29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 401 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2012

In juni 2011 heb ik advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid over hoe sociale partners aankijken tegen de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag. Hierbij bied ik u het advies van de Stichting van de Arbeid van 11 mei 2012 aan1.

In dit verdeelde advies komen de werknemersorganisaties tot de conclusie dat de vorm van payrolling waar werknemers in dienst treden bij een payrollbedrijf en vervolgens op basis van een uitzendovereenkomst met het payrollbedrijf ter beschikking worden gesteld aan de «eigen» werkgever, niet beoogd en onwenselijk is. Hierdoor kunnen werkgevers hun verantwoordelijkheden ontlopen en ontslagregels ontduiken. De werknemersorganisaties adviseren wettelijke aanpassingen om deze vorm van payrolling ongedaan te maken.

De werkgeversorganisaties daarentegen zijn van mening dat payrolling tegemoet komt aan de behoefte van werkgevers aan flexibiliteit en hen verlost van allerhande werkgeversverplichtingen en financiële risico’s die het ondernemen complexer maakt. De werkgeversorganisaties concluderen dat de bepalingen rondom de uitzendovereenkomst voldoende duidelijkheid bieden over de juridische positie van payrolling.

Ik betreur het dat sociale partners niet tot een eensluidende zienswijze op het verschijnsel payrolling hebben kunnen komen. Het zou goed zijn geweest als zij een gezamenlijke visie zouden hebben ontwikkeld op hoe in de praktijk met de regelgeving wordt omgegaan.

Ik zie zowel de nadelen van payrolling waar de werknemersorganisaties op wijzen als ook de voordelen van payrolling waarop de werkgeversorganisaties attenderen. Gezien de demissionaire status van het kabinet acht ik het echter niet opportuun over het advies van de Stichting van de Arbeid een kabinetsstandpunt te formuleren.

Tijdens het debat met uw Kamer op 1 maart jl. (Handelingen II 2011/12, nr. 58, item 6, blz. 24–43) heb ik toegezegd te bezien of in de praktijk payrolling en detachering onder de WAADI vallen. Bij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (waarvan zowel bij payrolling als bij detachering sprake kan zijn) is dit het geval. Het gevolg hiervan is dat de ter beschikking gestelde arbeidskrachten op gelijke wijze moeten worden behandeld als vergelijkbare werknemers bij de inlener met betrekking tot de in de WAADI opgenomen arbeidsvoorwaarden.

Van het gelijke behandelingsvoorschrift in de WAADI kan alleen bij cao worden afgeweken en alleen voor zover het niet wettelijke voorschriften betreft met betrekking tot de in de WAADI genoemde arbeidsvoorwaarden.

Ik vertrouw erop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven