Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2010
De vaste Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft bij brief van 30 september 2010 verzocht om een nadere
toelichting op het argument dat sprake zou kunnen zijn van oneigenlijke staatssteun in relatie tot de verkoop van grond op
de Waddeneilanden. In reactie daarop bericht ik u als volgt.
Op 1 juli 2010 heeft de Tweede Kamer de motie van het lid Snijder-Hazelhoff (Tweede Kamer 2009–2010, 29 659, nr. 55) aangenomen. In de motie wordt de regering verzocht om bij verkoop van gronden door Staatsbosbeheer uit te gaan van een grondwaarde
van 30 procent van de WOZ-waarde en daarop te depreciëren met een percentage dat afhankelijk is van het gebruiksdoel van de
betreffende grond.
Verkoop op grond van de voorgestelde vuistregel zal leiden tot een verkoopprijs die ver ligt onder de marktwaarde en zal de
koper een aanzienlijk financieel voordeel verschaffen. Uit een oogpunt van rechtsgelijkheid zou, bij uitvoering van de motie,
eenieder in de gelegenheid moeten worden gesteld om de grond van Staatsbosbeheer onder deze gunstige condities te verwerven.
Het is dan ook niet uit te sluiten dat ondernemingen de grond verwerven. Ook bij verkoop aan de huidige gebruikers zal de
grond in een aantal gevallen in handen komen van ondernemingen.
Het aanzienlijke financiële voordeel dat gepaard gaat met de verwerving van de grond kan de mededinging tussen ondernemingen
vervalsen en het handelsverkeer – in de breedste zin van het woord – ongunstig beïnvloeden, aangezien degene die het voordeel
van de overheid krijgt onder gunstiger condities op de markt kan opereren dan vergelijkbare ondernemers uit andere lidstaten.
Toepassing van de voorgestelde vuistregel zal dus leiden tot staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie en zal, tenzij is voldaan aan de voorwaarden voor «de minimis», ter goedkeuring moeten worden
aangemeld bij de Europese Commissie. Aangezien de Europese Commissie in haar Mededeling betreffende staatssteunelementen bij
de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (97/C 209/03) stelt dat het vaststellen van de waarde van de grond
op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties en taxatiecriteria dient te geschieden, is het niet aannemelijk dat goedkeuring
zal worden verkregen.
Ten aanzien van mijn beoordeling van de motie van het lid Snijder-Hazelhoff zij overigens verwezen naar mijn brief van 10 september
2010 (Kamerstukken II 2009/10, 29 659, nr. 63).
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg