29 398 Maatregelen verkeersveiligheid

Nr. 345 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 december 2012

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Infrastructuur en Milieu over de brief van 19 september 2011 inzake het onderzoek naar de in- en uitkomende geldstromen van de Stichting Toeslagfonds CBR in de periode 1980–2010 (Kamerstuk 29 398, nr. 338)

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 december 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Paulus Jansen

De griffier van de commissie, Sneep

Vraag 1

Behoort de onoverzichtelijke wijze van verslaglegging van de in- en uitgaande geldstromen van de Stichting Toeslagfonds CBR en daarmee verantwoording daarover definitief tot het verleden? Waarom is niets vermeld over de verwachting hiervan na de onderzoeksperiode?

Antwoord 1

Ja, dit behoort definitief tot het verleden. De ontvlechting van de middelen van de Stichting Pensioenfonds CBR en de Stichting Toeslagfonds CBR heeft begin 2011 definitief zijn beslag gekregen. Daarmee is de belangrijkste bron van de onoverzichtelijkheid weggenomen. Vervolgens zijn in november 2011 de verplichtingen van het Toeslagfonds ondergebracht bij NN. Dit betekent dat er geen geldstromen van de Stichting Toeslagfonds CBR meer plaatsvinden. Na het opstellen en goedkeuren van de nog openstaande jaarrekeningen zal het Toeslagfonds worden opgeheven.

Vraag 2

Vindt u het correct dat de algemeen directeur in 2003 ook voorzitter was van zowel Stichting Pensioenfonds CBR (SPF) als de Stichting Toeslag Fonds CBR (STF)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kan dit naar uw mening invloed hebben gehad op de financiële stromen binnen het CBR? [Bijlage 10 bij het rapport]

Antwoord 2

In die periode was het gebruikelijk dat één directeur van de werkgever, meestal vanuit Finance of HR, naast de directiefunctie de positie van voorzitter van diverse fondsen zoals pensioenfonds, toeslagfonds e.d. vervulde. Die samenloop heeft in normale omstandigheden geen invloed op de administratieve verwerking. Achteraf bezien was het in het geval van het CBR, met het oog op mogelijke belangenverstrengeling, niet verstandig dat de algemeen directeur van het CBR in 2003 ook voorzitter was van de pensioenfondsen. Het Integis-onderzoek, dat mede betrekking heeft op het jaar 2003, constateert dat hoewel sprake is geweest van een groot aantal onregelmatigheden, er geen sprake is geweest van onrechtmatige bevoordeling van personen en of partijen.

Vraag 3

Bent u bereid om Integis te verzoeken om naar aanleiding van het rapport een heldere analyse inclusief aanbevelingen te laten opstellen?

Antwoord 3

Neen. Integis heeft reeds in haar rapport een heldere analyse inclusief aanbevelingen opgenomen. Op dit rapport heeft Sprenkels en Verschuren een financiële beoordeling uitgevoerd die als bijlage bij deze brief is gevoegd.1

Vraag 4

Wat vindt u van het feit dat een aantal oud leden van de Raad van Toezicht van het CBR, een voormalig bestuurslid van de Stichting Toeslagfonds CBR, een voormalig algemeen directeur van het CBR en een voormalig financieel directeur van het CBR niet hebben willen meewerken aan het onderzoek en in hoeverre heeft dit invloed gehad op de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek?

Antwoord 4

Het rapport geeft in bijlage 8 de beweegredenen voor een aantal betrokken personen om niet mee te werken aan een onderzoek. Enkele personen hebben aangegeven nut en noodzaak van dit onderzoek ten opzichte van eerdere onderzoeken waar betrokkenen reeds aan hebben meegewerkt niet meer te kunnen inzien. Op bladzijde 9 van het rapport geven de onderzoekers weer welke gevolgen dit en andere omstandigheden hebben gehad voor hun onderzoek. Ze concluderen daarbij dat de grondslag van hun bevindingen niet in ernstige mate is aangetast.

Vraag 5

Welke mogelijkheid heeft u om alsnog de oud-medewerkers te verplichten om mee te werken aan een onderzoek?

Antwoord 5

Ik heb geen bevoegdheid oud-medewerkers te verplichten om mee te doen aan een (nieuw) onderzoek. Voor dit onderzoek was ik overigens geen opdrachtgever.

Vraag 6

Wat is de reden van het feit dat Integis geen onderzoek heeft gedaan naar de juistheid en volledigheid van de financiële stromen die betrekking hebben op de uitkeringen aan deelnemers van het pensioenfonds van het CBR? Acht u dit alsnog noodzakelijk?

Antwoord 6

In het verleden zijn bij het CBR diverse onderzoeken verricht naar vermeende onregelmatigheden binnen de pensioenregeling van het CBR. Integis heeft daarbij een inventariserend en oriënterend onderzoek verricht dat zich overwegend heeft gericht op de reeds eerder verrichte onderzoeken. Deze onderzoeken leverden niet voor iedereen de gewenste duidelijkheid op. Daarom hebben de algemeen directeur van CBR en de voorzitter van de OR aan Integis opdracht verstrekt een toedrachtsonderzoek te verrichten naar de grondslagen van de inkomende en uitgaande financiële stromen van Stichting Toeslagfonds CBR alsmede naar de daarbij betrokken personen en partijen.

De begeleidingscommissie bij het onderzoek van Integis, bestaande uit drie onafhankelijke en objectieve deskundigen, heeft naar aanleiding van het rapport van Integis geconcludeerd dat er bij het onderzoek van Integis sprake is geweest van een diepgang waarbij de relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn gekomen. De kans lijkt gering dat een verder onderzoek nog nieuwe feiten aan het licht zal brengen.

Het bureau Sprenkels & Verschuren heeft een financiële beoordeling uitgevoerd op het rapport van Integis. De onderzoekers concludeerden: «Gesteld kan worden dat de werknemers en pensioengerechtigden dus niets tekort zijn gekomen.»

Bovenstaande geeft mij voldoende reden om geen nader onderzoek uit te laten voeren.

Vraag 7

Heeft u kennisgenomen van de onderliggende rapporten, waarover in een brief2 van de ondernemingsraad van het CBR wordt gesproken? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, wat is de inhoud van deze rapporten en geeft de inhoud reden tot nader onderzoek?

Antwoord 7

Neen, ik heb geen kennis genomen van de onderliggende rapporten. Ik ben geen opdrachtgever geweest voor dit onderzoek; het is aan de opdrachtgevers zelf om kennis te nemen van de onderliggende, vaak privacygevoelige stukken. Bevindingen uit de onderliggende rapporten zijn overigens in het eindrapport betrokken.

Vraag 8

Kan op basis van de meldingen van de begeleidingscommissie de conclusie worden getrokken dat de resultaten van het Integis-onderzoek naar het Toeslagfonds indicatief zijn voor wat er op de andere dossiers bij het CBR is gebeurd?

Antwoord 8

Neen, ik heb geen aanwijzingen dat dit het geval is. De begeleidingscommissie heeft geadviseerd over de aard, omvang en diepgang van het onderzoek van Integis dat gericht was op het vaststellen van de grondslagen van de inkomende en uitgaande financiële stromen van Stichting Toeslagfonds CBR alsmede naar de daarbij betrokken personen en partijen. In het onderzoek van Twynstra Gudde is voor de verschillende taken van het CBR aangegeven welke andere (specifieke) oorzaken ten grondslag lagen aan het slechte functioneren van het CBR in het verleden.

Vraag 9

Geeft dit onderzoek voldoende antwoord op de vragen en onduidelijkheden die in voorgaande onderzoeken (IJsselvliet, APS Pensioenteam) over de financiën van het pensioenfonds van het CBR aan de orde zijn gekomen? Kunt u hiervan een overzicht toesturen?

Antwoord 9

Het onderzoek uitgevoerd door IJsselvliet en APS maakte deel uit van het bredere door Twynstra en Gudde uitgevoerde onderzoek. Dit betrof een toekomstgericht onderzoek naar aanleiding waarvan in samenspraak met CBR verbetermaatregelen in gang zijn gezet. Over de voortgang van deze verbetermaatregelen heb ik de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd.

In het Algemeen Overleg van 9 maart 2011 is discussie gevoerd over resterende onduidelijkheden op het pensioendossier. Ik heb in het AO aangegeven dat de Directie en OR met elkaar hebben afgesproken dat zij een stap verder gaan om eventuele ontbrekende informatie, onduidelijkheid of onzekerheid gezamenlijk te onderzoeken. In verder onderzoek zag ik op basis van de rapportage door Twynstra en Gudde geen rol meer voor de Rijksoverheid.

Door het CBR is in overleg met de OR, mede op basis van het vooronderzoek van Integis en de uitkomsten van eerdere onderzoeken, gekozen voor een onderzoek naar de inkomende en uitgaande geldstromen van de Stichting Toeslagfonds CBR. Door het onderzoek zo in te richten is een omvangrijk deel van de belangrijkste bevindingen uit eerdere onderzoeken meegenomen in het onderzoek (bijlage 2 van het rapport).

Dit onderzoek is uitgevoerd door forensisch accountants en onderzoeksspecialisten Integis onder begeleiding van een onafhankelijke commissie.

De pensioenen zelf zijn een verantwoordelijkheid van de directie en de sociale partners. Naar aanleiding van het rapport van forensisch accountant Integis en de beoordeling door Sprenkels & Verschuren worden binnen het CBR afspraken gemaakt over mogelijke financiële consequenties voor de pensioenvoorzieningen.

Vraag 10

Deelt u de mening van de begeleidingscommissie dat het onwaarschijnlijk is dat aanvullend onderzoek tot nieuwe inzichten zal leiden? Ziet u mogelijkheden om met een vervolgonderzoek beter antwoord te geven op de vragen en onduidelijkheden, zoals geformuleerd in de voorgaande onderzoeken? Zo ja, komt er aanvullend onderzoek naar het toezicht op het pensioenfonds van het CBR?

Antwoord 10

Ik heb destijds het bureau Twynstra Gudde ingehuurd om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren. Zoals in het Algemeen Overleg van 9 maart 2011 door mij meegedeeld gaf de rapportage van Twynstra en Gudde mij geen aanleiding om vanuit de Rijksoverheid over te gaan tot aanvullende onderzoekingen.

Daarnaast zijn in het verleden al verschillende onderzoeken op het pensioendossier uitgevoerd, waarbij veel vragen werden beantwoord, maar ook telkens weer nieuwe vragen opkwamen. Het door Integis uitgevoerde onderzoek is de uitkomst van een verdiepingsslag van de directie CBR en de OR om eventuele ontbrekende informatie, onduidelijkheid of onzekerheid gezamenlijk te onderzoeken. Integis acht (nader) onderzoek naar «het pensioendossier» niet opportuun. De materiële, formele en vaktechnische bevindingen die zijn opgetekend in het Integis-rapport met betrekking tot Stichting Toeslagfonds CBR, zijn naar de mening van Integis mutatis mutandis ook van toepassing op «het pensioendossier» als geheel. De toegevoegde waarde van (nader) toedrachtsonderzoek is derhalve niet gewaarborgd.

Voor het wegnemen van alle onduidelijkheden en voor het verkrijgen van alle antwoorden moet het doel opwegen tegen de inspanningen die hiervoor moeten worden geleverd. Vanuit die optiek lijkt het onwaarschijnlijk dat een aanvullend onderzoek na al de eerdere onderzoeken nog toegevoegde waarde kan hebben. De besluitvorming om dit al dan niet te doen ligt evenwel bij de directie van het CBR.

Vraag 11

Zijn de staffels van de negatieve overrente al die jaren wel op de goede manier berekend, gezien de opmerking in het rapport Twynstra Gudde dat in 2001 wel erg veel administratieve rekeningen werden geopend, wat de zaak ondoorzichtig maakte en het maken van aansluitingen met de jaarrekeningen CBR, jaarrekeningen Stichting Pensioenfonds CBR, jaarwerk NN/ING ernstig bemoeilijkte?

Antwoord 11

Zoals weergegeven in het rapport van Integis is aan de verzekeringsovereenkomsten met NN een zogenaamd «gesepareerd beleggingsdepot» gekoppeld dat door NN ten behoeve van de verzekeringnemer wordt aangehouden ter dekking van de voorziening pensioenverplichtingen. Het rendement op de gesepareerde beleggingen komt in de vorm van zogenaamde overrente toe aan de verzekeringnemer. Op grond hiervan kwam tot 1 januari 2001 de overrente toe aan CBR en vanaf 1 januari 2001 aan het CBR pensioenfonds. In geval van realisatie van negatieve overrente, worden nadien gerealiseerde eventuele positieve resultaten telkens verrekend met de opgebouwde negatieve overrente uit voorgaande jaren. Vanaf het jaar 2000 is de cumulatieve overrente niet meer positief geweest. In het rapport van Integis is verwoord, dat NN heeft aangegeven dat bij afloop van de verzekeringsovereenkomst per 31 december 2011 is gekozen voor premievrije voortzetting van de bestaande aanspraken. Eventuele negatieve overrente komt niet meer ten laste van deelnemers maar van NN.

Voor de wijze van verwerking in de jaarrekeningen verwijs ik naar paragraaf 7.8 van het rapport van Integis. De (negatieve) overrente op het contract met NN werd jaarlijks door NN berekend op basis van de in de overeenkomst vastgelegde grondslagen.

De accountant van het CBR pensioenfonds heeft jaarlijks een accountantsverklaring afgegeven bij de jaarrekening van het CBR pensioenfonds. Omdat die verklaring inhoudt dat de jaarrekening een betrouwbaar beeld geeft en omdat de posten overrente en negatieve overrente belangrijke posten zijn in de jaarrekening, verklaart de accountant impliciet dat de verwerking van de overrente en de negatieve overrente volgens de geldende regels heeft plaatsgevonden.

Vraag 12

Ziet u noodzaak tot nader onderzoek naar het verdampen van het vermogen van het CBR 2007 – 2010 en de werkvoorraden Medisch? Kunt u dit toelichten?

Antwoord 12

Neen, ik ben van mening dat nader onderzoek niet nodig is omdat de daling van het vermogen verklaarbaar is. De daling wordt grotendeels veroorzaakt door een wettelijk verplichte stelselwijziging van pensioenen (€ 12,4 mln), toezeggingen door de directie om de pensioenregeling op te hogen in verband met de eindloonregeling (€ 6,6 mln) en een gevormde reorganisatievoorziening (€ 8,6 mln). De daling van het eigen vermogen is herleidbaar naar de jaarrekeningen die door de accountant zijn goedgekeurd.

Een onderzoek naar de werkvoorraden medisch acht ik eveneens niet noodzakelijk. In mijn brief van 29 oktober ben ik hierop ingegaan. Vanuit het oogpunt van de klant is niet de werkvoorraad maar de doorlooptijd het meest bepalend voor de dienstverlening door het CBR. Daarom houd ik geen toezicht op het CBR via kernprestatie-indicatoren (KPI’s) op het vlak van werkvoorraad, maar via KPI’s op het gebied van doorlooptijden van productafhandeling.

Vraag 13

Kunt u nader inzicht geven in het verloop werkvoorraad Rijgeschiktheid/Medisch januari 2010 – oktober 2012?

Antwoord 13

In onderstaande tabel is de ontwikkeling weergegeven. Vanaf mei 2011 is de passieve werkvoorraad toegevoegd. «Actieve dossiers» zijn dossiers waarvoor CBR handelingen moet verrichten. Voor «passieve dossiers» is het CBR in afwachting van gegevens of handeling van derden (bijv. medisch specialisten).

maand

actieve dossiers

passieve dossiers

ontvangen EV's

 

2010

2011

2012

2010

2011

2012

2010

2011

2012

januari

5 779

15 796

14 316

   

12 075

30 837

29 933

33 875

februari

3 605

15 202

16 139

   

12 603

29 336

30 195

31 551

maart

5 523

10 976

19 439

   

11 714

34 002

32 217

33 687

april

6 395

12 969

19 731

   

12 036

27 028

26 111

29 140

mei

8 874

10 566

20 723

 

13 574

10 590

22 874

27 160

27 994

juni

11 464

12 937

20 750

 

11 492

11 849

27 571

26 141

28 661

juli

10 742

15 366

19 234

 

12 318

12 398

23 755

31 649

26 222

augustus

11 093

13 406

21 043

 

14 028

11 494

23 489

29 250

27 975

september

18 192

12 116

26 978

 

13 714

10 383

27 698

32 882

29 491

oktober

19 121

14 425

22 107

 

13 257

12 849

25 693

29 731

33 432

november

17 506

17 597

 

 

11 180

 

26 958

33 022

 

december

17 263

14 145

 

 

10 595

 

25 135

25 373

 

Vraag 14

Hoeveel medische dossiers handelt de afdeling Rijgeschiktheid/Medisch per jaar af in relatie tot het totale aantal eigen verklaringen (EV’s)?

Antwoord 14

Van de 596 728 Eigen verklaringen in 2011 zijn 356 151 Eigen verklaringen door de afdeling Rijgeschiktheid/medisch beoordeeld om vast te stellen of de betreffende personen rijgeschikt zijn. Het gaat dus om 356 151 medische dossiers in relatie tot 596 728 Eigen verklaringen.

De overige 240 577 Eigen verklaringen gaven geen aanleiding om de gegevens nader te beoordelen. Alle vragen op het formulier Eigen verklaring waren met «Nee» beantwoord en er was geen rijbewijskeuring benodigd. Deze personen zijn direct rijgeschikt verklaard. Dit betreffen examenkandidaten voor de categorieën A, B en BE.

Vraag 15

Zijn de directie en ondernemingsraad van het CBR er in geslaagd om sinds het uitkomen van het onderzoek, twee maanden geleden, tot een oplossing te komen om een streep te zetten onder het verleden? Zo nee, op welke termijn verwacht u dat er een streep onder het verleden gezet kan worden? Welke rol ziet u voor uzelf in dit proces?

Antwoord 15

De directie van het CBR heeft aan zijn pensioenadviseur gevraagd een financiële beoordeling te geven van het onderzoek. Bijgaand treft u aan het rapport van de adviseur van CBR, Sprenkels & Verschuren, over de financiële beoordeling van het Integis onderzoek. CBR heeft inmiddels besloten de suggestie van Sprenkels & Verschuren (zie onderaan pagina 1) van het rapport, over te nemen. Op 8 november jl. heeft de directie van het CBR aan de voorzitter en adviseurs van de ondernemingsraad laten weten dat zij de suggestie van Sprenkels & Verschuren wil overnemen door € 96 405 aanvullend te storten in het door CBR en ondernemingsraad inmiddels bij NN ingestelde indexatiedepot pensioenregeling. De ondernemingsraad heeft laten weten zich te zullen beraden en 30 november 2012 hierop terug te komen.

Vraag 16

Kunt u aangeven waarom de jaarverslagen van de STF sinds 2005 niet zijn goedgekeurd?

Antwoord 16

Met name de medewerkersvertegenwoordiging in het bestuur van Stichting Toeslagfonds CBR heeft op basis van vermoedens dat zaken niet regulier verlopen waren, de goedkeuring van het jaarverslag 2005 aangehouden. Inherent hieraan zijn ook de daarop volgende jaarverslagen aangehouden. Het bestuur heeft, na kennis genomen te hebben van de conclusies van het Integis-rapport, de procedure tot vaststelling en goedkeuring van de jaarverslagen vanaf 2005 hervat.

Vraag 17

Op welke punten heeft u, in de periode dat het CBR onder ministerieel en verscherpt toezicht stond, aanwijzingen aan het CBR gegeven?

Antwoord 17

In mijn aanwijzing van april 2008 heb ik het CBR gevraagd om maatregelen te treffen om de prestaties op het gebied van rijvaardigheid (de zogenoemde wachttijden) structureel te verbeteren.

Vanaf mei 2009 staat het CBR onder verscherpt toezicht. Naar aanleiding van het rapport van Ernst & Young naar vermeende misstanden bij het CBR heb ik de directie opdracht gegeven om de volgende maatregelen te treffen:

  • zorg te dragen voor waarborgen dat het opleggen van geschiktheidsonderzoeken dan wel educatieve maatregelen naar aanleiding van een mededeling van de politie binnen de daarvoor vastgestelde wettelijke termijnen worden uitgevoerd en op deze termijnen toe te zien;

  • zorg te dragen voor een goede schriftelijke vastlegging (registratie in de dossiers) van de door u toegezegde inrichting voor een formeel besluitvormingstraject voor het stopzetten van dossiers in het vorderingenproces;

  • het creëren van een oplossing voor de door Ernst & Young geconstateerde systematische procedurefouten voor het afgeven van verklaringen van geschiktheid ten aanzien van de realisatie van de normtijden.

In 2011 heb ik voorwaarden gesteld in verband met de continuering van de organisatie. Die zijn vervat in mijn brief aan uw Kamer van 1 juli 2011 (TK, vergaderjaar 2010–2011, 29 398, nr. 283), te weten:

  • 1. Is er overeenstemming (op hoofdlijnen) over de versobering van de pensioenregeling, de aanpassing van de governance van de pensioenregeling en is er zicht op een nieuwe CAO?

  • 2. Is er een nieuwe medezeggenschapsstructuur?

  • 3. Zijn de prestaties van de taakuitvoering gelijk of verbeterd?

  • 4. Zijn er geen nieuwe misstanden?

  • 5. Zijn de statuten gewijzigd?

Op deze punten heb ik in 2011 toezicht gehouden. Toen bleek dat het CBR aan de voorwaarden had voldaan heb ik besloten het CBR zelfstandig te laten voortbestaan. Daarna heb ik met name toezicht gehouden op de voortgang van het Verbeterprogramma. Dit programma wordt thans uitgevoerd en ziet toe op verbetering van de dienstverlening, verhoging van de efficiency en borging van de continuïteit. Hierover vinden tweemaandelijkse voortgangsgesprekken met de directie plaats. Tevens wordt de voortgang besproken in de overleggen met de raad van toezicht.

Vraag 18

Wie was eindverantwoordelijke voor de gang van zaken bij STF?

Antwoord 18

Het bestuur van Stichting Toeslagfonds CBR was en is eindverantwoordelijk voor de gang van zaken bij het fonds.

Vraag 19

Hoe oordeelt u over de gang van zaken zoals beschreven in paragraaf 8.5 (vooral de punten 168, 169 en 171) van het rapport?

Antwoord 19

De beschreven bevindingen in deze paragraaf zijn volgens mij voorbeelden van de onregelmatigheden, waarover de begeleidingscommissie stelt dat het hier niet gaat om bevoordeling van personen en/of partijen en dat de eventuele materiële gevolgen grotendeels gecorrigeerd zijn in latere jaren.

Vraag 20

Behoort de aangetroffen complexiteit met betrekking tot de pensioenregelingen tot het verleden?

Antwoord 20

Ja, de bestaande pensioenregelingen van CBR bij NN zijn met ingang van 1 januari 2012 stopgezet. De opgebouwde pensioenen zijn allen overgedragen van het CBR pensioenfonds aan NN en vallen onder een garantiecontract bij NN. Dat houdt in dat NN alle opgebouwde pensioenen naar de toekomst toe garandeert.

Daarnaast is bij NN een toeslagdepot/indexatiedepot gestart, waar per 1 januari 2012 een bedrag in is gestort van € 11,6 miljoen. Hier wordt de komende jaren een premie aan toegevoegd.

De toekomstige pensioenopbouw vindt vanaf 1 januari 2012 plaats bij ABP. Hier wordt de ABP regeling op ABP voorwaarden uitgevoerd en toegepast. De Stichting Pensioenfonds CBR en het CBR Toeslagfonds zijn in liquidatie en de liquidatie wordt op korte termijn afgewikkeld. Daarmee is de complexiteit fors verminderd. Bovendien is er sprake van een transparante opzet en van een duidelijke scheiding tussen verleden en toekomst.

Vraag 21

Wat is exact de conclusie van het ontbreken van rendement op depot 32 041 in de periode 1998–2003?

Antwoord 21

Het Integis-rapport geeft geen exacte conclusie voor het ontbreken van rendement op depot 32 041 in de periode 1998–2003 omdat dit afhankelijk wordt gesteld van bepalende variabelen, te maken afwegingen en een mogelijk gekozen scenario zoals weergegeven in paragraaf 9.4 van het rapport. De pensioenadviseur van het CBR geeft in zijn advies aan dat er geen verplichting bestaat om over het vermeende tekort van het toeslagendepot gemist rendement te vergoeden. De directie van het CBR heeft dit advies overgenomen.

Vraag 22

Wat was de rol van toezichthouder DNB?

Antwoord 22

DNB kan – gelet op de geheimhoudingsplicht (Pensioenwet art. 204) – niet ingaan op hetgeen zich in de toezichtsrelatie tussen DNB en het pensioenfonds van het CBR heeft afgespeeld. In zijn algemeenheid geldt dat DNB een pensioenfonds (of andere onder toezicht staande instelling) kan ondervragen over – en aanspreken op – de relatie met andere instellingen, indien het een relatie betreft die van invloed is op het functioneren of de taakuitoefening van de onder toezicht staande instelling zelf. DNB heeft dus het pensioenfonds (SPF) vragen kunnen stellen over de externe relaties van dat pensioenfonds (waaronder het toeslagfonds), maar DNB kon het toeslagfonds van CBR niet zelf aanspreken. Zoals eerder aangegeven hield DNB geen toezicht op het toeslagfonds van CBR, maar hield DNB toezicht op het pensioenfonds van het CBR (in het onderzoek aangeduid als «SPF»).

Vraag 23

Kan een toelichting worden gegeven op de tabel op pagina 60 van het rapport? Kan per constatering worden aangegeven wat de kans is dat het financiële consequenties heeft en wat in dat geval de kans is op de verschillende scenario’s?

Antwoord 23

Op pagina 6 van het rapport van Sprenkels & Verschuren wordt een toelichting gegeven bij de tabel op pagina 60 van het rapport van Integis. CBR heeft inmiddels besloten de suggestie van Sprenkels & Verschuren (zie onderaan pagina 1 van het rapport) over te nemen.

Óf en in welke mate financiële consequenties dienen te worden verbonden aan de bevindingen is uiteindelijk aan de opdrachtgevers van Integis die hierover met elkaar in overleg zijn (zie vraag 15). Ongeacht de keuze die daarbij wordt gemaakt, speelt altijd de complicatie dat eventuele financiële correcties alleen op hoofdlijnen mogelijk zijn, gezien het feit dat verrekeningen waarbij bijvoorbeeld ook de gevolgen van gederfde interest worden meegenomen (zie ook vraag 21), praktisch complex zijn.

Vraag 24

Waren de gedragingen van verantwoordelijk betrokkenen toegestaan onder de destijds geldende wet- en regelgeving?

Antwoord 24

De conclusie van de begeleidingscommissie bij het onderzoek van Integis luidt dat er meerdere onregelmatigheden van uiteenlopende aard en ernst hebben plaatsgevonden, echter die onregelmatigheden zien niet op onrechtmatige bevoordeling van personen en/of partijen. De begeleidingscommissie concludeert voorts dat voor zover de onregelmatigheden, al dan niet van formele aard, hebben geleid tot materiële gevolgen, correctie grotendeels in latere jaren heeft plaatsgevonden. Die conclusies vormen een aanwijzing dat niet onrechtmatig is gehandeld c.q. gehandeld in strijd met wet- en regelgeving.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven