Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 augustus 2010
In navolging op mijn brief van 1 juli 2010 (Kamerstuk 29 664, nr. 99) zend ik u hierbij een exemplaar van het rapport «Kansen voor decentraal aalbeheer».1 Het uitgangspunt dat voor deze studie is gehanteerd, is een gedecentraliseerd beheer van de aalvisserij dat toewerkt naar
een herstel van de natuurlijke aalstand, maar met behoud van een bepaalde mate van visserij. Van belang hierbij is een goede
balans tussen de hoeveelheid glasaal (door natuurlijke intrek en/of uitzet), de vangst van rode alen en schieralen, en de
uittrek van schieralen naar zee.
Bij de uitvoering van de opdracht is gekozen voor een stapsgewijze benadering met frequent overleg met vertegenwoordigers
vanuit de beroepsvisserij en de sportvisserij. Op die manier is geprobeerd om te komen tot een breed gedragen systematiek
voor de uitwerking van het decentraal aalbeheer. Op grond van gegevens vanuit de visserij, de bevindingen van de Commissie
Eijsackers (Kamerstuk 31 700, nr. 132), en reeds beschikbare wetenschappelijke informatie (onder andere van IMARES), zijn de onderzoekers tot de conclusie gekomen
dat een duurzame visserij op aal, rekening houdend met de vereisten van de Europese aalverordening, mogelijk is als per uitgezette
glasaal tenminste 15 gram schieraal naar zee kan ontsnappen. Op basis van dit principe kan, mits men voldoende inzicht heeft
in de lokale aalstand, per VBC-gebied worden bepaald hoeveel aal er gevangen mag worden. Het betreft echter een theoretisch
concept waar nog verdere onderbouwing voor nodig is. Ook liggen er vragen van organisatorische aard. Daarom is een vervolgonderzoek
in de vorm van een pilot-project noodzakelijk.
De onderzoekers hebben samen met de sectorvertegenwoordigers een voorstel uitgewerkt voor een pilot-project voor decentraal
aalbeheer in het VBC-gebied Friesland. Het doel van dit project is om in een beperkt gebied, met de actieve medewerking van
de beroepsvissers, de effectiviteit en uitvoerbaarheid van het decentraal aalbeheer te testen.
Naast ecologische vraagstukken zoals de overleving en groei van de aal en het bepalen van de bevissingsmogelijkheden, is het
aspect van (zelf)controle en handhaving en de economische haalbaarheid van decentraal aalbeheer van belang. Ik verwacht dat
het project per 1 september kan aanvangen, en zal doorlopen tot begin 2012. Volgens de onderzoekers is Friesland geschikt
als proefgebied omdat het vanwege de voorkomende watertypen representatief is voor de rest van Nederland, glasaaluitzet goed
gedocumenteerd is, en er vanuit de visserij en provincie draagvlak is voor de proef.
Los van bovengenoemd onderzoek zijn de volgende aspecten ook van belang voor het decentrale aalbeheer. Het onderzoeksrapport
geeft aan dat de visserijsector zelf een aantal taken op zich moet nemen, waaronder het maken van bindende afspraken over
de bevissingsmogelijkheden, en het handhaven ervan gekoppeld aan een eigen sanctioneringsysteem. Waarschijnlijk vraagt dit
een aanpassing van de wijze waarop de aalvissers nu georganiseerd zijn. Daarnaast zal de Europese Commissie (en ICES) een
nieuw beheersmodel moeten goedkeuren.
Afhankelijk van de stappen die de sector zelf zet en de uitkomsten van het pilot-project, zal ik begin 2012 een besluit nemen
over het decentrale aalbeheer en de eventuele gevolgen voor het Nederlandse aalbeheerplan. Een gewijzigd aalbeheerplan zal
formeel ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de Europese Commissie.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg