. Melden en registreren van het gebruik van antibiotica is verplicht en wij vinden het van groot belang dat deze regels nauwkeurig worden nageleefd en strikt worden gehandhaafd. Het strafrechtelijk onderzoek staat onder leiding van het Functioneel Parket.

Sinds 2015 zijn veehouders verplicht om aan zelfcontrole te doen op het gebruik van diergeneesmiddelen en verboden stoffen. De meest voor de hand liggende uitvoering is door middel van een privaat kwaliteitssysteem. Dit hebben de grote sectoren inmiddels opgepakt. Het Ministerie van EZ en de NVWA monitoren de kwaliteit en voortgang van deze implementatie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
4

Veehouders die voldoen aan de voorwaarden zoals opgesteld in deze GvGP worden vrijgesteld van:

  • het evalueren van het gebruik van antibiotica in elk regulier bedrijfsbezoek;

  • het tweewekelijks bedrijfsbezoek in de hoogrisicoperiode voor kalver- en varkenshouders (verplicht contactmoment gaat dan wel gelden);

  • het jaarlijks aanscherpen van de bedrijfsspecifieke reductiedoelstelling;

  • het driemaandelijkse, danwel het zesmaandelijkse reguliere bedrijfsbezoek op melkveehouderijbedrijven van de dierenarts op melkveebedrijven. Voor hen gaat een jaarlijks verplicht bedrijfsbezoek gelden.

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven