29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 162 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2022

In het commissiedebat politie van 17 februari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1073) is de uitvoering van de aangenomen moties1 van de Tweede Kamer, inzake landelijke regelgeving voor de neutraliteit van het boa-uniform, aan de orde geweest. In deze brief informeer ik u over de uitvoering van deze moties.

Allereerst vind ik het belangrijk te benadrukken dat ik nadrukkelijk hecht aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. De politie is, als vertegenwoordiger van de Staat, volledig neutraal. De legitimiteit van het handelen van politie en de neutraliteit worden onder meer benadrukt door geen uitdrukking te geven aan of een standpunt te hebben over geloofs- of levensovertuigingen. Functies waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Politieambtenaren dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie. Deze uitgangspunten vormen ook de basis voor de onlangs nog geactualiseerde Gedragscode lifestyle neutraliteit. Een discussie over het politie-uniform is niet aan de orde.

In de brief van 16 december jl. (Kamerstuk 29 614, nr. 161) bent u geïnformeerd dat de komende tijd vanuit mijn ministerie gesprekken zullen plaatsvinden over de neutraliteit van het uniform van boa’s werkzaam in de openbare ruimte met o.a. de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de betrokken gemeenten. Inmiddels heb ik op 14 februari jl. met de VNG in het Strategisch Beraad Veiligheid (SBV) o.a. over de evaluatie van het boa-uniform gesproken. Tevens heb ik een aantal betrokken burgemeester gesproken over de vraag op welke wijze de neutraliteit van het boa-uniform kan worden geborgd. De Tweede Kamer heeft zich namelijk, in de aangenomen twee moties, duidelijk uitgesproken voor het landelijk regelen van de neutraliteit van het boa-uniform.

Gehoord de verschillende partijen concludeer ik dat er behoefte is om op korte termijn met een duidelijke en eenduidige landelijke richtlijn te komen. Ik acht het van groot belang dat de richtlijn qua vorm en inhoud aansluit bij het uitgangspunt voor het politie-uniform, waarbij de neutraliteit voorop staat. Derhalve zal ik, in dialoog met de VNG en het lokaal bestuur, een richtlijn opstellen waarin de neutraliteit en landelijke uniformiteit en herkenbaarheid van het boa-uniform worden geborgd. De VNG en ik hechten eraan dit vraagstuk gezamenlijk te benaderen, omdat hier enerzijds sprake is van lokaal werkgeverschap en ik anderzijds vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid regels kan stellen ten aanzien van de veilige taakuitvoering van boa’s.

Over de vorm en het meest passende instrument om de landelijke richtlijn in te vatten zal ik uw Kamer in het voorjaar informeren.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstuk 35 925 VI, nr. 41; Kamerstuk 35 925 VI, nr. 56.

Naar boven