29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 164 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 april 2022

Bij brief van 03 februari 2022 heeft u mij gevraagd om een brief over het oordeel van de Raad van State aangaande het gebiedsverbod van een Haagse imam. In deze brief ga ik in op het oordeel door de Raad van State en zal ik u informeren op welke wijze jongeren weerbaar worden gemaakt tegen extremistische retoriek.

Oordeel door de Raad van State dat het gebiedsverbod voor een Haagse imam niet langer meer nodig is

De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) maakt het mogelijk preventieve maatregelen op te leggen die zijn gericht op het voorkomen van terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Het gaat daarbij enerzijds om vrijheidsbeperkende maatregelen (een meldplicht, gebiedsverbod, contactverbod of uitreisverbod) en anderzijds de mogelijkheid om een subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning te weigeren of in te trekken. Al deze preventieve maatregelen hebben ten doel de nationale veiligheid te beschermen en terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan te verhinderen.

Op 2 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling) uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Haagse imam tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2020 inzake de tweede tot en met vierde verlenging van het hem opgelegde gebiedsverbod voor de Schilderswijk en de wijk Transvaal in Den Haag.1

De Afdeling heeft het hoger beroep voor een deel gegrond en voor een deel ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de Afdeling mocht het gebiedsverbod voor de imam wel voor de tweede en derde keer voor een periode van 6 maanden worden verlengd maar niet voor de vierde keer. Op basis van de uitspraak van de Afdeling kan geconcludeerd worden dat de Twbmt met het gebiedsverbod een instrument geeft dat bruikbaar is in het kader van terrorismebestrijding, maar dat aan de toepasbaarheid daarvan een duidelijke grens zit. Aan de oplegging moeten voldoende actuele feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd. Hieronder wordt nader ingegaan op de uitspraak en het oordeel dat daaraan ten grondslag ligt.

Appreciatie uitspraak tweede, derde en vierde verlenging

De Afdeling concludeert, evenals in 2018, dat de Haagse imam op grond van zijn gedragingen in verband kon worden gebracht met de ondersteuning van terroristische activiteiten. Daarbij herhaalt de Afdeling het type gedragingen dat ook in 2018 de grond was voor het opleggen van het gebiedsverbod. Deze gedragingen bestonden namelijk in het bijzonder uit het houden van preken of toespraken in aanwezigheid van voor radicalisering vatbaar publiek uit de Schilderswijk en Transvaal, dan wel het voeren van gesprekken met een of meer personen uit die wijken. Door de Afdeling is ook onderschreven dat de toehoorders door de juist in hun aanwezigheid en in hun eigen omgeving gehouden toespraken of preken van de Haagse imam tot de conclusie mochten komen dat zij de gewapende strijd moesten aangaan.

De Afdeling oordeelt dat er geen reden is aan te nemen dat de gedragingen en uitlatingen van de imam onjuist zijn geduid en gewaardeerd. De Afdeling concludeert dat in de besluiten van de Minister van Justitie en Veiligheid goed is uitgelegd waarom de uitlatingen van de Haagse imam zijn gekenmerkt als politiek-salafistische retoriek. Tevens mocht de Minister van Justitie en Veiligheid zich volgens de Afdeling op het standpunt stellen dat anderen door deze uitlatingen van de Haagse imam ervan overtuigd kunnen raken dat zij de gewapende strijd moeten aangaan.

De Afdeling concludeert dat de tweede en derde verlenging van het gebiedsverbod voor een periode van ieder 6 maanden voldoende zijn onderbouwd. De Afdeling oordeelt dat de Minister van Justitie en Veiligheid met het oog op het beoordelen van die verlengingen er voldoende nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht. Hiermee is aannemelijk heeft gemaakt dat de Haagse imam zich op de Schilderswijk en de wijk Transvaal heeft gericht met als gevolg dat mocht worden gevreesd dat de kwetsbare jongeren zich opgeroepen zouden voelen tot de gewapende strijd.

Daarentegen is de Afdeling van mening dat de feiten die ten grondslag liggen aan de vierde verlenging de motivering onvoldoende kunnen dragen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft volgens de Afdeling niet kunnen onderbouwen dat er sprake was van gerichtheid op de wijken Schilderswijk en Transvaal. Aan de onderbouwing lag onvoldoende actuele informatie ten grondslag over concrete activiteiten van de imam die in relevant verband kunnen worden gebracht met de betreffende wijken. Om die reden verklaart de Afdeling het hoger beroep van de imam tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag gegrond voor zover deze uitspraak de vierde verlenging van het gebiedsverbod betreft.

Voorts overweegt de Afdeling dat de verlengingen van de maatregelen die op grond van de Twbmt zijn genomen als zodanig toelaatbare inbreuken op nationale en internationale grondrechten zijn. Daarmee sluit de Afdeling aan bij zijn eerdere uitspraak in 2018 over het gebiedsverbod.

Mogelijkheden om jongeren weerbaar te maken tegen extremistische uitspraken en opruiing.

Extremistische en terroristische groepen en personen bedreigen en ondermijnen de nationale veiligheid en onze democratische rechtstaat. Niet alleen wanneer zij geweld plegen en zich buitenwettelijk gedragen, maar ook wanneer zij onverdraagzaamheid, intolerantie of haat prediken en daarmee aanzetten tot radicalisering en extremisme.

Radicalisering blijft een serieuze en permanente dreiging voor onze nationale veiligheid.Radicalisering schaadt de ontwikkeling van jongeren en jong volwassenen en hun omgeving (gezinnen en gemeenschappen). Daarbij is radicalisering gericht op het onderuit halen van onze manier van leven zoals deze in een open democratische samenleving wordt vormgegeven.

Het is belangrijk om dit te voorkomen en de maatschappelijke weerbaarheid te vergroten.

Zoals genoemd in de hoofdlijnenbrief van 9 februari jl.2 aan de Tweede Kamer hanteert het kabinet de brede benadering als het gaat om de aanpak van terrorisme en extremisme. De brede benadering is gericht op preventie, repressie en curatie. Een belangrijk onderdeel van deze brede benadering is de lokale aanpak. Op lokaal niveau zijn programma’s en interventies beschikbaar die onder meer als doel hebben versterken van de weerbaarheid, waaronder de weerbaarheid van (vatbare) groepen.

Sinds 2016 stelt het kabinet jaarlijks ongeveer 7 miljoen Versterkingsgelden beschikbaar voor gemeenten ten behoeve van de lokale aanpak.3 Hiermee is de afgelopen jaren gemiddeld 1,5 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor voor de inzet op preventie van radicalisering. De ondersteuning richt zich op het opzetten en onderhouden van een lokale aanpak gericht op het versterken van de weerbaarheid van gerichte (vatbare) groepen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het geven van trainingen op scholen, het inzetten van coachingstrajecten bij vatbare groepen om zelf kritisch te leren nadenken, het opbouwen van netwerken in de verschillende gemeenschappen, het bieden van ondersteuning en vergroten van bewustwording voor ouders/opvoeders en het verbinden van school en jongerenwerk. Deze inzet maakt jongeren beter bestand tegen de druk die uit kan gaan van extremistische invloeden.

Ook zijn er de afgelopen jaren nog meer professionals getraind in het herkennen van signalen van radicalisering en zijn zij ondersteunt bij het vergroten van hun kennis over nieuwe fenomenen. Het uitgangspunt bij de activiteiten is de eigen verantwoordelijkheid van mensen en groepen in de samenleving en de veerkracht en weerbaarheid die nu al in de samenleving is te vergroten. Daar staat tegenover dat als er hulp op het gebied van zorg en/of sociaal gebied noodzakelijk is om de weerbaarheid te vergroten, deze hulp wordt geboden. De Minister van SZW heeft uw Kamer over deze preventieve interventies recentelijk geïnformeerd.4

Tenslotte is het kabinet er alles aan gelegen om naast de weerbaarheid van jongeren ook krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden. Uw kamer is over de aanpak van extremistische sprekers geïnformeerd bij brief van 28 mei 2018.5 Hierin is een overzicht gegeven van de maatregelen die worden genomen tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed en is specifiek ingegaan op de mogelijkheden die het strafrecht biedt. Het betreft een integrale aanpak, waarin verschillende instrumenten en (praktische) maatregelen samenkomen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

ECLI:NL:RVS:2022:313

X Noot
2

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 132

X Noot
3

Kamerstuk 29 754, nr. 302

X Noot
4

Kamerstuk 29 754, nr. 623

X Noot
5

Kamerstuk 29 614, nr. 76

Naar boven