29 407 Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten

Nr. 147 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2012

Op 23 maart jl. heb ik u geïnformeerd over de vragen die de Europese Commissie aan het kabinet heeft gesteld op het terrein van arbeidsmigratie en sociale zekerheid (Kamerstuk 29 407, nr. 141). Deze vragen vloeien voort uit de brief die de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en ondergetekende 14 november jongstleden hebben gestuurd aan de Europese Commissie inzake vragen van de Europese Commissie over het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid.

Het kabinet heeft 12 april jl. gereageerd op de vragen van de Europese Commissie. Graag informeer ik u, conform mijn toezegging in de brief van 23 maart jongstleden, over de inhoud van de reactie van het kabinet.

Verblijfsrecht van EU-burgers in relatie tot het recht op bijstand

Ten aanzien van het kabinetsvoornemen om de procedure voor het vaststellen van het recht op bijstand en het toetsen van het verblijfsrecht om te draaien, heeft het kabinet aangegeven, net als de Commissie, van mening te zijn dat deze nieuwe procedure niet mag leiden tot vertraging bij het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan legaal in Nederland wonende EU-burgers. Daartoe zal in een voorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand een aantal bepalingen worden opgenomen. Deze bepalingen zijn erop gericht, dat tijdig de beslissing wordt genomen op een aanvraag van een bijstandsuitkering door een legaal in Nederland wonende EU-burger en tijdig de beoordeling wordt gemaakt of het beroep op bijstand al dan niet gevolgen heeft voor het verblijfsrecht.

Wanneer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand gereed is en de beleidsregels met richtlijnen voor de IND zijn opgesteld, zal het kabinet de Commissie hierover nader informeren.

Taaleis in de bijstand

Met betrekking tot het kabinetsvoornemen om een taaleis in de Wet werk en bijstand op te nemen heeft het kabinet bevestigd dat het zijn intentie is om alleen een taaleis op te leggen, als op basis van een individuele analyse blijkt dat kennis van de Nederlandse taal de kansen op een baan vergroot. Het opleggen van een taaleis zal gebeuren op een proportionele en non-discriminatoire wijze.

Verblijfsrecht werkzoekenden

Ten aanzien van «first time jobseekers» geldt in Nederland een verblijfsrecht van drie maanden, waarna de werkzoekende kan worden gevraagd te bewijzen of hij een reële kans heeft op werk in de gastlidstaat. De Commissie is van mening dat een werkzoekende dit pas na zes maanden kan worden gevraagd.

Het kabinet heeft door middel van verwijzing naar Europese jurisprudentie beargumenteerd dat de termijn van drie maanden, die is opgenomen in de artikelen 8.12 en 8.16 van het Vreemdelingenbesluit, in overeenstemming is met de Europese regelgeving.

Grenswerkers

Wat de bijstandsrechten van grenswerkers betreft stelt de Commissie dat de toepassing van het gelijkheidsprincipe zich niet mag beperken tot in Nederland verblijvende personen.

Het kabinet heeft zich op het standpunt gesteld dat het ook ten aanzien van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand gerechtvaardigd is om deze alleen toe te kennen aan personen die ingezetene zijn in Nederland. Dit is een passende en evenredige maatregel in het licht van het maatschappelijk doel van de uitkering om aan mensen in Nederland een bestaansminimum te garanderen, terwijl de vaststelling of aanvullende bijstand noodzakelijk is ook nog eens afhankelijk is van de individuele omstandigheden die enkel op lokaal niveau kunnen worden getoetst.

Ik vertrouw erop u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd over de reactie van het kabinet op de vragen van de Europese Commissie over arbeidsmigratie.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven