Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2012
Tijdens het VAO Postmarkt op 3 april jl.(Handelingen II, 2011/12, nr. 71, item 22, blz. 36–42) heeft het lid Hamer een motie voorgesteld, waarin de regering wordt
verzocht om wetgeving voor te bereiden om postbezorgers recht te geven op het wettelijk
minimumloon voor het gemiddeld aantal per week gewerkte uren, doch tenminste 12 uur
per week (Kamerstukken II, 29 502, nr. 87). Uw kamer heeft deze motie aangenomen op 10 april 2012.
Op 10 april 2012 (kamerstuk 29 502, nr. 92) heb ik u per brief laten weten dat wetgeving wordt voorbereid waarmee de werkingssfeer
van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) wordt uitgebreid. Een ieder
die anders dan uit hoofde van beroep of bedrijf arbeid verricht op basis van een overeenkomst
van opdracht, zal onder de werkingssfeer van de Wml komen te vallen en wettelijk recht
krijgen op beloning op het niveau van het minimumloon (Kamerstukken II, 29 502, nr. 92). Het gedeelte van de motie dat hierop betrekking zal ik dan ook onverkort uitvoeren.
Zoals ik in de voormelde brief tevens heb aangegeven, suggereert het in de motie opgenomen
vereiste dat een werkgever of opdrachtgever aan de postbezorger wekelijks tenminste
12 uur minimumloon moet uitbetalen ongeacht het aantal uren arbeid dat feitelijk is
verricht. Om die reden heb ik de motie ontraden. In deze brief zet ik nogmaals mijn
argumenten uiteen.
In de eerste plaats verhoudt het in de motie opgenomen beloningsvereiste zich slecht
tot het uitgangspunt dat een vergoeding in beginsel uitsluitend hoeft te worden betaald
voor een geleverde prestatie. Niet valt in te zien waarom een werkgever of opdrachtgever
verplicht zou moeten zijn om ook loon te betalen voor uren waarin iemand geen arbeid
verricht. Dat zou echter wel de consequentie van uitvoering van de motie zijn.
In de tweede plaats is het stellen van de eis dat tenminste voor 12 uur loon moet
worden betaald ongeacht het daadwerkelijke aantal gewerkte uren een inbreuk op de
contractvrijheid van cao-partijen. In de avv’de cao voor postverspreiders is immers
een categorie werknemers onderscheiden («postverspreider C»), met een arbeidsomvang
per week van minimaal 3 tot 16 uur. Ik concludeer daaruit, dat werkweken van gemiddeld
minder dan 12 uur kunnen voorkomen, dat er aanbod van en vraag naar banen met een
dergelijke wekelijkse arbeidsduur zal zijn en dat deze banen door de sectorale cao-partijen
geaccepteerd zijn. In dit licht is het stellen van de eis dat een baan van minder
dan 12 uur recht geeft op het wettelijk minimumloon voor 12 uur wat mij betreft niet
aan de orde. Deze eis zal er de facto toe leiden, dat deze banen gaan verdwijnen.
Werkgevers zullen die niet meer beschikbaar stellen, omdat deze te duur zijn. In het
verlengde daarvan zullen postbezorgers die om welke reden dan ook minder dan 12 uur
willen werken aan de kant moeten blijven staan.
In de derde plaats richt de motie zich uitsluitend op postbezorgers. Voor deze uitzonderingspositie
voor postbezorgers ten opzichte van anderen die al dan niet op basis van een overeenkomst
van opdracht arbeid verrichten zie ik geen rechtvaardigingsgrond.
Gezien het bovenstaande zal ik de motie uitvoeren voor zover het erom gaat dat postbezorgers,
ook als zij werken op basis van een overeenkomst van opdracht, recht krijgen op beloning
conform de Wml. Hiermee krijgen alle postbezorgers recht op een beloning die past
bij de arbeid die zij hebben verricht. Het recht voor postbezorgers op een beloning
voor tenminste 12 uur per week, ook als zij in minder uren werken, zal ik niet in
het wetsvoorstel opnemen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp