29 477 Geneesmiddelenbeleid

Nr. 221 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 januari 2013

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over haar brief van 1 november 2012 inzake het IGZ-rapport «Nalevingsniveau reclameregels bij nascholing medisch specialisten voldoende, betere borging nodig» (Kamerstuk 29 477, nr. 206). De op 14 december 2012 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 23 januari 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Teunissen

Inbreng VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de reactie op het rapport. Deze leden hebben de volgende vragen.

1

De minister geeft in haar bevindingen aan dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2011 10 nascholingsbijeenkomsten onaangekondigd heeft geïnspecteerd. Deze leden en de leden van D66 vragen in algemene zin of een steekproef van 10 op naar alle waarschijnlijkheid meer dan 1600 bijeenkomsten voldoende representatief is.

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft geen steekproef gehouden maar is op basis van risicoselectie aan de slag gegaan. Er is gekeken naar de vijf specialismen waarbij de kosten van voorschrijven van merkgeneesmiddelen het grootst zijn en het aandeel merkgeneesmiddelen meer dan 25 procent van het totaal van voorgeschreven middelen bedraagt. Na weging van een aantal risicofactoren, waaronder sponsoring door een farmaceutisch bedrijf, heeft de IGZ tien nascholingen geselecteerd, waarbij zij het risico op ongeoorloofd gunstbetoon het grootst achtte. De IGZ heeft haar onderzoeksmethode in het rapport gedetailleerd uiteengezet. Ik vind het een goede zaak dat de IGZ zo efficiënt maar wel zo effectief mogelijk haar inspecties uitvoert.

2

De minister geeft aan blij te zijn met het initiatief van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR). Zijn toetsingsinstrument, waarmee op eenvoudige wijze gekeken kan worden of een aanvraag voorgelegd dient te worden voor een grondige toets, kan bijdragen aan meer transparantie. Is de minister van mening dat er nog een rol is weggelegd voor de Inspectie, wanneer de Stichting CGR het toetsingsinstrument heeft uitgerold?

Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden van de D66-fractie.

3

In het onderliggende rapport wordt met name de rol van de farmacie beschreven. Hoe kijkt de minister in zijn algemeenheid aan tegen opleidingen en scholing door leveranciers van medische hulpmiddelen? Wat vindt de minister van after sales activiteiten van leveranciers van medische hulpmiddelen? Moeten ook die bij de Stichting CGR gemeld worden?

Ik bezie opleidingen en scholingen van leveranciers en fabrikanten van medische hulpmiddelen in beginsel niet anders dan wanneer die activiteiten door farmaceutische bedrijven worden ontplooid: er moet ruimte voor zijn, binnen redelijke kaders. Daarbij geldt dat opleiding en scholing voldoende onafhankelijk en objectief dienen te zijn en dat het gezondheidsbelang van de patiënt altijd voorop moet staan. Ook voor after-sales activiteiten geldt dat ik geen onderscheid maak op organisator of sponsor van de activiteit.

De opleidingen, scholingen en after-sales activiteiten van leveranciers en fabrikanten van medische hulpmiddelenfabrikanten hoeven niet gemeld te worden bij de CGR; de medische hulpmiddelensector is niet gebonden aan de gedragscodes van de CGR maar heeft haar eigen gedragscode (de Gedragscode Medische Hulpmiddelen, ondergebracht bij de Stichting GMH). Daarin zijn ook bepalingen opgenomen over door leveranciers georganiseerde bijeenkomsten. Vermeende overtredingen van deze bepalingen kunnen bij de Stichting GMH worden gemeld.

Inbreng SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport van de IGZ en van de begeleidende brief van de minister. Zowel het rapport als de brief roepen bij hen de volgende vragen op.

1

Om te beginnen zijn de leden van de SP-fractie tevreden dat de IGZ onaangekondigd heeft geïnspecteerd. Daar hebben zij vaak voor gepleit, en vragen zij de minister en de IGZ deze lijn voort te zetten.

De IGZ zal op het gebied van het reclametoezicht – net als bij andere toezichtgebieden binnen de IGZ – de onaangekondigde bezoeken voortzetten.

2

In 2009 heeft de IGZ onderzoek gedaan naar het naleven van de regels voor gunstbetoon bij nascholingen voor huisartsen. In 2011 heeft de IGZ het onderzoek uitgevoerd voor medisch specialisten. Deze leden vragen of nu een compleet beeld is ontstaan, omdat er volgens het Accreditatie Bureau Algemene Nascholing (ABAN) een derde cluster is, namelijk de sociaal geneeskundigen. Zij vragen wanneer er onderzoek gedaan wordt naar deze het naleven van de regels voor gunstbetoon bij nascholingen voor deze groep artsen.

Sociale geneeskunde is het vakgebied binnen de geneeskunde dat zich vooral bezighoudt met preventieve zorg (specialisten in deze sector zijn: bedrijfsartsen, verzekeringsartsen, sportartsen en artsen voor maatschappij en gezondheid). De IGZ heeft aan het toezicht op het gunstbetoon bij nascholingen voor sociaal geneeskundigen geen prioriteit gegeven, vanwege het feit dat deze groep artsen niet of nauwelijks geneesmiddelen voorschrijven en daarmee het risico op beïnvloeding door de farmaceutische industrie beperkt is.

3

De 10 geïnspecteerde nascholingen zijn allen gesponsord door farmaceutische bedrijven met een totaalbedrag van bijna 110.000 euro. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het fêteren van medisch specialisten onnodig, onzuiver en dus onwenselijk is. Zij vragen de minister het fêteren te stoppen en het hoofddoel voorop te stellen, namelijk nageschoold worden om zo goed mogelijke zorg te kunnen leveren aan patiënten.

Het inspectierapport laat mijns inziens juist zien dat van fêteren geen sprake is: ten aanzien van de door de IGZ geïnspecteerde nascholingen worden bijvoorbeeld geen luxe locaties of buitensporige gastvrijheid gemeld. Ik ben het met u eens dat nascholingen van voldoende kwaliteit en voldoende objectief horen te zijn. De systematiek van accreditatie beoogt dit te waarborgen, maar daarbij is naast de toets op de inhoudelijke kwaliteit niet gekeken naar de reclameregels. Met het toetsingsinstrument dat momenteel wordt ontwikkeld zal er in de toekomst ook sprake zijn van systematische preventieve toetsing op de reclameregels bij de accreditatie van nascholingen. De IGZ zal hier toezicht op houden. Zie over het toetsingsinstrument ook mijn antwoord op vraag 2 van de leden van de D66-fractie.

4

Deze leden lezen dat de IGZ heeft getoetst aan de Beleidsregels voor gunstbetoon uit 2007, terwijl de regels in februari 2012 zijn vervangen. Zij vragen in hoeverre een toetsing aan de jongste regels tot nieuwe uitkomsten en aanbevelingen had geleid, temeer omdat een bepaalde passage uit de Beleidsregels voor gunstbetoon is geschrapt. Deze leden zien een toelichting op dit punt met betrekking tot de toetsing graag tegemoet.

De passage die wordt aangehaald had betrekking op indirecte geschenken, dat wil zeggen zaken die in bruikleen gegeven worden. Uit het rapport blijkt niet dat er tijdens de geïnspecteerde nascholingen sprake was van zaken die in bruikleen werden gegeven. Een toetsing aan de nieuwe versie van de Beleidsregels gunstbetoon uit 2012 zou daarom niet hebben geleid tot andere bevindingen en aanbevelingen. De IGZ heeft getoetst aan de versie van de Beleidsregels gunstbetoon uit 2007, omdat die versie geldig was op het moment dat de nascholingen die zijn geselecteerd voor dit onderzoek plaatsvonden.

5

De Inspectie schrijft dat de gastvrijheid «binnen redelijke perken» bleef, omdat deze onder de toegestane 500 euro per beroepsbeoefenaar bleef. Het stelt de leden van de SP-fractie niet gerust dat de bevindingen van de IGZ gematigd positief zijn. Zij vragen wat «redelijk binnen de perken» en «gematigd positief» betekenen, en hebben de indruk dat de grenzen van de 500 euroregel doelbewust worden opgezocht. Zij en de leden van het CDA en D66 ontvangen graag een toelichting op dit punt.

Uit de bevindingen van de IGZ blijkt dat negen van de tien onderzochte nascholingen overwegend aan de reclameregels voldoen. Dat vind ik positief, zij het met mate, omdat er wel verbeteringen mogelijk zijn (bij twee nascholingen waren de vertegenwoordigers niet herkenbaar en de (eventuele) banden tussen sprekers en de farmaceutische industrie waren bij de meeste nascholingen niet vooraf bekend gemaakt). Vandaar de term «gematigd positief».

De term «binnen redelijke perken» stamt uit de Beleidsregels gunstbetoon: om oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen dient de geboden gastvrijheid binnen redelijke perken te blijven, dat is het leidende principe. Bij bijeenkomsten als nascholingen moet het gaan om de inhoud, dat wordt geacht het hoofddoel te zijn van de bijeenkomst. Andere aspecten van de bijeenkomst dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofddoel. Bezoekers van de bijeenkomst moeten zich bijvoorbeeld niet laten leiden door aspecten als de locatie van de bijeenkomst of de geboden gastvrijheid. Wat redelijk is verschilt echter per situatie en ik ben van mening dat die norm daarom niet teveel vooraf ingevuld moet worden. Tegelijkertijd heb ik in mijn standpunt1op het rapport «Nalevingsniveau reclameregels bij nascholing van medisch specialisten voldoende, betere borging nodig» aangegeven dat ik het belangrijk vind dat deze regels voldoende handzaam zijn voor de IGZ. In de Beleidsregels gunstbetoon is een grens voor gastvrijheid gesteld. De leden van de fractie van de SP hebben de indruk dat die grens bewust wordt opgezocht; dat is mogelijk. De IGZ pleit daarom voor differentiatie van de norm voor gastvrijheid. Ik heb aangegeven dat ik daarover met de IGZ in overleg ga.

6

De IGZ concludeert dat er te weinig toezicht is op het gunstbetoon bij de accreditatie van nascholingen. Meer dan de helft van de geïnterviewde wetenschappelijke verenigingen toetst de accreditatie niet op gunstbetoon, en er wordt te weinig gebruik gemaakt van de preventieve toets om vooraf de reclameregels te toetsen. De leden van de SP-fractie vragen op welke manier ervoor wordt gezorgd dat accrediteurs alle nascholingen vooraf toetsen op het naleven de reclameregels, en vragen de minister hierop scherp toe te zien.

Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden van de D66-fractie.

7

Daarnaast zijn zij bezorgd over het gebrek aan openheid over de banden tussen sprekers op nascholingen en de farmaceutische industrie. Het is schrikbarend en ontoelaatbaar dat op geen enkele geïnspecteerde nascholing sprekers ingingen op hun eventuele banden met de farmaceutische industrie. De vraag is dan ook wat er concreet gedaan wordt om ervoor te zorgen dat transparantie over vermeende banden wordt gegarandeerd, en welke consequentie het schenden van de transparantieregel heeft. De leden van de SP-fractie vragen tevens of op dit punt striktere handhaving en strenge consequenties zullen volgen.

De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft toegezegd haar leden voor te lichten over het belang van het melden van banden voorafgaand aan het spreken tijdens nascholingen en andere bijeenkomsten en daar een eenvoudig instrument voor te ontwikkelen. De IGZ zal voortaan actief toezien op naleving van deze eis en, zo nodig, bestuursrechtelijk gaan handhaven.

8

Momenteel wordt een transparantieregister ontwikkeld door zelfregulering, waar relaties tussen beroepsbeoefenaren en de farmaceutische industrie groter dan 500 euro zichtbaar zijn. De leden van de SP-fractie willen weten waarop de minister baseert dat zelfregulering in deze sector werkt, gezien de ervaringen de afgelopen jaren en de uitkomsten van het IGZ-rapport.

Ik ben van mening dat zelfregulering in de farmaceutische sector functioneert op basis van de evaluatie van het Reclamebesluit Geneesmiddelen, waarin ook is gekeken naar de werking van het systeem van zelfregulering, en mijn standpunt daarop2. De resultaten van de twee onderzoeken van de IGZ naar nascholingen van huisartsen en medisch specialisten, in respectievelijk 2010 en 2012, bevestigen mij in die conclusie.

9

Is de minister het met de leden van de SP-fractie eens dat de overheid verantwoordelijkheid dient te nemen, en niet weg mag kijken bij ongeoorloofde en onwenselijke praktijken, zoals deze nu plaatsvinden?

Ik vind het primair een verantwoordelijkheid van partijen zelf om ongeoorloofde en ongewenste praktijken te voorkomen. Het inspectierapport laat zien dat er in de praktijk verbetering mogelijk is maar dat er over het algemeen geen onwenselijke en ongeoorloofde praktijken plaatsvinden en al zeker niet op grote schaal. Waar de IGZ overtredingen van de regels constateert, worden deze regels gehandhaafd. De IGZ heeft laten zien dat het instrument van bestuursrechtelijke handhaving ook waar nodig in te zetten. Van wegkijken is dan ook geen sprake.

10

Zij vragen voorts of het transparantieregister ondergebracht kan worden bij de IGZ, zodat de onafhankelijkheid niet in het geding kan komen.

Het is de taak van de IGZ om de wet- en regelgeving en de daarbij behorende veldnormen te handhaven. Het is niet de taak van de inspectie om registraties bij te houden. Ik heb er omwille van de snelle beschikbaarheid en omwille van het draagvlak bij betrokken partijen voor gekozen om normen over transparantie over financiële banden tussen beroepsbeoefenaren en farmaceutische bedrijven door partijen zelf te laten ontwikkelen en uit te laten voeren. Vanaf april 2013 zal het met banden gevulde Transparantieregister Zorg publiek toegankelijk zijn. Ik heb vooralsnog geen enkele reden om aan te nemen dat het Transparantieregister Zorg niet voldoende zou gaan functioneren en ik ben dan ook niet van plan om daar nu op in te grijpen. Uiteraard zal ik, en met mij de inspectie, na de start de werking en objectiviteit van het Transparantieregister Zorg in de gaten houden.

11

In algemene zin vragen de leden van SP-fractie de minister naar het proces rond de vergoeding van nieuwe NOAC’s. Is druk uitgeoefend door de farmaceutische industrie om de antistollingsmiddelen op te nemen en op welke manier is de druk gezet?

Zoals ik u eerder in mijn brief3 schreef, heb ik op basis van een advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) besloten om de nieuwe antistollingsmiddelen slechts onder voorwaarden toe te laten, namelijk een introductieprotocol van de beroepsgroep en een financieel arrangement. Dit is een aanvullende voorwaarde op de reguliere procedure tot opname in het verzekerde pakket en deze past in de pilots rond voorwaardelijke pakkettoelating. Hiervan waren beide fabrikanten op de hoogte. In aanloop naar en tijdens het overleg dat ik met fabrikanten heb gevoerd over een dergelijk arrangement was van druk om over te gaan tot vergoeding geen sprake.

12

Graag zien deze leden een reconstructie tegemoet van het proces, met antwoord op de volgende vragen: welke contacten zijn er vanuit de farmaceutische industrie geweest met beroepsbeoefenaars, welke scholingen of bijeenkomsten zijn er georganiseerd voor de introductie, en hoeveel geld is hiermee gemoeid?

Van de contacten tussen de farmaceutische industrie en beroepsbeoefenaren, scholingen of bijeenkomsten voor de introductie van nieuwe antistollingsmiddelen en de hoeveelheid geld die hiermee gemoeid is, is geen overzicht beschikbaar. De IGZ oriënteert zich op een mogelijk onderzoek in 2013 naar marketing- en salesplannen van farmaceutische bedrijven, om meer inzicht te krijgen in de marketingstrategieën van farmaceutische bedrijven en daarnaast om op te kunnen treden tegen overtredingen van de regels voor geneesmiddelenreclame. Ik zal u daar te zijner tijd over informeren.

13

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten wat de rol van de minister en van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is geweest in het proces. Met andere woorden; zijn de minister of haar ambtenaren bij bijeenkomsten ter promotie van de NOAC’s aanwezig geweest, en zo ja, zijn er giften of gunsten geaccepteerd? Zijn er contacten geweest tussen de fabrikanten en de ambtenaren van het ministerie? Zo ja, kan dan precies worden aangegeven welke?

14

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten of de minister persoonlijk contact heeft gehad met de fabrikanten van de NOAC’s.

De betrokkenheid van mijn ambtenaren bij de toelating van antistollingsmiddelen tot het pakket heeft zich beperkt tot gesprekken die op het ministerie hebben plaatsgevonden. Deze gesprekken hadden tot doel te komen tot een prijs-volume arrangement binnen de kaders en voorwaarden zoals die tevoren waren vastgesteld. Zij hebben geen andere, door leveranciers georganiseerde dan wel gefinancierde bijeenkomsten bezocht die tot doel hadden inlichtingen te verstrekken over antistollingsmiddelen.

Medewerkers van VWS hebben geen giften of gunsten van leveranciers aangenomen. De medewerkers die waren betrokken bij de gesprekken over de financiële arrangementen zijn zich terdege bewust van de bijzondere positie die het ministerie van VWS in deze gesprekken heeft. Het past daarbij totaal niet om giften of gunsten in welke vorm dan ook te accepteren. Navraag leert dat slechts een kerstkaart van beide leveranciers is ontvangen.

In vervolg hierop vroeg u mij welke contacten er geweest zijn tussen mijn medewerkers en de fabrikanten van antistollingsmiddelen. In de maanden voorafgaand aan mijn besluit tot opname in het verzekerde pakket hebben mijn medewerkers in afstemming met de Directeur-Generaal Curatieve Zorg en mijzelf, diverse gesprekken met leveranciers georganiseerd op het ministerie van VWS. Zoals aangegeven hadden de contacten tussen mijn medewerkers en de leveranciers tot doel om te komen tot een financieel arrangement. Buiten dit georganiseerd overleg en de communicatie daaromheen is er geen contact geweest met fabrikanten, met uitzondering van enkele telefonische contacten naar aanleiding van aandacht in de media voor de NOAC’s.

U vroeg mij of ik persoonlijk contact heb gehad met de fabrikanten van antistollingsmiddelen.

Ik heb geen contact gehad met medewerkers en/of bestuurders van de fabrikanten van antistollingsmiddelen.

15

Tot slot stellen zij de vraag hoe de minister de geheel gesponsorde masterclass door een NOAC-fabrikant in het AMC, waarover in het programma Argos van 8 december jl. verslag is gedaan, beoordeelt. Vindt de minister dat zoiets kan in een academische medisch centrum en is dit wettelijk geoorloofd?

Het is wettelijk geoorloofd om een samenkomst in een academisch centrum te organiseren. Dat is ter beoordeling aan het academisch centrum. Wettelijk stel ik beperkingen aan de mate waarin samenkomsten door de farmaceutische industrie gefinancierd mogen worden. Ik heb deze vastgelegd in de Beleidsregels gunstbetoon. Daarnaast moet sponsoring van samenkomsten door de farmaceutische industrie vooraf schriftelijk te worden vastgelegd, conform de normen van de CGR op dit punt, opdat de voorwaarden van de sponsoring inzichtelijk zijn.

Inbreng CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie willen de minister hartelijk danken voor het toezenden van het IGZ rapport en haar reactie hierop. Naar aanleiding van haar reactie, maar vooral naar aanleiding van het IGZ- rapport hebben zij nog een aantal vragen.

1

Ten eerste hebben zij een vraag over het voorstel van de Inspectie om het maximumbedrag als vergoeding te differentiëren naar tijd. Nu is het maximumbedrag ongeacht de tijdsduur gelijk, en spreekt de Inspectie van een onevenredige verhouding. De Inspectie stelt voor dat de Stichting CGR een differentiatie van de normen opstelt. Wat is hierop de reactie van de minister? Kan zij aangeven hoe zij hierover denkt, en of zij bereid is de CGR te vragen de norm gedifferentieerd uit te werken?

Zie mijn antwoord op vraag 5 van de leden van de SP-fractie.

2

Daarnaast staat in het rapport dat de IGZ bij alle bezochte nascholingen aandachtspunten heeft aangedragen. Het betreft hier het aandachtspunt «bekend maken van banden tussen sprekers en farmaceutische bedrijven», dat gold voor alle tien geïnspecteerde nascholingen. De Inspectie heeft aangegeven in het vervolg actief toe te zien, en waar nodig bestuursrechtelijk te handhaven. «De verplichting om de banden bekend te maken staat expliciet verwoord in de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet, die per 1 februari 2012 van kracht zijn. Wat wordt precies verstaan onder «financiële banden»? De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat het om bestendige banden zou gaan? Maar wat houdt dit precies in? Is dit al bij een eerste contact? Waar ligt de grens? Bij twee keer? Vijf keer? Kortom, wat moet wel en wat moet niet gemeld worden, en tot in welke details? Moeten artsen alleen een melding doen dat ze een band hebben met «farmaceutische bedrijven», of moet het gespecificeerd zijn per bedrijf?

In dit kader wordt, op basis van de normen van de CGR, van sprekers op nascholingen verwacht dat zij aangeven voor welke farmaceutische bedrijven zij in de afgelopen vier jaar werkzaamheden hebben verricht, als adviseur, onderzoeker of anderszins. Dit soort zaken dient volgens de geldende normen in de zelfregulering te worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst voor dienstverlening; een spreker kan derhalve aangeven met welke bedrijven hij/zij dergelijke dienstverleningsovereenkomsten is aangegaan.

Inbreng D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende rapport over de naleving van reclameregels bij nascholing van medisch specialisten. Zij hebben daarover enkele vragen.

1

Deze leden constateren dat in een groot deel van de door de inspectie onderzochte cases een voldoende beoordeling kon worden gegeven. Zij vinden dit belangrijk, omdat een strikte scheiding tussen het verstrekken van wetenschappelijke informatie enerzijds, en het verstrekken van promotie anderzijds, van groot belang is voor de uitoefening van het vak van medisch specialist. Zij merken op dat de Inspectie tien nascholingsbijeenkomsten bezocht, maar dat uit het rapport blijkt dat de hoeveelheid nascholingen die door wetenschappelijke verenigingen worden beoordeeld en geaccrediteerd rond de 10.000 ligt. Zij vragen in hoeverre een steekproef van tien, aangevuld met het doornemen van documenten, en houden van enkele interviews, voldoet voor een correct beeld van de situatie.

Zie mijn antwoord op vraag 1 van de leden van de VVD-fractie.

2

De leden van de D66-fractie constateren dat drie van de vijf geïnterviewde wetenschappelijke verenigingen niet toetsen aan de regels voor gunstbetoon. Dit vinden zij zorgelijk, omdat er een grote taak rust bij deze verenigingen. Graag vernemen zij de opvatting van de minister hierover. Zij zouden graag willen vernemen wat de reden is dat de meerderheid van de onderzochte verenigingen geen toetsing uitvoert op dit gebied. Zij horen ook graag of het aangekondigde toetsingsinstrument voldoende wordt geacht om een verbetering hierin aan te brengen. Zij merken op dat de minister in haar reactie stelt dat dit een verantwoordelijkheid is van de betrokken partijen. Zij zouden graag zien dat de minister hier scherp op toeziet.

Over dit punt zijn ook vragen gesteld door de leden van de VVD-fractie en leden van de SP-fractie. Ik beantwoord ook deze vragen onder dit punt. Laat ik vooropstellen dat ik het zorgelijk vind dat er bij de accreditering onvoldoende is gekeken naar mogelijke beïnvloeding vanuit de (farmaceutische) industrie. Ik ga er vanuit dat de wetenschappelijke verenigingen en de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) straks onmiddellijk met het door de CGR ontwikkelde toetsingsinstrument aan de slag gaan. Met de IGZ heb ik afgesproken dat zij betrokken zal blijven bij het opstellen van het toetsingsinstrument en na de uitrol van het instrument zal nagaan of deze toetsing vooraf ook daadwerkelijk plaatsvindt. Daarnaast zal de IGZ onderzoeken in welke mate toetsing achteraf (door middel van monitoring door de wetenschappelijke verenigingen) van nascholingen op gunstbetoon plaatsvindt. Ook zal de IGZ wederom onaangekondigd een aantal gesponsorde nascholingen inspecteren, waarbij zij zal nagaan of de regels voor gunstbetoon worden nageleefd.

3

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de Inspectie in haar rapport pleit voor een differentiatie van het bedrag dat een farmaceutisch bedrijf mag bijdragen aan gastvrijheid. De Inspectie beveelt de minister en de betrokken instanties aan hierover in overleg te treden en aanpassingen uit te werken. De minister geeft op haar beurt aan dat het principe van «redelijkheid» mogelijkheden biedt om onevenredige gastvrijheid aan te pakken. Zij vragen of het duidelijk differentiëren van bedragen naar de mate van inspanning, en een eventuele aanpassing van de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet, niet een duidelijker richtlijn geeft voor de beoordeling.

Zie mijn antwoord op vraag 1 van de leden van de CDA-fractie.


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 29 477, nr. 206

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 477, nrs. 66 en 84, respectievelijk.

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 477, nr. 186

Naar boven