29 407
Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten

nr. 53
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 oktober 2006

In april van dit jaar hebben wij enkele diepgaande debatten gevoerd over het al dan niet invoeren van het vrij verkeer van werknemers met de nieuwe EU-lidstaten. Ik heb toen vastgesteld dat een meerderheid van de Tweede Kamer kon instemmen met invoering van een vrij verkeer van werknemers per 1 januari 2007, ervan uitgaande dat het flankerend beleid dan zal zijn ingevoerd. Met betrekking tot dat flankerend beleid zijn een aantal moties aangenomen. Ook was er een meerderheid voor het gefaseerd afschaffen van de arbeidsmarkttoets in daarvoor in aanmerking komende sectoren, om zo geleidelijk toe te groeien naar een volledig vrij verkeer van werknemers.

Ik heb u naar aanleiding van de motie Bussemaker (TK 29 407, nr. 38) toegezegd u vóór 15 november 2006 te informeren over de stand van zaken met betrekking tot zowel dit flankerend beleid (inclusief de wijze waarop de moties zijn uitgevoerd) als het beleid met betrekking tot de vrijstelling van de arbeidsmarkttoets. Op verzoek van uw Kamer zend ik u deze brief om u te informeren over de huidige stand van zaken. Het flankerend beleid is voor een belangrijk deel gereed; op een aantal punten is de voorbereiding echter nog niet afgerond.

Het gevolg van deze eerdere verzending is dat ik nog niet kan meedelen dat het flankerend beleid volledig geïmplementeerd is. Het gaat om drie onderdelen van het beleid: de wijziging van de Wet Minimumloon en minimum vakantiebijslag (WML), de wijziging van de SUWI-AMvB en de definitieve vaststelling van het concept kader voor samenwerking tussen SZW en sociale partners ten behoeve van de handhaving van arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid. Over het concept kader handhaving en huisvesting is overleg gevoerd met onder meer de vakbeweging. Op 9 oktober kon geconstateerd worden dat dit overleg nog niet is afgerond. Partijen hebben zich voorgenomen dit constructief voort te zetten. Over de uitkomsten hiervan zal ik u nader informeren.

Ik zal naar aanleiding van uw verzoek d.d. 3 oktober jl., uitvoerig ingaan op de stand van zaken met betrekking tot het flankerend beleid en de vrijstelling van de arbeidsmarkttoets. Tot slot geef ik, conform uw verzoek, een reactie op een door de ABU aan u gezonden brief over het onderzoek «Grenzen verleggen». Deze brief kent dan ook de volgende opbouw:

1. het flankerend beleid met betrekking tot de handhaving van arbeidsvoorwaarden;

2. het flankerend beleid met betrekking tot huisvesting;

3. het beleid met betrekking tot de vrijstelling van de arbeidsmarkttoets en de effecten ervan;

4. het vrij verkeer en de Nederlandse arbeidsmarkt.

Ik sluit mijn brief af met enkele conclusies.

1. Flankerend beleid handhaving/motie Van Hijum c.s. (29 407, nr. 34)

In de afgelopen maanden heb ik een groot aantal maatregelen getroffen om de handhaving van de wet- en regelgeving te versterken, de naleving te bevorderen en ongewenste ontwikkelingen zo veel mogelijk te beperken. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van uw Kamer, zoals neergelegd in de motie Van Hijum c.s. (TK 29 407, 34) om de pakkans te vergroten voor ontduiking van de Wet minimumloon, zwart werk en schijnconstructies. In het Kamerdebat heb ik in reactie hierop al aangegeven dat met name het nalevingsniveau van wetten relevant is. Een hoog nalevingsniveau is immers de doelstelling, en naarmate dat doel meer bereikt wordt, vermindert in het algemeen de pakkans.

Op 20 januari 2006 heb ik u het onderzoek «Naleving van de Wet arbeid vreemdelingen» aangeboden. Uit dit onderzoek blijkt dat ongeveer 19% van de werkgevers op enig moment in het jaar één of meerdere vreemdelingen illegaal te werk heeft gesteld. In de SZW-begroting voor 2005 is het doel gesteld dat het percentage werkgevers dat overtredingen begaat in het kader van de Wav, in 2008 is teruggebracht tot minder dan 15% in de sectoren waarin illegale tewerkstelling het meest voorkomt: land- en tuinbouw, horeca, bouw, uitzendsector, schoonmaak, en vlees en vis.

Eind 2006 zal opnieuw een onderzoek worden gestart naar het nalevingsniveau van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in de genoemde sectoren. Naar verwachting zal dan ook het effect van de invoering van de bestuurlijke boete in de Wav kunnen worden gemeten. Er zijn indicaties dat de hoogte van de boete en de snelle afhandeling effect sorteren. Zo blijkt dat het percentage overtredingen bij hercontroles is gedaald van 37% in 2003 naar 26% in de eerste helft van 2006. Er wordt dus minder recidive geconstateerd.

In het vervolgonderzoek naar de naleving van de Wav zal ook de mate waarin werkgevers bekend zijn met de wet- en regelgeving worden onderzocht.

Er zijn verschillende redenen voor werkgevers om de wet- en regelgeving niet na te leven. Zo zijn er werkgevers die de regelgeving bewust en moedwillig overtreden, maar er zijn ook werkgevers die onvoldoende kennis hebben van de regelgeving. Elke situatie vraagt om een specifieke inzet van preventieve en repressieve instrumenten, zoals inzet op heldere wet- en regelgeving, voorlichting, controle en toezicht, bestuurlijke boetes of opsporing. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen overheidsdiensten onderling en tussen overheidsdiensten en sociale partners is daarbij van groot belang.

Hieronder zal ik de belangrijkste elementen van het flankerend beleid met betrekking tot handhaving bespreken. Het flankerend beleid inzake huisvesting komt in de volgende paragraaf aan de orde. In bijlage 1 is een schema met de stand van zaken inzake het flankerend beleid opgenomen.1

a. Invoering bestuurlijke boete Wet minimumloon (Wml)

Op 28 augustus jl. is het wetsvoorstel bevordering naleving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) aan uw Kamer aangeboden. Met dit wetsvoorstel wordt de bestuursrechtelijke handhaving geïntroduceerd in de WML. Werkgevers die de wet overtreden krijgen een bestuurlijke boete opgelegd en een last onder dwangsom om het achterstallige loon alsnog te betalen aan de werknemer. De wijziging van de WML is inmiddels met uw Kamer besproken.

Betreffende het nalevingsniveau van de WML verwacht ik een duidelijk positief effect van de invoering van de bestuurlijke boete. Bij overtreding kan de werkgever immers geconfronteerd worden met zowel een bestuurlijke boete van max. € 6 700 als een last onder dwangsom. Dit is een krachtig bestuursrechtelijk middel, waarmee de Arbeidsinspectie druk op de werkgever kan uitoefenen om alsnog het achterstallige loon te betalen.

b. Handhavingskader SZW – sociale partners

De afgelopen maanden is constructief overleg gevoerd met de centrale sociale partners om te komen tot een kader voor samenwerking tussen de overheid en de decentrale sociale partners bij de handhaving van arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid. Aandachtsgebieden daarbij zijn:

– samenwerking en informatieuitwisseling tussen de overheid en sociale partners ten behoeve van controle op de naleving van wettelijke bepalingen (Wav, WML, Arbowet, Arbeidstijdenwet en Waadi) en algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen;

– het opstellen van risicoanalyses;

– voorlichting over arbeidsvoorwaarden.

Het kader is richtinggevend en geeft aan op welke activiteiten de samenwerking zich zal concentreren en wat daarbij de belangrijkste elementen zijn. De CAO-partijen en de overheid kunnen vervolgens sectoraal of branchegewijs werkafspraken maken over de invulling van de in dit kader genoemde punten voor samenwerking.

Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt met partijen nog verder overlegd over dit kader.

c. Uitbreiding en (internationale) samenwerking tussen diensten

In de motie Van Hijum (nr. 34) werd eveneens gevraagd om uitbreiding van de capaciteit van de Arbeidsinspectie en andere opsporingsdiensten en een intensivering van de samenwerking en informatie-uitwisseling.

Zoals ik in het VAO van 26 april heb aangegeven, acht ik een uitbreiding van de Arbeidsinspectie niet noodzakelijk. Bij invoering van een vrij verkeer van werknemers met de nieuwe EU-lidstaten zal de illegale tewerkstelling in Nederland fors afnemen en zal extra capaciteit vrijkomen voor controles op de WML. Volgens het rapport «Over de grens» uit 2004 heeft circa 47% van het geschatte aantal arbeidsjaren illegale arbeid betrekking had op arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten.

Op het gebied van de intensivering en uitbreiding van de samenwerking tussen de betrokken handhavende diensten in binnen- en buitenland zijn wel de noodzakelijke maatregelen genomen.

Internationaal worden er afspraken gemaakt over bestrijding van illegale en zwarte arbeid met een aantal nieuwe en oude lidstaten van de EU. Polen heeft daarbij vanwege het grote aandeel in de migratie, prioriteit gekregen. De Arbeidsinspectie en de Belastingdienst hebben op 7 april jl. met hun Poolse counterparts een intentieverklaring ondertekend over samenwerking en gegevensuitwisseling bij grensoverschrijdende dienstverlening. Op basis van deze intentieverklaring worden op korte termijn de eerste concrete samenwerkingsafspraken gemaakt, op grond waarvan de Arbeidsinspectie met Polen gegevens kan uitwisselen over de arbeidsrelatie en arbeidsomstandigheden van hier tewerkgestelde werknemers. Met enkele andere nieuwe (Tsjechië, Hongarije en Slowakije) én oude EU-lidstaten (Frankrijk, Duitsland) zijn besprekingen gaande over vergelijkbare samenwerkingsafspraken.

In Nederland wordt naast de bestaande intensieve samenwerking binnen Interventieteams, de samenwerking tussen de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, UWV en de SIOD versterkt, zodat zwart werk, illegale tewerkstelling en ontduiking van WML en uitkeringsfraude nog beter bestreden kunnen worden. Deze instanties worden door de Arbeidsinspectie geïnformeerd als er bij haar controles op de werkplek indicaties zijn van premie- en belastingontduiking en zwart werk. De Belastingdienst zal de Arbeidsinspectie informeren wanneer zij stuit op signalen dat een werkgever de Wav en/of de WML niet naleeft. Ook zullen gegevens uit het bestand van de eerstedagmelding (EDM) beschikbaar gesteld worden aan de Arbeidsinspectie en andere diensten. De Arbeidsinspectie zal gegevens over personen die zij werkend aantreft en die niet zijn aangemeld doorgeven aan de Belastingdienst. Door deze onderlinge informatie-uitwisseling kan ieder in zijn toezichthoudende en/of opsporingstaak doelgericht de malafide werkgever en/of werknemer aanpakken.

Sinds het voorjaar 2006 heeft de Arbeidsinspectie toegang tot het Suwi-net, ter vergroting van de effectiviteit en efficiency van haar onderzoeken. De Arbeidsinspectie heeft inzage in de persoonsgegevens van werknemers, kan nagaan met welke werkgever zij een dienstverband hebben en wat de hoogte is van het loon. Daarnaast wordt een werkgeverszoekfunctie ontwikkeld waarmee de Arbeidsinspectie per werkgever de geregistreerde dienstverbanden zal kunnen nagaan. Deze gegevens dragen mede bij aan het opsporen van zwart werk en onderbetaling, naast de eigen inspanningen van de Belastingdienst en UWV ter zake.

Tot slot wordt in samenwerking met de Immigratie- en Naturalisatiedienst gewerkt aan uitbreiding van een IND-website met identiteitsdocumenten en hun echtheidskenmerken, zodat met name werkgevers beter kunnen controleren of een aangeboden identiteitsdocument juist is.

2. Flankerend beleid huisvesting/Motie Bussemaker en Van Hijum (29 407, nr. 40)

Adequate huisvesting voor arbeidsmigranten uit de nieuwe EU-lidstaten is een belangrijk aandachtspunt in de discussie over het vrij verkeer van werknemers. In de brief van 31 maart jl. zijn diverse actiepunten voor SZW en VROM opgenomen. Deze hebben betrekking op ondersteuning van gemeenten en werkgevers, op de rol van de VROM-inspectie en op het aanspreken van werkgevers op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in deze. Verder is tijdens het debat over het vrij verkeer van werknemers op 26 april jl. de motie van de leden Bussemaker en Van Hijum aangenomen1, waarin de regering wordt verzocht met werkgevers, CWI en gemeenten adequate afspraken te maken over huisvesting bij het toelaten van (tijdelijke) werknemers uit de MOE-landen. Daarnaast is verzocht het mogelijk te maken gegevens tussen CWI en gemeenten uit te wisselen, teneinde gemeenten in staat te stellen de bestrijding van illegale verhuur aan te pakken, en de Kamer te informeren hoe men ook na de afschaffing van de tewerkstellingsvergunningen de huisvestingsproblematiek gaat regelen.

Hieronder wordt aangegeven op welke wijze de regering deze motie heeft uitgevoerd.

a. Rol gemeenten en VROM-inspectie

De VROM-Inspectie is begin 2006 een onderzoek onder 50 gemeenten gestart, waarbij onder andere gekeken is naar de wijze waarop gemeenten reageren op de behoefte aan huisvesting voor tijdelijke werknemers. Daaruit blijkt dat een aantal gemeenten al langer actief bezig is met beleid en handhaving op het gebied van huisvesting. Andere gemeenten zijn echter nog zoekend naar een juiste aanpak. Mede voor deze laatste groep gemeenten heeft VROM, samen met SZW en VNG, inmiddels een handreiking «Tijdelijke werknemers onder dak» opgesteld met concrete informatie en good practices. De minister van VROM heeft deze handreiking onlangs aangeboden aan alle gemeenten, provincies en WGR-plusgebieden. Gemeenten zijn daarbij uitgenodigd zich bij vragen of voor ondersteuning te wenden tot de VROM-Inspectie. De handreiking is te vinden op onder meer de websites van SZW, VROM, de VROM-Inspectie en VNG.

De VROM-Inspectie en de VNG blijven hun acties op het terrein van de huisvesting van tijdelijke werknemers afstemmen. Nu de gemeenten de handreiking hebben ontvangen zal de VROM-Inspectie, samen met de VNG, de gemeenten regionaal benaderen met de vraag welke vormen van huisvestingsproblematiek spelen en of men bezig is met maatregelen. Daarbij wordt ook gekeken naar de eventuele behoefte van gemeenten aan ondersteuning. Indien nodig zal de gemeente worden aangezet tot daadwerkelijk handhavend optreden. Wellicht is advies of ondersteuning van de VROM-Inspectie samen met de VNG of van andere rijksdiensten gewenst. De VROM-Inspectie en overige rijksinspecties (o.a. Arbeidsinspectie) blijven attent op het signaleren van onveilige en onwettige situaties. Ook de Arbeidsinspectie is attent op het signaleren van dergelijke situaties, maar heeft geen bevoegdheid om zelf woningen te controleren en geen sanctiemiddel (laten intrekken van de tewerkstellingsvergunning door CWI) meer wanneer de tewerkstellingsvergunningsplicht is afgeschaft.

b. Overleg met werkgevers

In september heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de centrale werkgeversorganisaties. Daarin zijn afspraken gemaakt over de rol van de werkgeversorganisaties bij het bevorderen van verantwoorde huisvesting van (tijdelijke) werknemers uit de MOE-landen.

In bepaalde regio’s is deze problematiek met veel succes opgepakt door samenwerkingsverbanden van gemeenten en regionale LTO-organisaties. De centrale werkgeversorganisaties zullen hun achterban in sectoren waar deze problematiek speelt aanbevelen om gezamenlijk met gemeenten op regionaal of lokaal niveau overleg te starten over de adequate huisvesting van tijdelijk hier werkende buitenlandse werknemers. Zij zullen aanbevelen om in een dergelijk (regionaal) overleg zowel te spreken over voldoende aanbod aan huisvesting als over de handhaving van de betreffende wet- en regelgeving. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn zowel het bevorderen van verantwoorde huisvesting als het creëren van voldoende draagvlak bij de lokale bevolking.

Werkgevers dienen goed op de hoogte te zijn van de mogelijkheden om buitenlandse werknemers onderdak te bieden en van de regels die daarbij gelden. Hierover wordt een fact sheet opgesteld. Deze zal worden geplaatst op relevante websites van werkgevers-, overheids- en uitvoeringsinstanties. Daarnaast zal de fact sheet op papier worden verspreid. Ook op andere wijze zullen de werkgevers hun achterban op deze problematiek en mogelijke oplossingen attenderen. Indien misstanden worden geconstateerd bij de huisvesting van buitenlandse werknemers kunnen individuele werkgevers of werknemers of hun vertegenwoordigers dit melden bij de betrokken gemeenten. Zonodig kan tevens contact worden opgenomen met de VROM-inspectie.

c. Overleg met CWI

In het overleg met CWI heeft CWI aangegeven bij aanvragen om tewerkstellingsvergunningen de huisvesting extra kritisch te zullen beoordelen. Werkgevers die een tewerkstellingsvergunning aanvragen via het Project Seizoenarbeid, ondertekenen een verklaring, waarin ze aangeven waar en wat de aard van de huisvesting is, hoeveel vreemdelingen daar gehuisvest zijn en dat de huisvesting op verantwoorde, veilige en hygiënische wijze is geregeld conform de regelgeving. CWI zal nu ook bij aanvragen buiten de land- en tuinbouw werkgevers deze verklaring laten ondertekenen.

In het voorlichtingsmateriaal voor werkgevers besteedt CWI aandacht aan de toets op huisvesting. Dit geldt ook voor de nieuwe handleiding aan werkgevers bij aanvragen om tewerkstellingsvergunningen in de vrijgestelde sectoren.

d. Gegevensuitwisseling CWI-gemeenten

Momenteel is een wijziging van het Besluit SUWI in voorbereiding, die naar verwachting in de loop van oktober in werking zal treden. Met deze wijziging wordt een wettelijke basis gecreëerd voor gegevensuitwisseling tussen CWI en gemeenten op het terrein van huisvesting. Vooruitlopend daarop heb ik CWI en de gemeente Den Haag toestemming gegeven voor een pilot waarin CWI adresgegevens verstrekt aan de gemeente Den Haag. Deze pilot kan enerzijds inzicht bieden in de mate waarin gegevensverstrekking van CWI kan bijdragen aan de handhavende taak van gemeenten op het terrein van huisvesting. Anderzijds biedt het zicht op de waarde van de toets op huisvesting door CWI. De pilot start naar verwachting in de loop van oktober.

e. Huisvestingsproblematiek na afloop overgangsregime MOE-landen

Zodra het overgangsregime voor werknemers uit de MOE-landen is beëindigd, zijn uitsluitend de gemeenten nog betrokken bij de vraag of de huisvesting van de arbeidsmigranten verantwoord is. Met het voorgaande besproken pakket van maatregelen verwacht ik dat gemeenten goed toegerust zijn op en ondersteund worden bij deze taak en dat werkgevers goed op de hoogte zijn van hun verantwoordelijkheid en mogelijkheden om hieraan te voldoen. Voor arbeidsmigranten buiten de EU blijft de tewerkstellingsvergunningsplicht en dus de toets op passende huisvesting bestaan. Voor hen blijft de mogelijkheid van gegevensuitwisseling tussen CWI en gemeenten van belang.

3. Vrijstelling arbeidsmarkttoets

a. Overleg sociale partners

In het overleg met uw Kamer is afgesproken dat in de stapsgewijze aanloop naar een volledig vrij verkeer van werknemers sectoren zullen worden vrijgesteld van de arbeidsmarkttoets. Uw Kamer heeft daarbij aangegeven dat zij sterk hecht aan betrokkenheid van sociale partners.

Op 11 mei jl. heb ik derhalve met vertegenwoordigers van de landelijke sociale partners gesproken over het voornemen sectoren vrij te stellen van de arbeidsmarkttoets en over de criteria die ik daarbij zou hanteren. Vervolgens is, op verzoek van de Stichting van de Arbeid, voorafgaande aan de vrijstellingen per 2 juni jl. en 16 september jl. overleg gevoerd met sectorale sociale partners. In deze gesprekken is de mening van sociale partners gepeild en deze mening is meegewogen bij de beslissing om sectoren al dan niet vrij te stellen van de arbeidsmarkttoets. De algemene teneur in die gesprekken was dat van de kant van de vakbeweging terughoudend werd gereageerd op vrijstelling van de arbeidsmarkttoets, omdat het flankerend beleid nog niet voldoende zou zijn ingevoerd, terwijl van de kant van de werkgeversorganisaties positief werd gereageerd op vrijstelling van de arbeidsmarkttoets, omdat zij worden geconfronteerd met een snel verkrappende arbeidsmarkt. In een aantal gevallen is de uitkomst van de gesprekken met sociale partners mede aanleiding geweest om een sector niet (schoonmaaksector, havens) dan wel later (ICT-sector) open te stellen.

b. Criteria voor de vrijstelling

Op 2 juni jl. heb ik een vijftal sectoren aangewezen waarvoor de arbeidsmarkttoets niet meer geldt en op 16 september zijn daar 17 sectoren bijgekomen. Op 2 juni jl. en 15 september jl. heb ik daarover uw Kamer geïnformeerd.

Bij de definiëring van sectoren is de sectorindeling van UWV uitgangspunt geweest. Deze keuze heeft een aantal voordelen. In de eerste plaats is deze indeling met 73 sectoren niet te grofmazig en ook niet te fijnmazig en daardoor in de praktijk goed hanteerbaar.

In de tweede plaats kunnen de UWV-sectoren gekoppeld worden aan het WW-percentage in de desbetreffende sector en de maandelijkse UWV-rapportages over in- en uitstroomcijfers kunnen indicaties bieden van mogelijke verdringende effecten van de afschaffing van de arbeidsmarkttoets.

Het belangrijkste ijkpunt voor de aanwijzing van sectoren is het WW-percentage in de desbetreffende sector. In zijn algemeenheid geldt dat naarmate dit cijfer lager is, het risico op verdringing minder is. Een bijkomend voordeel is de hierboven genoemde UWV-rapportage. In de bijlage 2 kunt u de WW-ontwikkeling in de verschillende sectoren zien. De vrijgestelde sectoren zijn gearceerd aangegeven1. Overige criteria die hebben meegespeeld bij de vrijstelling van de arbeidsmarkttoets zijn:

• Het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen;

• Het aantal ingeschreven fase 1 werkzoekenden resp. vacatures bij CWI;

• Prognoses over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt;

• De mening van deskundigen, waaronder die van de sociale partners en de uitzendsector.

Het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen in een sector is een indicatie van een krappe arbeidsmarkt. De top-20 van sectoren waar in 2005 tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven, is dan ook een criterium geweest bij de aanwijzing van de sectoren. Wanneer het gaat om de verhouding van het aantal ingeschreven fase 1 werkzoekenden tot het aantal openstaande vacatures, is bezien voor welke functies de vraag het aanbod overtreft.

Voor de prognoses zijn voornamelijk de ROA Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, de CWI Arbeidsmarktprognose 2006–2011 en informatie vanuit de uitzendsector gebruikt. In het algemeen geldt dat in de komende jaren de werkgelegenheid in de volle breedte van de arbeidsmarkt sterk zal toenemen. Sectoren die sterk conjunctuurgevoelig zijn, zullen vooral profiteren van de sterke economische groei. Dit geldt met name voor de zakelijke dienstverlening en IT, de groothandel en detailhandel. In de industrie wordt vooral uitbreiding verwacht bij de metaalnijverheid. Maar ook de voedings- en genotsmiddelenindustrie, slachterijen en vleesverwerking en de zuivelindustrie presteren goed wat betreft werkgelegenheid. De sector waar de komende jaren de meeste arbeidsplaatsen worden gecreëerd is «zorg en welzijn». De verwachting is dat er in deze sector tussen 2007 en 2011 jaarlijks 22 000 tot 23 000 extra banen bijkomen.

In het VAO van 26 april jl. heb ik aangegeven dat ik niet alleen met objectieve gegevens maar ook met maatschappelijke en politieke gevoelens rekening zal houden. Gelet hierop heb ik besloten om bijvoorbeeld de sectoren bouw en transport nog niet vrij te stellen van de arbeidsmarkttoets.

Effecten van de vrijstelling

Van de vrijstellingsronde van 2 juni zijn de eerste effecten aan te geven.

De aanvragen om tewerkstellingsvergunningen zijn in de vrijgestelde sectoren sterk gestegen. In aantallen geldt dit met name voor de tuinbouwsector, procentueel voor de slachterijen.

Tabel 1: Verleende tewerkstellingsvergunningen aan werknemers uit de nieuwe lidstaten in 2006

 01-01 t/m 31-0501-01 t/m 31-08
Tuinbouwwerk11 18522 324
Matroos binnenvaart508629
Stuurman binnenvaart167214
Metaal134601
Snijden/slachten1411 305
Uitbener5455
Wetenschappelijk onderzoek3068
Overige sectoren1 0725 979
Totaal nieuwe lidstaten13 29131 175

In augustus is het aantal ingediende aanvragen om tewerkstellingsvergunningen bij CWI dermate hoog dat de beoogde twee weken beslistermijn niet gehaald wordt en de wettelijke beslistermijn van 5 weken in zicht komt. Voor de fruitteelt heeft dit geleid tot problemen (zie mijn brief hierover d.d. 15 september jl.).

De sterke groei van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen was reden om kritisch te kijken naar de ontwikkeling van WW-cijfers. Immers, indien de instroom van werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten zou leiden tot verdringing van Nederlands arbeidsaanbod, ligt een stijging van de instroom in de WW-cijfers voor de hand. Bij de slachterijen past de kanttekening dat dit deelsectoren zijn binnen de grotere UWV-sector «Slagers overig». Wat betreft de wetenschappelijk onderzoekers zijn geen zinvolle WW-gegevens beschikbaar omdat zij slechts een zeer beperkt deel uitmaken van de grote sector «Overheid, onderwijs, wetenschappen» met meer dan 400 000 verzekerden.

Hoewel conclusies op basis van de tabellen 1 en 2 natuurlijk beperkt zijn, geven de WW-cijfers – mede ook in relatie met het aantal verleende vergunningen – geen aanleiding te veronderstellen dat de toelating van werknemers uit de MOE landen tot wezenlijke verdringing van Nederlandse werknemers heeft geleid. Het grote aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen heeft niet geleid tot een trendbreuk in de WW-cijfers. Ook na juni 2006 blijft die trend onverminderd positief met een uitstroom die fors groter is dan de instroom.

Tabel 2: WW-instroom en uitstroom april t/m juli 2006

SectorIn-/uitstroom aprilIn/uitstroom meiIn/uitstroom juniIn-/Uitstroom juliIn-/Uitstroom augustus
Agrarische sector340/1 047346/924369/678322/506387/485
Binnenscheepvaart 19/4914/5820/3812/4117/28
Klein metaal1 137/1 6281 176/1 5361 218/1 611993/1 4201 201/1 428
Slagers overig, waarvan slachterijen onderdeel is119/14690/132115/16477/127101/144

Gezien de ontwikkeling van de WW-cijfers en de andere signalen over de positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, ga ik ervan uit dat de vrijstelling van de arbeidsmarkttoets in de desbetreffende sectoren vooral leidt tot opvulling van moeilijk vervulbare vacatures. Dit stimuleert het bedrijfsleven en levert een positieve bijdrage aan de economie. Dat er een beperkte mate van verdringing kan plaats hebben, is niet uit te sluiten. Daartegenover staat dat de extra dynamiek in het bedrijfsleven en de economie ook leidt tot de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen en derhalve nieuwe kansen voor Nederlandse werkzoekenden.

Ik zal dan ook de arbeidsmarktontwikkelingen in sectoren blijven monitoren en ben voornemens om na 1 november a.s. opnieuw sectoren aan te wijzen die vrijgesteld kunnen worden van de arbeidsmarkttoets.

4. Vrij verkeer van werknemers en de Nederlandse arbeidsmarkt/ motie Van Hijum en Bussemaker (29 407, nr. 35)

Nog sterker dan in het voorjaar is duidelijk dat de Nederlandse arbeidsmarkt behoefte heeft aan extra arbeidsaanbod. Uit cijfers van het CPB blijkt dat de economie momenteel boven potentieel groeit. Voor 2006 wordt een groei van 3¼% verwacht, in 2007 valt deze als gevolg van internationale ontwikkelingen iets terug naar 3%. De werkloosheid bedraagt in 2006 5½% (400 duizend) en in 2007 naar verwachting 4½% (345 duizend) van de beroepsbevolking. Dat betekent dat de werkloosheid in 2007 ongeveer 1%-punt onder de evenwichtswaarde ligt.

De structurele groei van het arbeidsaanbod in de periode 2008–2011 bedraagt gemiddeld 39 duizend personen per jaar. In de periode 1990–1995 bedroeg de structurele groei nog gemiddeld 108 duizend, aflopend naar 95 duizend in de periode 1996–2001 en 77 duizend personen per jaar in de periode 2002–2007. De CWI Arbeidsmarktprognose 2006–2011 geeft daarentegen aan dat de banengroei de komende jaren «uitbundig» zal zijn. Terwijl het gemiddeld aantal banen tussen 2001 en 2005 steeg met 6 000 per jaar, bedraagt die groei in 2006 66 000, in 2007 162 000 en tussen 2008 en 2011 130 000 per jaar. De arbeidsmarkt zal dan ook de komende jaren in snel tempo verkrappen. Aan de ene kant betekent dit extra kansen voor Nederlandse werkzoekenden – al dan niet vanuit een uitkeringssituatie – om aan de slag te komen. Aan de andere kant zal dit de behoefte aan buitenlandse werknemers vergroten.

In de motie Van Hijum en Bussemaker wordt de regering gevraagd om te werken aan een meer vraaggerichte toeleiding van schoolverlaters en werkzoekenden naar reguliere banen op de arbeidsmarkt. In het debat op 26 april jl. heb ik aangegeven dat ik de motie vooral zie als bevestiging van het staand kabinetsbeleid. Daarbij heb ik verwezen naar onder meer de Task Force Jeugdwerkloosheid, de afspraken in de werktop, de projectdirectie Leren en Werken. In aanvulling daarop wil ik ook wijzen op de intensivering van het arbeidsmarktbeleid die het kabinet heeft aangekondigd, onder meer via de introductie van terugkeerbanen en de extra leer-werktrajecten. Met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt zal dit extra kansen betekenen voor werkzoekenden en schoolverlaters. Het is ook verheugend dat de lager geschoolden voluit mee-profiteren van de oplevende arbeidsmarkt. Zo is het aandeel ingeschreven werkzoekenden met een lage of middelbare opleiding in het afgelopen half jaar met 11% gedaald, terwijl voor hoger opgeleide werkzoekenden dit percentage «slechts» 8,5% bedroeg.

5. Conclusie

In de Kamerdebatten van april jl. over het vrij verkeer van werknemers zijn twee conclusies getrokken. In de eerste plaats dat op 1 januari 2007 het vrij verkeer van werknemers zal worden ingevoerd wanneer het flankerend beleid op het gebied van huisvesting en arbeidsvoorwaarden is ingevoerd. In de tweede plaats dat er stapsgewijs zou worden toegewerkt naar een vrij verkeer van werknemers via de sectorale vrijstelling van de arbeidsmarkttoets. In deze brief heb ik u op beide onderdelen geïnformeerd. Mijn conclusie is dat het flankerend beleid voor een belangrijk deel gereed is; op een aantal punten is de voorbereiding nog niet afgerond. Op dit moment is nog niet volledig voldaan aan de randvoorwaarde voor invoering van een vrij verkeer van werknemers met de acht Midden- en Oosteuropese lidstaten van de EU.

Hoewel nu nog geen beslissing kan worden genomen over de datum, is een invoering van het vrij verkeer van werknemers op korte termijn wel wenselijk. Het Nederlandse bedrijfsleven komt uit een dal, heeft de weg omhoog gevonden en creëert op grote schaal banen. Het aantal vacatures neemt snel toe, het aantal uitkeringen in WW, WAO en bijstand neemt af. De arbeidsmarkt verkrapt in snel tempo. Veel Nederlandse werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden grijpen de kansen die de arbeidsmarkt biedt. Het blijkt echter dat een deel van de vacatures niet vervuld kan worden met Nederlands arbeidsaanbod. De arbeidsmigratie uit de nieuwe EU-lidstaten biedt werkgevers de kans om deze vacatures sneller op te vullen. Dit zorgt voor een beter functionerend bedrijfsleven, meer dynamiek in de economie en daardoor creatie van nieuwe banen. Juist in de huidige economische situatie en met de positieve economische vooruitzichten gaan (re-)integratie van Nederlandse werkzoekenden, waaronder de uitkeringsgerechtigden, en arbeidsmigratie goed samen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2005/06, 29 407, nr. 40.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven