nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2005
1. Inleiding
Zoals aangekondigd in mijn brief van 1 februari 2005 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2004–2005, 29 453, nr. 9) en toegezegd tijdens het
algemeen overleg van 29 juni jl. ontvangt u hierbij de rapportage van
het door het Centraal Fonds Volkshuisvesting uitgevoerde «Onderzoek
bedrijfslasten woningcorporaties»1.
Voor een samenvatting van de inhoud verwijs ik naar pagina 4 tot en met
6 van de rapportage zelf.
In deze brief ga ik eerst in op de uitkomsten van het onderzoek. Vervolgens
geef ik aan welke voorlopige beleidsconclusies ik uit het onderzoek trek.
2. Uitkomsten onderzoek
Het door het CFV uitgevoerde onderzoek maakt duidelijk dat de bedrijfslasten
in de periode 2000 tot en met 2003 stevig zijn gestegen. Dit betreft zowel
de personeelslasten (in bovengemiddelde mate) als de overige bedrijfslasten
(in iets mindere mate).
De oorzaken van deze toename zijn deels niet beïnvloedbaar door individuele
corporaties, zoals de toename van de CAO-lonen en de tariefstijgingen bij
overheidsheffingen als OZB, rioolrechten en waterschapslasten. De CAO-lonen
zijn daarbij door de sector als geheel overigens wel te beïnvloeden.
Voor een ander deel zijn de oorzaken van de toename van de bedrijfslasten
wel te bepalen door individuele corporaties. Dit betreft met name de omvang
van de personeelsformatie en het niveau daarvan.
Uw Kamer heeft bij het AO van 29 juni jl. ook aangegeven graag te
willen weten of er een verband bestaat tussen de grootte van een corporatie
en de (relatieve) hoogte van de bedrijfslasten. Uit het CFV-onderzoek
blijkt dat de bedrijfslasten (per woongelegenheid) van grote corporaties gemiddeld
hoger zijn dan die van kleine corporaties. Dit geldt zowel voor het aantal
formatieplaatsen, het gemiddelde loonniveau als voor de overige bedrijfslasten.
Corporaties die in de periode 2000 tot en met 2003 zijn gefuseerd kennen hogere
bedrijfslasten dan gemiddeld in de sector. De bedrijfslasten nemen tevens
toe naarmate er sprake is van een hogere graad van verstedelijking. Bovendien
is er een positieve relatie met de produktie van een corporatie (nieuwbouw,
sloop en verkoop).
Tot slot constateert het CFV dat op basis van de informatie in de jaarstukken
onvoldoende verklaringen en achtergrondinformatie kunnen worden verkregen
omtrent de stijging van de bedrijfslasten.
3. Voorlopige beleidsconclusies
Het toezicht op de hoogte en ontwikkeling van de bedrijfslasten is eerst
en vooral een zaak voor de Raad van Toezicht/Commissarissen (RvT/RvC) van
een corporatie. Ik zal dit aan de orde stellen met in elk geval Aedes en de
Vereniging Toezichthouders Woningcorporaties (VTW).
Ik onderschrijf de aanbeveling van het CFV, gericht op het ontwikkelen
van benchmarks, die de sector op korte termijn zou moeten ontwikkelen en implementeren.
Ik zal de aanbevelingen van het CFV gericht op eenduidige verantwoording en
transparante jaarverslaggeving ter hand nemen binnen de uitgangspunten van
mijn beleidsvoornemens naar aanleiding van het rapport van de Commissie De
Boer.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker