29 398 Maatregelen verkeersveiligheid

Nr. 483 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2015

Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer van 11 november jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 23, item 6) om een brief te ontvangen naar aanleiding van de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 30 oktober 20151 over de verhoging van verkeersboetes bericht ik u als volgt.

De kantonrechter heeft in voornoemde uitspraak ten aanzien van de verhoging van verkeersboetes in 2008, 2011 en 2012 overwogen dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke manier er een verband is tussen de ernst van de gedraging en de verhoging van het boetebedrag, alsook dat artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) geen grondslag biedt voor de realisatie van een financiële taakstelling. De kantonrechter concludeert dat de verhoging van de sanctiebedragen in voornoemde jaren onverbindend moet worden geacht en matigt het sanctiebedrag dat door betrokkene moet worden betaald. Gelet op het geringe bedrag van de sanctie kunnen partijen tegen deze uitspraak geen hoger beroep instellen.

Op grond van artikel 2 Wahv is de hoogte van de verkeersboetes vastgelegd in de bijlage bij de Wahv. Artikel 2 van de Wahv stelt enkel procedurele eisen aan de wijze waarop de te betalen geldbedragen worden vastgesteld. Ingevolge het vijfde en zesde lid van dit artikel kunnen de administratieve sancties bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Het ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd, alvorens de gewijzigde bedragen worden vastgesteld. Bij de wijzigingen van de te betalen geldbedragen in 2008, 2011 en 2012 is aan de door de wet gestelde voorwaarden voldaan.

Dit wordt onderschreven door een latere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 november 20152. De kantonrechter overweegt in die uitspraak dat de wetgever in de tekst van de wet aan de Minister geen beperkingen heeft opgelegd ten aanzien van de motieven die aan een wijziging ten grondslag liggen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat niet uit de wet volgt dat een wijziging in de waardering van de ernst van een gedraging of een aanpassing van het bedrag aan de inflatie de enige redenen mogen zijn voor een verhoging van de sanctiebedragen.

Het voorgaande betekent overigens niet dat het toelaatbaar is dat de hoogte van de boetebedragen niet in verhouding staat tot de ernst van de gedraging. Bij elke verhoging, ongeacht het motief, wordt beoordeeld of de hoogte van de bedragen nog steeds past bij de waardering die wordt gegeven aan de overtreding. Daarnaast heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 7 september 20053 geoordeeld dat het de rechter niet vrijstaat een oordeel te geven omtrent de redelijkheid van de verhouding tussen de door de wetgever bepaalde hoogte van de sancties en de ernst van de gedragingen.

Op basis van het voorgaande zie ik geen aanleiding te veronderstellen dat de uitspraak van 30 oktober 2015 gevolgen heeft voor andere zaken. Zowel het openbaar ministerie als ik volgen de ontwikkelingen evenwel op de voet.

In antwoord op uw brieven van 12 november deel ik u mee dat de schriftelijke vragen van het lid Visser (VVD) en van de leden Kooiman en Van Nispen (beiden SP) over verkeersboetes in Nederland en het bericht dat de verkeersboetes in Nederland te hoog zijn worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nrs. 814 en 815).

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

ECLI:NL:RBGEL:2015:6950.

X Noot
2

ECLI:NL:RBOVE:2015:4998.

X Noot
3

ECLI:NL:GHLEE:2005:AU7383.

Naar boven