29 502 Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector

Nr. 79 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 januari 2012

In vervolg op het algemeen overleg Postmarkt van 21 december jl. is verzocht de openstaande vragen van een aantal fracties uit de eerste termijn van dit algemeen overleg schriftelijk te beantwoorden. Mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid treft u bijgaand de beantwoording aan.

De VVD-fractie heeft mij gevraagd waarom ik niet alle in mijn brief beschreven aanpassingen van de verplichtingen uit de universele postdienstverlening (UPD) nu al doorvoer. Op grond van de dalende volumes, de gewijzigde behoeften van gebruikers en de stijgende kosten van het in stand houden van de huidige UPD-verplichtingen, acht ik het noodzakelijk in ieder geval een deel van deze verplichtingen aan te passen. De UPD wordt daarmee meer toegesneden op de actuele behoeften van gebruikers en deze postdiensten blijven daarmee betaalbaar en voor een ieder toegankelijk. Met de door mij voorgestelde aanpassing tot het terugbrengen van het aantal verplichte bezorgdagen van zes naar vijf wil ik bereiken dat de UPD zoveel mogelijk in stand blijft. De gebruiker wordt hierdoor het minst geraakt, daarnaast wordt de drempel voor hen om post aan te bieden niet verhoogd. Deze maatregel levert bovendien relatief de grootste besparing op. Toestaan dat het aantal postvestigingen en het aantal brievenbussen wordt verminderd is in mijn ogen nu nog niet nodig. Ten eerste laat de Postwet 2009 PostNL nog enige ruimte om het aantal postvestigingen en het aantal brievenbussen terug te brengen. Er zijn momenteel bijvoorbeeld ongeveer 2200 volwaardige postvestigingen in de zin van de Postwet 2009 en 300 vestigingen waar posthandelingen kunnen worden uitgevoerd, terwijl een aantal van ten minste 2000 dienstverleningspunten is voorgeschreven.1 Ten tweede hecht ik aan een goede toegankelijkheid en bereikbaarheid van postvoorzieningen. Het weghalen van brievenbussen en het sluiten van postvestigingen werkt voor gebruikers drempelverhogend en kan er aan bijdragen dat deze eerder zullen kiezen voor elektronische alternatieven, hetgeen extra volumedalingen veroorzaakt. Met het doorvoeren van deze extra maatregelen zou ik dus als het ware een bijdrage leveren aan een verdere daling van de postvolumes, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit neemt niet weg dat in de toekomst deze maatregelen ook in beeld kunnen komen.

De VVD-fractie heeft mij gevraagd een reactie te geven op het Deense model, waarbij consumenten tegen een laag tarief een brief kunnen posten die binnen drie dagen bezorgd wordt en tegen een hoger tarief een brief die binnen een dag bezorgd wordt. De vraag is of ik daartoe mogelijkheden zie binnen de UPD. In reactie op deze vraag wil ik aangeven dat in de evaluaties van de UPD in eerste instantie vooral is gekeken naar de (financiële) houdbaarheid van de UPD en dus naar maatregelen die zowel aansluiten bij de voorkeuren en het gedrag van gebruikers als die op meer korte termijn tot kostenbesparingen zouden kunnen leiden.2 In het door Ecorys uitgevoerde onderzoek is ook globaal gekeken naar scenario’s die op de langere termijn tot kostenbesparingen zouden kunnen leiden, waaronder de introductie van een «48+uurservice». Dat is een model waarin aangeboden post ook na twee of drie dagen bezorgd kan worden. In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Denemarken wordt al met zo’n model van eerste en tweede klasse post gewerkt.

Een systeem van twee snelheden binnen de UPD is wellicht een interessante mogelijkheid, maar zal wel gevolgen hebben voor de huidige prijsstelling. In Denemarken worden twee tarieven gehanteerd. De «24-uurservice» kost (omgerekend) ruim € 1,00 per poststuk. De «economy» service kost (omgerekend) circa € 0,80. Noorwegen, dat ook met twee snelheden werkt, heeft het duurste postzegeltarief, namelijk (omgerekend) € 1,12.3 Ter vergelijking: de postzegelprijs in Nederland is per 1 januari 2012 gestegen van € 0,46 naar € 0,50 en zit daarmee ruim onder het Europese gemiddelde van € 0,55. Niet onderzocht is wat de consequenties zijn van de invoering van een met Denemarken vergelijkbaar model voor de posttarieven van de UPD-tarieven in Nederland. Uit het gebruikersonderzoek van Intomart Gfk blijkt dat het tarief en de overkomstduur de belangrijkste producteigenschappen zijn van postdienstverlening en dat de gebruiksintentie fors daalt indien de overkomstduur wordt verlengd of indien de tarieven (sterk) stijgen. De zekerheid van een bezorging binnen een dag en de zekerheid van correcte bezorging vinden gebruikers de belangrijkste aspecten van postdienstverlening. Een overkomstduur van 72-uur wordt zeer onaantrekkelijk gevonden. Hetzelfde geldt voor een verhoging van de tarieven. Zoals ik uw Kamer al heb gemeld, zullen hogere tarieven naar verwachting leiden tot verdere volumedalingen.4

Niettemin kan ik me voorstellen dat gebruikers baat hebben bij het toestaan van verschillende bezorgmodellen en dat dit ook voor postvervoerbedrijven een interessante businesscase kan opleveren. Op de zakelijke markt wordt immers al gewerkt met verschillende bezorgmodellen. Indien een «48+uurmodel» wordt toegestaan voor poststukken die vallen onder de UPD, zal (mogelijk) het tarief van dit model iets kunnen dalen ten opzichte van het tarief voor de huidige 24-uurservice en kan het mogelijk ook voor andere postvervoerbedrijven interessant worden om een deel van deze markt te gaan bedienen. Vooralsnog is onduidelijk wat de consequenties van deze modellen zijn voor de tarieven, de postvolumes en de kosten van de gehele postinfrastructuur, bijvoorbeeld in het geval een concurrent van PostNL een deel van de UPD-markt overneemt. De tarieven die men nu in Denemarken hanteert, lijken mij voor de Nederlandse postmarkt geen wenkend perspectief. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn verdergaande maatregelen te treffen teneinde de UPD betaalbaar te houden, dan ben ik bereid om nader te onderzoeken of er bij gebruikers en postvervoerbedrijven behoefte is aan de introductie van 1e en 2de klasse post om zodoende te UPD betaalbaar te houden.

De SP-fractie heeft gevraagd of met het trage ingroeiproces, i.e. het uitbannen van de overeenkomst van opdracht (ovo) dat nog jaren zal gaan duren, de belangen van werknemers in de postmarkt ernstig geschaad worden. Zo nee, waarom niet en zo ja, wat kan daaraan gedaan worden?

Reeds eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de sociale partners in de postmarkt er in geslaagd zijn om tot een cao te komen, met daarin opgenomen een einddoel en een ingroeipad om per 30 september 2013 tot ten minste 80% arbeidsovereenkomsten te komen.5 De totstandkoming van arbeidsvoorwaarden (en ingroei) is primair een aangelegenheid van de sociale partners. Conform het advies van de heer Vreeman en zoals aan uw Kamer is toegezegd, worden de door de sociale partners afgesproken ingroeipercentages en het einddoel in het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 overgenomen. Hiermee wordt zeker gesteld dat de ingroei naar arbeidsovereenkomsten ook kan worden gehandhaafd indien de cao zou worden opgezegd. De belangen van werknemers in de postsector zijn hiermee voldoende geborgd. Ik verwacht dat de wijziging van deze AMvB per 1 februari aanstaande in werking kan treden.

Tijdens het algemeen overleg heeft de SP-fractie twee afbeeldingen van poststukken overhandigd, waarvan PostNL aangeeft dat deze poststukken niet bezorgd kunnen worden, aangezien de adresgegevens niet meer leesbaar zouden zijn. Uit de overhandigde stukken blijkt echter dat de adresgegevens nog wel leesbaar zijn. De vraag is of de staatssecretaris van mening is dat PostNL weigert deze poststukken te bezorgen en wat hij van plan is daaraan te doen.

Op de mij tijdens het algemeen overleg van 21 december jl. aangeboden twee afbeeldingen zijn inderdaad de adresgegevens nog leesbaar. Ik heb bij PostNL nagevraagd wat er nu precies aan de hand was en wat de reden is dat de post, voor zover de adresgegevens nog leesbaar waren, niet alsnog is nabezorgd. Van PostNL heb ik begrepen dat van het gehele pakket van vijf bundels post, er zes individuele poststukken waren waarvan het adres nog leesbaar was. De post was echter wel, zoals ook op de door het lid Gesthuizen overhandigde afbeeldingen is te zien, beschadigd, half vergaan en zeer vies. Het was inderdaad netter geweest als PostNL deze zes gedupeerden nader had geïnformeerd en zou hebben gevraagd of zij deze poststukken alsnog hadden willen ontvangen. PostNL deelt deze mening.

De SP-fractie vraagt of ik meen dat het controlesysteem van de OPTA, waarmee onderzocht wordt of post binnen de afgesproken tijd wordt bezorgd, een goed functionerend systeem is.

Uw Kamer heeft het afgelopen jaar in februari en in november vragen gesteld over de kwaliteit van de postbezorging door PostNL.6 In het antwoord op deze vragen zijn de bepalingen, de reikwijdte van de kwaliteitsnorm van 95% overkomstduur voor de UPD en de wijze van monitoring door OPTA toegelicht. Een overkomstduur van ten minste 95% betekent concreet dat per jaar ten minste 95% van de brieven vallend onder de UPD de volgende dag na aanbieding bezorgd dient te worden. Let wel: deze overkomstduur en het toezicht daarop geldt alleen voor poststukken die vallen onder de UPD. Het betreft circa 15% van de totale binnenlandse poststroom. Deze verplichting en het toezicht daarop geldt dus niet voor circa 85% van de binnenlandse post. Onder de UPD vallen alleen de poststukken die ter bestelling worden aangeboden via de rode/oranje brievenbussen op straat of bij de postvestigingen. Dit is zogenaamde losse post, ook wel post tegen enkelstuks tarief of consumentenpost. Daarnaast versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost. Voor partijenpost kent de Postwet de verplichting tot bezorgen de dag volgend op de aanbieding niet.

De metingen voor de 95% overkomstduur UPD (losse post) worden gehouden door het onafhankelijke onderzoeksbureau Intomart GfK. Hiervoor worden elke maand circa 5000 proefbrieven verstuurd. Ten aanzien van het resultaat van die metingen wordt door PostNL een weging aangebracht op basis van de door haar verzamelde informatie over de in dat jaar gerealiseerde volumes. PostNL rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur UPD over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld (en destijds afgestemd met OPTA) welke door Intomart Gfk wordt toegepast bij het verrichten van de metingen.

Daarbij worden de uitvoering en de uitkomsten geaudit door een onafhankelijke accountant, PricewaterhouseCoopers. In mijn optiek is er dus sprake van een goed functionerend controlesysteem op de poststukken die vallen onder de UPD. Dit neemt niet weg dat gegeven het grote aantal dagelijks te bezorgen poststukken het niet uitgesloten kan worden dat er wel eens wat fout gaat bij de postbezorging. Denk aan de weersomstandigheden, technische problemen en dergelijke.

De fractie van D66 heeft gevraagd hoe de voorgestelde maatregelen met betrekking tot de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, zoals het schrappen van het criterium van «persoonlijk uitvoeren», zich verhouden tot het ingroeipad, zoals dit is voorgesteld door de commissie Vreeman en is overgenomen in de cao en door het kabinet zal worden opgenomen in de AMvB. De fractie van D66 vraagt zich af of deze aanpassing van de ovo het werken met ovo’s in de postsector onmogelijk maakt en vraagt hoe het kabinet dit zal ondervangen.

Door het bereik van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) uit te breiden wordt deze ook van toepassing op een ieder die feitelijk arbeid verricht voor een ander. Met deze algemene maatregel wordt bereikt dat de ovo in alle sectoren onder het bereik van de Wml valt, tenzij er sprake is van meer dan drie opdrachtgevers. Deze algemene maatregel draagt bij aan het zeker stellen van een sociaal aanvaardbare beloning als de arbeidsrelatie van de opdrachtnemer sterk overeenkomt met die van een werknemer in dienstbetrekking. Naast deze voorgenomen aanpassing van de Wml blijft het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 noodzakelijk, omdat dit besluit specifiek in de postsector een waarborg geeft voor de uitvoering van de cao-afspraken over het toegroeien naar de situatie waarin minimaal 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst heeft. De voorgenomen wijziging van de Wml laat het werken met ovo’s onverlet. Ook met het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 blijft de benodigde flexibiliteit gewaarborgd. Het werken met ovo’s bij de nieuwe postbedrijven blijft voor maximaal 20% van de postbezorgers mogelijk.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker


X Noot
1

Zie: Artikel 16, lid 7 van de Postwet 2009. Hierin wordt de verlener van de universele postdienst verplicht een net van ten minste 2000 dienstverleningspunten in stand te houden, waarvan ten minste 902 met een volledig assortiment.

X Noot
2

Evaluatie van de Universele Postdienst, openbaar rapport, Ecorys, december 2011 en Onderzoek naar de betekenis, behoeften en belang van post en de postdienstverlening, Intomart Gfk, maart 2011.

X Noot
3

Cijfers ontleend aan: «Letter prices in Europe», onderzoek uitgevoerd in opdracht van Deutsche Post, maart 2011.

X Noot
4

Zie: TK, vergaderjaar 2011/12, 29 502, nr. 77.

X Noot
5

TK, vergaderjaar 2011/12, 29 502, nr. 74.

X Noot
6

Zie de vragen van het lid Gesthuizen (SP) gesteld op 11 februari 2011 en de vragen van de leden Gesthuizen (SP), Braakhuis (Groenlinks), Hamer (PvdA) en Van Bemmel (PVV), gesteld op 25 november 2011 en de daarop gegeven antwoorden (TK, vergaderjaar 2010/11, aanhangsel 1754 respectievelijk TK, vergaderjaar 2011/12, aanhangsel 967).

Naar boven