29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 275 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2010

In deze voortgangsrapportage van het Actieplan Jeugdwerkloosheid informeer ik u mede namens minister Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de actuele resultaten van de uitvoering van het Actieplan. De inleiding vat eerst de belangrijkste ontwikkelingen samen. Vervolgens komen actuele ontwikkelingen op onderdelen van het Actieplan Jeugdwerkloosheid aan bod. De bijlagen bij deze rapportage bevatten relevante overzichten van de ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid en de kwantitatieve resultaten in de regio’s.

De aanpak jeugdwerkloosheid werkt: honderdduizend jongeren geplaatst na een jaar Actieplan Jeugdwerkloosheid

Het Actieplan werkt: ruim 100 000 jongeren zijn geplaatst op een baan, leerwerkbaan of stage en ruim 12 000 mbo-studenten extra zijn in 2009 een jaar langer op school gebleven. De vooruitzichten voor 2010 zijn veelbelovend, het aantal stages en leerwerkplaatsen is tegen de verdrukking in verruimd en partijen hebben veel geïnvesteerd in een effectievere samenwerking.

In de brief van 1 september 20101 noemde het kabinet de resultaten van het Actieplan vertrouwenwekkend. Deze resultaten hebben zich doorgezet:

  • in oktober 2010 bezetten mbo-studenten in totaal bijna 344 000 stageplaatsen of leerbanen (tegenover bijna 310 000 leerplaatsen vorig jaar);

  • sinds het begin van de economische crisis is het aantal leerbedrijven gegroeid met circa 10% naar ruim 216 500 in december 2010;

  • de dertig regio’s hebben in het eerste jaar van de uitvoering van het Actieplan (tot en met september 2010) meer dan 100 000 jongeren geplaatst.

Hiermee heeft het Actieplan Jeugdwerkloosheid een belangrijke bijdrage geleverd aan de daling van de jeugdwerkloosheid in Nederland in het afgelopen jaar. De jeugdwerkloosheid daalt aanmerkelijk sneller dan de algemene werkloosheid en blijft tot de laagste behoren in de EU. Hoewel de aanhoudende daling van de jeugdwerkloosheid hoopgevend is, is voorzichtigheid geboden. Het economische herstel blijft namelijk broos zoals de voorspellingen van het Centraal Planbureau (CPB) laten zien.

Op de arbeidsmarkt zijn de huidige ontwikkelingen vooralsnog gunstig. De werkloosheid (voor seizoen gecorrigeerd) daalt al acht maanden op een rij: van de top van 5,8% in februari 2010 naar 5,2% in oktober 2010. De netto arbeidsdeelname is met ingang van april 2010 weer (licht) gestegen. Of deze gunstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zich voortzetten blijft echter onzeker.

Het voorzichtige herstel op de arbeidsmarkt is ook goed merkbaar in de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid. De daling van de jeugdwerkloosheid in het tweede kwartaal 2010 heeft zich doorgezet in het derde kwartaal van 2010. Tussen het eerste en het vierde kwartaal daalde de jeugdwerkloosheid (15–26 jaar) van 135 000 naar 122 000, een daling van 1,7 %. Daar staat een daling tegenover met 0,8% gemiddeld voor 15–64 jarigen2. Deze cijfers bevestigen het verwachte effect dat de jeugdwerkloosheid sneller daalt dan de algemene werkloosheid3.

Er is dus al veel werk verzet, maar we zitten met de jeugdwerkloosheid nog niet op het niveau van voor de crisis. En het CPB is nog zeer voorzichtig in de uitspraken over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de jaren 2010 en 2011. Daarom gaan we conform de afspraken door met de aanpak van jeugdwerkloosheid tot in 2011.

De regionale aanpak blijft zorgen voor een groot aantal plaatsingen

De dertig arbeidsmarktregio’s hebben in eerste jaar van het Actieplan Jeugdwerkloosheid (september 2009 tot 1 september 2010) ruim 102 000 jongeren geplaatst op een baan, leerwerkbaan of een stage. Van de ruim 102 000 jongeren hebben er bijna 48 000 geen startkwalificatie. (Zie ook bijlage 2 met het totaal aantal plaatsingen.) De resultaten van de regio’s vertonen met deze resultaten een stabiel positief beeld. De realisaties in de regio’s blijven de macro-ontwikkeling van de economie weerspiegelen: het aantal plaatsingen tussen mei en oktober lag slechts iets lager dan in de eerste vier maanden van 2010.

Andere belangrijke opbrengsten van de regionale aanpak, zoals de regionale samenwerking, de werkgeversbenadering en het ontwikkelen en uitvoeren van een gezamenlijke agenda, blijven onverkort waardevol. Deze kwalitatieve opbrengsten leiden tot een betere kennisdeling en meer efficiëntie en effectiviteit op uitvoeringsniveau, die ook kostenbesparend werken.

De dertig arbeidsmarktregio’s en de andere organisaties die het Actieplan uitvoeren, bekijken nu op welke wijze zij de opbrengsten structureel kunnen inbedden en breed kunnen inzetten voor andere doelgroepen en/of beleidsdoelstellingen. SZW en de andere betrokken departementen hebben in november 2010 de eerste bijeenkomsten georganiseerd met de VNG, gemeenten, UWV, de MBO Raad en Colo. Deze organisaties tonen grote bereidheid om zich in te zetten om de positieve resultaten te behouden. Concrete suggesties hiervoor worden verder uitgewerkt. In de eindrapportage van het Actieplan bericht ik uw Kamer hoe de betrokken organisaties de werkwijze en de positieve effecten van het Actieplan Jeugdwerkloosheid blijvend zullen benutten.

Resultaten School Ex programma

In de voortgangsrapportage van 1 september jl. bent u geïnformeerd over de voorlopige resultaten van het School Ex programma. Het ging daarbij om de resultaten van de registratie van de toekomstwensen van alle mbo-examenkandidaten die de mbo-instellingen hebben uitgevoerd. Op basis van deze registratie zijn de jongeren desgewenst begeleid naar een vervolgopleiding of naar werk. De definitieve resultaten van het School Ex programma 2010 – op basis van de leerling-telling van 1 oktober 2010 (inschrijvingen voor het schooljaar 2010–2011) – zijn nog niet bekend. De minister van OCW zal u hierover in de eerstvolgende voortgangsrapportage berichten.

De belangrijkste winst van het School Ex programma tekent zich nu steeds meer af: een groeiend aantal mbo-instellingen is bezig met de structurele inbedding van kernonderdelen van het School Ex programma. Zo is een kwart van de mbo-instellingen bezig met het opzetten van een eigen vervolgversie van het School Ex programma, inclusief het registreren van de toekomstkeuzes van uitstromende studenten. Andere mbo-instellingen nemen belangrijke elementen van het School Ex Programma in hun loopbaanbeleid van mbo-studenten op.

Ook ontwikkelen sommige mbo-instellingen op basis van het School Ex programma een intensief alumnibeleid, waarbij jongeren met een mbo-diploma worden gevolgd en/of worden begeleid naar een reëel toekomstperspectief. Sommige scholen gaan daarbij verder dan alleen het behoud van de belangrijkste onderdelen van het School Ex programma, waarvan het Next Step programma van het Zadkine College en Albeda College in Rotterdam een mooi voorbeeld vormt. Op deze roc’s maken alle examenkandidaten hun individuele toekomstwensen digitaal kenbaar. Vervolgens verbindt de interactieve webapplicatie hieraan vervolgtrajecten op maat, omvattende een breed scala aan voorlichtings-, matching- en/of begeleidingsactiviteiten. Zo verbindt Next Step de toekomstwensen rechtstreeks aan de dienstverlening van regionale partners als het UWV WERKbedrijf, hbo-instellingen en de Kamer van Koophandel. De eigen mbo-instelling blijft het hele proces volgen en biedt zo nodig dan wel desgewenst persoonlijke begeleiding aan.

Ten slotte zet ook het UWV Werkbedrijf in op structureel behoud van het ontwikkelde regionale professionele netwerk, zoals de intensieve voorlichtingsactiviteiten aan examenkandidaten met mbo-instellingen, om ook in de toekomst schoolverlaters goed te laten terechtkomen op de arbeidsmarkt.

Stage-, leerbanen- en matchingsoffensief

Uit de Colo Barometer van december 2010 (zie bijlage 1) volgt dat ondanks de economische crisis de situatie op de stage- en leerbanenmarkt op dit moment voldoende onder controle is. In oktober 2010 bezetten 35 000 meer mbo-studenten een beroepspraktijkvorming (bpv)-plaats dan vorig jaar in dezelfde periode (343 983 tegenover 309 225).

De acties die branches in samenwerking met de kenniscentra voeren om bedrijven te stimuleren stageplaatsen en leerbanen te blijven openstellen, dragen ook bij aan het groeiende herstel op de stage- en leerbanenmarkt. Momenteel start 81% van de bbl-studenten direct met hun leerbaan. In een groeiend aantal sectoren zijn er volop vacatures voor mbo-studenten, zoals de detailhandel, de techniek (elektro-, metaal- en gezondheidstechniek) en versindustrie. Ook trekken de vacatures in sectoren zoals transport, logistiek en scheepvaart weer aan.

Een aantal sectoren is nog terughoudend om bpv-plaatsen aan te bieden, bijvoorbeeld in de bouwsector en in de carrosseriesector. In deze sectoren zetten de kenniscentra samen met de branches alles op alles om het aantal bpv-plaatsen op peil te houden. Zo heeft het anticyclisch opleidingsplan «Bouw door, leer verder»4 ervoor gezorgd dat in de periode april 2009 tot en met september 2010 1023 mbo-studenten op niveau 2 en 3 hun leerbaan hebben behouden en 1 384 nieuwe leerbanen op niveau 2 zijn gecreëerd.

Het Stage- en leerbanenoffensief heeft ook geleid tot structurele verbeteringen in de matching van mbo-studenten aan openstaande leerplaatsen bij leerbedrijven. Momenteel bieden 216 541 leerbedrijven circa 450 000 bpv-plaatsen aan op de vernieuwde matchingswebsite stagemarkt.nl, waarvan circa 92% van de leerbedrijven een digitaal bedrijfsprofiel heeft. Op basis van dit profiel kiezen mbo-studenten bewuster voor een leerbedrijf, waardoor de matching succesvoller verloopt. Ook kunnen mbo-instellingen stagemarkt.nl integreren in hun eigen ict-omgeving. Op deze manier kan de docent het matchingsproces tussen student en leerbedrijf beter begeleiden.

Ook de basiscijfers voor de dertig arbeidsmarktregio’s die Colo samen met het UWV WERKbedrijf ontwikkeld heeft, dragen bij aan het beter benutten van het bestaande potentieel aan bpv-plaatsen. Met deze cijfers over aanbod en vraag naar (leer)banen en stageplaatsen kan elke regio efficiënt inspelen op tekort- en overschotsectoren. Knelpunten kunnen sneller en beter worden opgelost doordat de regionale samenwerking steeds efficiënter verloopt.

Voortgang op enkele andere onderdelen Actieplan Jeugdwerkloosheid

De regio’s hebben in de aanpak van kwetsbare jongeren nog moeite om de noodzakelijke samenwerking tussen zorg, onderwijs en arbeidsmarkt van de grond te krijgen of te versterken. Extra ondersteuning aan en in de regio’s bleek daarom gewenst om de ambities en bestuurlijke afspraken van het Actieplan Jeugdwerkloosheid voor de aanpak van kwetsbare jongeren waar te maken.

De regio’s hebben in kaart gebracht voor welke onderdelen van de aanpak van kwetsbare jongeren nog extra inzet nodig is. Om deze inzet een extra impuls te geven heeft het kabinet in 2010 in totaal € 3 mln aan de regio’s ter beschikking gesteld.

Ook kwam naar voren dat de regio’s behoefte hebben aan een overzicht van het instrumentarium en de methoden die in de keten beschikbaar zijn om kwetsbare jongeren naar de arbeidsmarkt te leiden. Op dit moment wordt dit in kaart gebracht. Het resultaat van deze opdracht is een handreiking. Deze zal naar verwachting eind januari 2011 beschikbaar zijn en zal breed verspreid worden.

In november 2010 zijn elf nieuwe sectorarrangementen afgesloten voor de volgende sectoren: de re-integratiesector, de energie- en nutssector, de sector beroepsgoederenvervoer en logistiek, de voedings- en genotmiddelenindustrie, de schoonmaak- en glazenwassersbranche, de havensector, de sector kunst en cultuur, de horecasector, de administratiekantoren, de ict-sector en de politie.

Een aantal van de eerder afgesloten sectorarrangementen is onlangs verlopen, of loopt binnenkort af. De VNG en het UWV-Werkbedrijf zijn met deze sectoren in gesprek over eventuele voortzetting van de arrangementen.

De VNG heeft in haar brief aan uw Kamer van 27 september 2010 aangegeven dat zij het initiatief neemt ommet sociale partners en UWV-Werkbedrijf te komen tot een gedeeld beeld over het instrument van de sectorarrangementen. Uw Kamer wordt hierover begin 2011 geïnformeerd.

De sectoren die een sectorarrangement hebben afgesloten met de VNG en/of het UWV, hebben subsidie kunnen aanvragen voor ESF (actie Jeugd 2). In 2010 zijn 21 subsidieaanvragen ontvangen voor een totaalbedrag van circa € 33 mln. Begin 2011 zal over deze aanvragen worden beslist.

Ten slotte

Toen de economische crisis losbarstte, heeft het kabinet met uw Kamer keuzes gemaakt om de nadelige effecten van de crisis voor jongeren te beperken. Voorkomen moest worden dat jongeren onnodig langdurig aan de kant kwamen te staan. De gezamenlijk opdracht was ervoor te zorgen dat jongeren de weg naar de arbeidsmarkt snel kunnen vinden als de economie weer aantrekt. Snelheid van handelen was daarvoor nodig. Daarom is de keuze aan het begin belangrijk geweest om zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande uitvoeringsstructuren.

Zoals gezegd: het Actieplan werkt, er is veel werk verzet, maar het niveau van voor de crisis hebben we nog niet bereikt. En we moeten voorzichtig zijn in onze verwachtingen. Daarom gaan we volgens afspraak door met de aanpak van jeugdwerkloosheid tot in 2011. Dan loopt deze tijdelijke impuls ten einde. In de laatste fase van het Actieplan Jeugdwerkloosheid bouwen we dat wat is ingezet verder uit. Daarna is het zaak de goede opbrengsten in te bedden. Samen met betrokken organisaties zijn we dan ook hard bezig om de positieve resultaten duurzaam te maken.

Het kabinet zal u in april 2011 over de verdere voortgang van het Actieplan nader informeren.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom

Bijlage 1 Kwantitatieve ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid

Landelijk beeld

Algemeen beeld: Daling jeugdwerkloosheid zet door

  • De daling van de jeugdwerkloosheid 15–26 jaar in het 2e kwartaal 2010 heeft zich doorgezet in het 3e kwartaal van 2010. Dit geldt ook voor de ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (NWW). Tussen het 1e kwartaal («februari») en het 3e kwartaal («augustus») 2010 daalde de jeugdwerkloosheid 15–26 jaar van 135 duizend (11,6 procent) naar 122 duizend (9,9 procent), tegenover een daling met 0,8 procentpunt gemiddeld voor 15–64 jarigen (van 6,0 naar 5,2 procent). De daling van de jeugdwerkloosheid 15–26 jaar tussen het 1e en 3e kwartaal 2010 is dus ruim twee maal zo groot als gemiddeld voor 15–64 jarigen (1,7 tegenover 0,8 procent)5.

  • In het afgelopen halfjaar daalde het aantal NWW’ers in de leeftijd 15–26 jaar met 6,6 duizend. In de overeenkomstige periode in 2009 nam hun aantal nog toe met 5,0 duizend. De gunstiger ontwikkeling in 2010 wordt veroorzaakt doordat – ten opzichte van de overeenkomstige periode in 2009 – de uitstroom sterker is gestegen dan de instroom (+ 12,9 versus + 1,3 duizend).

  • Voor het totaal 15–64 jarigen nam de werkloosheid tussen de maandcijfers februari en augustus 2010 af van 478 duizend (6,1%) naar 386 duizend (4,9%), zie tabel 1. Het aantal NWW’ers daalde in dezelfde periode van 524 naar 492 duizend.

Tabel 1. Niet-werkende werkzoekenden (NWW) en werkloosheid 15–64 jaara (x 1000)

Tabel 1. Niet-werkende werkzoekenden (NWW) en werkloosheid 15–64 jaara (x 1000)

  • De werkloosheidsontwikkeling onder 15–26 jarigen exclusief scholieren/studenten komt globaal overeen met die van het NWW-bestand 15–26 jaar, zie figuur 1.

Figuur 1.  Ontwikkeling jeugdwerkloosheid volgens verschillende definitiesa

Figuur 1. Ontwikkeling jeugdwerkloosheid volgens verschillende definitiesa

Afbakening doelgroep

  • In de werkloze beroepsbevolking wordt iedereen meegeteld die geen werk heeft van tenminste 12 uur per week, actief op zoek is naar werk van 12 uur of meer per week, en daarvoor direct beschikbaar is. Dit betekent dat er ook jongeren meetellen die nog op school zitten. In figuur 2 is zichtbaar dat in het derde kwartaal (= «augustus») 2010, 59 000 jongeren niet-schoolgaand en werkloos waren (ongeveer de helft van het totaal aantal werkloze jongeren in augustus 2010 van 122 duizend). Daarvan bezitten er 21 000 ook geen startkwalificatie. In het eerste kwartaal 2010 ging het nog om 72 000 werkloze jongeren, waarvan 31 000 zonder startkwalificatie.

Figuur 2. Arbeidsmarktpositie jongeren (1e kwartaal 2010 – 3e kwartaal 2010)

Figuur 2. Arbeidsmarktpositie jongeren (1e kwartaal 2010 – 3e kwartaal 2010)

  • Naast de werkende en werkloze jongeren is er nog een grote groep (van ruim 100 000) niet-participerende jongeren. Dit zijn jongeren die niet schoolgaand zijn, geen werk (van tenminste 12 uur per week) hebben en ook niet werkloos zijn. Volgens cijfers over 2008 wil ongeveer 40 procent van deze groep niet-participerende jongeren wel werk maar zoekt niet actief en/of is niet direct beschikbaar. De overige 60 procent wil geen werk, vooral vanwege zorgtaken, ziekte/arbeidsongeschiktheid of het volgen van een deeltijdopleiding. Van een kleine minderheid is geen reden bekend waarom zij geen werk willen.

In historisch perspectief

  • De ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid is sterk conjunctuur afhankelijk. In historisch perspectief is te zien dat de werkloosheid onder jongeren niet het niveau heeft bereikt van begin jaren 80, medio jaren 90 en de periode 2004–2005.

  • Zoals te zien in figuur 3, ontwikkelt de jeugdwerkloosheid zich in dezelfde beweging als de totale werkloosheid. De factor waarmee dit gebeurt is afhankelijk van de fase van de conjunctuur en de leeftijdsgroep die gehanteerd wordt, maar ligt doorgaans rond de 2. Hoe ouder de leeftijdgroep, hoe lager de factor. Zodra het economisch minder goed gaat, komen er naar verhouding meer jeugdwerklozen (factor wordt groter). En andersom, zodra de economie weer begint aan te trekken wordt de factor lager. In 2009 bedroeg de factor voor 15–26 jarigen 2,00, tegenover 1,87 in 2008. In 2010 ligt de factor (met 1,93) nog maar weinig hoger dan in 2008, zie figuur 4.

Figuur 3. Werkloosheidspercentage naar leeftijd   Figuur 4. Werkloosheid 15–26 t.o.v. 15–64 jaar

Figuur 3. Werkloosheidspercentage naar leeftijd Figuur 4. Werkloosheid 15–26 t.o.v. 15–64 jaar

Regionaal beeld

Regionale spreiding

Figuur 5 geeft de ontwikkeling weer van de jeugdwerkloosheid 15–26 naar UWV arbeidsmarktregio. Uit deze figuur blijkt dat de gemiddelde werkloosheid onder jongeren over het afgelopen jaar (vierde kwartaal 2009 tot en met derde kwartaal 2010) ten opzichte van een jaar geleden, het sterkst is toegenomen in de regio’s Achterhoek en Midden-Holland. Landelijk bedroeg de toename 1,7 procentpunt (van 10,9 naar 12,6 procent). In negen van de dertig regio’s was sprake van een daling van de jeugdwerkloosheid. Deze daling was het grootst in Gooi- en Vechtstreek.

Figuur 5. Regionale spreiding jeugdwerkloosheid 15–26 jaar, jaargemiddelde 2008-IV t/m 2009-III versus jaargemiddelde 2009-IV t/m 2010-III in oplopende volgorde van het verschil

Figuur 5. Regionale spreiding jeugdwerkloosheid 15–26 jaar, jaargemiddelde 2008-IV t/m 2009-III versus jaargemiddelde 2009-IV t/m 2010-III in oplopende volgorde van het verschil

Stand van zaken op de stage- en leerbanenmarkt december 2010: Colo Barometer

De 17 kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (verenigd in Colo) voeren binnen 44 bedrijfstakken permanent onderzoek uit naar de behoefte aan leerplaatsen en naar de vervangingsbehoefte bij de bedrijfstakken. Uit de Colo Barometer van december jl. volgt dat op dit moment de situatie op de stage- en leerbanenmarkt redelijk onder controle is.

De acties die branches in samenwerking met de kenniscentra voeren om bedrijven te stimuleren stageplaatsen en leerbanen te blijven openstellen, dragen ook bij het groeiende herstel op de stage- en leerbanenmarkt. Momenteel starten 81% van de bbl-studenten direct met hun leerbaan. In een groeiend aantal sectoren zijn er volop vacatures voor mbo-studenten, zoals de detailhandel, de techniek (elektro-, metaal- en gezondheidstechniek) en versindustrie. Ook trekken de vacatures in sectoren als transport, logistiek en scheepvaart weer aan.

Een aantal sectoren blijft nog terughoudend is om bpv-plaatsen aan te bieden, bijvoorbeeld de bouw en de carrosserie. In deze sectoren zetten de kenniscentra samen met de branches alles op alles om het aantal bpv-plaatsen op peil te houden. Zo heeft het anticyclisch opleidingsplan «Bouw door, leer verder» van de bouw ervoor gezorgd dat in de periode april 2009 t/m september 2010 1023 mbo-studenten op niveau 2 en 3 hun leerbaan hebben behouden en 1 384 nieuwe leerbanen op niveau 2 zijn gecreëerd. Ook in de schilder- en afbouwbranche zijn door de crisismaatregelen meer dan extra 165 leerbanen gecreëerd of behouden.

Hieronder volgt:

Figuur 6. Kans op stage- en leerbanen in de verschillende regio’s in Nederland

Figuur 6. Kans op stage- en leerbanen in de verschillende regio’s in Nederland


XNoot
1

TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 544, nr. 257.

XNoot
2

De daling voor de groep 15–26 jaar ging in deze periode van 11,6% naar 9,9%. De daling voor de groep 15–64 jaar ging van 6,0% naar 5,2%.

XNoot
3

Het officiële werkloosheidscijfer van het CBS betreft de zogenoemde «werkloze beroepsbevolking». In de werkloze beroepsbevolking wordt iedereen meegeteld die geen werk heeft van tenminste 12 uur per week, actief op zoek is naar werk van 12 uur of meer per week, en daarvoor direct beschikbaar is. Dit betekent dat er ook jongeren meetellen die nog op school zitten.

XNoot
4

Dit is een initiatief van bouwsector en sociale partners, mede uitgevoerd door het Kenniscentrum Fundeon en mede op basis van het sector-arrangement.Op basis van dit plan kunnen bedrijven hun volwassen medewerkers een vervolgopleiding laten volgen, waarvoor ze financiële compensatie krijgen. Zij moeten wel een tegenprestatie leveren: de leerling of leerlingen die al bij het bedrijf zijn, kunnen hun opleiding daar vervolgen en er komen zo mogelijk ook leerplaatsen voor nieuwe leerlingen beschikbaar.

XNoot
5

Voor de zevende maand op rij is de seizoengecorrigeerde jeugdwerkloosheid 15–24 jaar gedaald, van 12,8 procent in maart naar 10,9 procent in oktober. In dezelfde periode daalde de seizoengecorrigeerde werkloosheid 15–64 jaar met 0,5 procentpunt (van 5,7 naar 5,2 procent). De daling van de jeugdwerkloosheid 15–24 jaar tussen maart en oktober 2010 is dus bijna vier maal zo groot als gemiddeld voor 15–64 jarigen (1,9 tegenover 0,5 procent).

Naar boven