29 383
Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2005

Zoals u bekend is, is het kabinet momenteel bezig met de invulling van de in het hoofdlijnenakkoord vervatte afspraak om de administratieve lasten met 25% te verminderen. In dat verband wordt onder meer gewerkt aan het landelijk uniformeren van de gemeentelijke voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken, waaronder het zogenoemde gebruiksvergunningvereiste. Op die manier worden tevens belangrijke oorzaken weggenomen voor de ergernis die blijkens het rapport «De top tien van hinderlijke regels» van de commissie Stevens nu bij ondernemers over de nalevingskosten van die voorschriften bestaat. Met deze brief informeer ik u over de door mij voorgestane uitwerking van deze voornemens. Daarmee reageer ik tevens op de voorstellen die de CDA-fractie recent op dit punt in het zogenoemde negentig-puntenplan (kamerstuk 30 300, nr. 4) heeft gedaan. Voorts geef ik daarmee gevolg aan de toezegging die ik in het algemeen overleg van de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 september 2005 inzake Modernisering Bouwregelgeving heb gedaan om u nader over de relatie tussen de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de gebruiksvoorschriften te informeren.

Voornemens op hoofdlijnen

Op grond van de huidige Woningwet moeten gemeenten in hun bouwverordening voorschriften geven over het brandveilig gebruik van bouwwerken. In het kader van de modernisering van de VROM-regelgeving (voorheen «herijking») wil ik die gemeentelijke voorschriften landelijk gaan uniformeren. Daartoe zal naar verwachting op 1 januari 2007 het Besluit gebruik bouwwerken in werking treden. Vertrekpunt bij het opstellen van dat Besluit is de model-Bouwverordening van de VNG, zoals die na de zogenoemde 11e serie wijzigingen luidt. Naast het ministerie van BZK zijn belanghebbende organisaties zoals VNO-NCW, MKB Nederland, Koninklijke Horeca Nederland, Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB), VNG en Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) bij het verdere uitwerkingstraject betrokken.

Op hoofdlijnen weergegeven komen mijn voornemens op het volgende neer:

– per 1 januari 2007 landelijke uniformering van de voorschriften over brandveilig gebruik van bouwwerken die in de gemeentelijke bouwverordeningen zijn opgenomen;

– bij die landelijke uniformering zullen de voorschriften zoveel mogelijk de vorm van algemene regels krijgen en zal het aantal gebruiksvergunningplichtige bouwwerken zoveel mogelijk worden beperkt (zo mogelijk tot 20% van het huidige aantal);

– bij de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt de gebruiksvergunning(procedure) vervolgens ingebed in de omgevingsvergunning(procedure);

– in de volgende fase wordt bezien of het mogelijk is om ook voor het gebruik van de resterende gebruiksvergunningplichtige gebouwen algemene regels te formuleren, in welk geval de gebruiksvergunningplicht ook in die gevallen kan komen te vervallen.

Wat zijn gebruiksvoorschriften?

De bouwparagraaf van de Woningwet en de daarop gebaseerde regelgeving bevatten voorschriften over bouwwerken. Bij die voorschriften moet onderscheid worden gemaakt tussen voorschriften over het produkt «bouwwerk» sec en voorschriften over het gebruik van het bouwwerk. Dit onderscheid tussen produkt en gebruik komt overigens vaker in regelgeving voor. Bijvoorbeeld: ten aanzien van het verkeer worden produkteisen gesteld aan de veiligheid van auto's sec (auto's moeten een typegoedkeuring hebben om op de weg toegelaten te worden) maar ook eisen aan het veilige gebruik van auto's (de bestuurder moet de toegestane maximum snelheid in acht nemen e.d.). Dit onderscheid tussen produkt en gebruik is mede vanuit juridisch opzicht relevant: produkteisen zijn gericht op de fabrikant/leverancier en gebruikseisen op de gebruiker. Voor de bouwregelgeving betekent dit dat de houder van de bouwvergunning (bijvoorbeeld een projectontwikkelaar die een winkelcentrum bouwt) in de bouwfase van het bouwwerk er juridisch voor verantwoordelijk is dat het bouwwerk overeenkomstig de bouwvergunning wordt gebouwd en dat de gebruiker (bijvoorbeeld de winkelier die winkelruimte in het winkelcentrum huurt) in de gebruiksfase van het bouwwerk juridisch verantwoordelijk is voor het naleven van de voorschriften over het daadwerkelijke gebruik van het (betreffende deel van) het bouwwerk.

De voorschriften over het produkt «bouwwerk» sec zijn uitgewerkt in regelgeving op rijksniveau (zoals artikel 40 e.v. Woningwet: bouwvergunningprocedure; Bouwbesluit 2003: bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen). In samenhang zorgen die voorschriften ervoor dat bouwwerken van voldoende bouwtechnische kwaliteit worden gerealiseerd. De voorschriften over het gebruik van bouwwerken zijn momenteel uitgewerkt in gemeentelijke regelgeving. Op grond van artikel 8 van de Woningwet dienen gemeenten een bouwverordening te hebben, waarin onder meer voorschriften over het gebruik van bouwwerken moeten zijn opgenomen. Die gebruiksvoorschriften moeten in elk geval betrekking hebben op:

– de beschikbaarheid van drinkwater en energie (= aansluiting op nutsvoorzieningen zoals waterleiding en electriciteit- en aardgasnet);

– de reinheid en het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte (bijvoorbeeld: voorraden en afval dienen op een zodanige plaats te worden bewaard, dat schadelijk of hinderlijk gedierte daardoor niet wordt aangetrokken);

– de brandveiligheid, en

– het aantal personen dat in een woning, woonwagen of woonkeet mag verblijven (= tegengaan overbewoning).

Verreweg de meeste van deze gebruiksvoorschriften in de gemeentelijke bouwverordeningen hebben betrekking op het brandveilig gebruik van bouwwerken. Het gaat daarbij enerzijds om procedurele voorschriften (zoals het verbod om in bepaalde gevallen een bouwwerk in gebruik te hebben zonder gebruiksvergunning; de verplichting om onderhoud/controle van brandbeveiligingsinstallaties te noteren in een logboek, dat door gemeentelijke toezichthouders desgewenst kan worden ingezien); anderzijds gaat het om inhoudelijke voorschriften (zoals het voorschrift dat vluchtmogelijkheden niet mogen worden belemmerd).

Nut en noodzaak voorschriften over brandveilig gebruik

De mate van brandveiligheid van een bouwwerk wordt in het concrete geval bepaald door een samenstel van bouwtechnische elementen en (installatietechnische, gebruikstechnische en organisatorische) gebruikselementen. Het belangrijkste doel van het brandveiligheidsbeleid van de overheid ten aanzien van bouwwerken en het gebruik daarvan is om de kans op het ontstaan en uitbreiding van brand alsmede het vallen van slachtoffers door die brand te beperken. Wet- en regelgeving zijn belangrijke instrumenten om dit doel te kunnen bereiken. Het Bouwbesluit 2003 bevat voorschriften over bouwtechnische brandveiligheid. Effect van die voorschriften is dat een bouwwerk dat overeenkomstig het Bouwbesluit 2003 wordt gebouwd bouwtechnisch voldoende brandveilig zal zijn (gelet op het voorgenomen gebruik van dat bouwwerk). Om de overheidsdoelstelling ten aanzien van brandveiligheid te kunnen bereiken, zijn in aanvulling op de bouwtechnische voorschriften echter ook voorschriften over het daadwerkelijke gebruik van het bouwwerk noodzakelijk. Bijvoorbeeld: indien een bouwwerk conform het Bouwbesluit 2003 een vluchtroute heeft die evenwel met bierkratten, fietsen, kasten en/of dozen is geblokkeerd, voldoet dat bouwwerk bouwtechnisch nog steeds aan het betreffende Bouwbesluitvoorschrift maar heeft die vluchtroute in de praktijk niet meer de met dat voorschrift beoogde functie. Zonder complementaire gebruiksvoorschriften wordt het minimaal gewenste brandveiligheidsniveau in dergelijke gevallen in de praktijk onvoldoende gewaarborgd. Ik wil dit verder illustreren aan de hand van enkele andere voorbeelden:

– bouwtechnisch voorschrift: om een ruimte in een bouwwerk bij brand voldoende snel en veilig te kunnen verlaten, moet de deurbreedte ten minste 1 meter per 135 personen zijn. Gebruiksvoorschrift: gegeven de breedte van de daadwerkelijk aanwezige deuren, mogen in die ruimte niet meer dan X personen tegelijk aanwezig zijn. Effect: bij brand kunnen de aanwezigen de ruimte daadwerkelijk voldoende snel en veilig verlaten;

– bouwtechnisch voorschrift: om de snelheid van de ontwikkeling van brand te beperken, moet constructiemateriaal niet gemakkelijk brandbaar zijn. Gebruiksvoorschrift: eventuele versiering aan het plafond moet niet gemakkelijk ontvlambaar zijn. Effect: ook wanneer versiering aan het plafond wordt aangebracht, zal een eventuele brand zich niet snel uitbreiden.

Mits het met de voorschriften beoogde brandveiligheidsniveau wordt bereikt, betekent dit complementaire karakter van bouwtechnische en gebruiksvoorschriften overigens ook dat opdrachtgevers, ontwerpers en eigenaren van bouwwerken in het concrete geval hun eigen mix van oplossingen kunnen kiezen. Voorbeeld: om een brand binnen redelijke tijd te kunnen bestrijden, moet een gebouw (afhankelijk van de gebruiksfunctie en de omvang) op grond van het Bouwbesluit 2003 soms brandslanghaspels hebben. De ondernemer kan in het concrete geval echter voor een andere, niet-bouwtechnische oplossing kiezen, zoals het plaatsen van een aantal draagbare brandblusapparaten. Deze oplossing kan binnen de voorschriften aanvaardbaar zijn aangezien de oplossing van de ondernemer kan worden beschouwd als een gelijkwaardige oplossing voor de brandslanghaspels. Hij hoeft dan ook geen brandslanghaspels aan te brengen. Complementair gebruiksvoorschrift is in dat geval dat de ondernemer ervoor moet zorgen dat de brandblusapparaten regelmatig op goede werking worden gecontroleerd en dat het nodige onderhoud aan die apparaten wordt verricht. Effect: er zijn voldoende waarborgen dat de brandblusapparaten in voorkomend geval daadwerkelijk kunnen worden gebruikt om een eventuele brand binnen redelijke tijd te kunnen bestrijden.

Waarom landelijke uniformering?

Er zijn meerdere redenen om de voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken landelijk te uniformeren. Allereerst biedt de uniformering van die voorschriften allerlei voordelen:

– één set landelijk geldende voorschriften;

– eind aan onnodige lokale verschillen;

– minder verbrokkeling van brandveiligheidsvoorschriften;

– meer rechtszekerheid en rechtsgelijkheid;

– betere mogelijkheden voor voorlichting en ondersteunende ICT-toepassingen;

– ere afstemming op Bouwbesluit 2003 en milieuvoorschriften;

– minder administratieve lasten voor bedrijven.

Uit onderzoek1 is gebleken dat die uniformering zowel voor de procedurele als de materiële voorschriften goed mogelijk is. De uniformering van de gebruiksvoorschriften is bovendien een logische vervolgstap op de eerdere uniformering van de bouwtechnische voorschiften (1992: Bouwbesluit) en van de indieningsvereisten voor het aanvragen van een bouwvergunning (2003: Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning). Daarnaast past die uniformering goed in de modernisering van de regelgeving op VROM-terrein (voorheen:«herijking»). Verder bestaat een breed maatschappelijk draagvlak voor uniformering (o.m. VNG, LNB, VNO-NCW, MKB Nederland en Koninklijke Horeca Nederland).

Wat houdt de uniformering feitelijk in?

Inhoudelijk is de landelijke uniformering in beginsel een beleidsneutrale operatie. Die uniformering zal geschieden op basis van het brandveiligheidsniveau dat in de voorschriften van de model-Bouwverordening (inclusief 11e serie wijzigingen) is vervat. Het is dus niet de intentie om dat brandveiligheidsniveau bij de uniformering te verlagen of te verhogen. Dit sluit overigens niet uit dat – afhankelijk van nadere besluitvorming – het Besluit gebruik bouwwerken ook enkele nieuwe onderwerpen zou kunnen gaan regelen, zoals het brandveilig gebruik van wegtunnels en bij kamergewijze verhuur. Het sluit voorts niet uit dat sommige voorschriften in het Besluit gebruik bouwwerken iets minder stringente eisen zullen bevatten dan de huidige gemeentelijke voorschriften; zo wordt bij het opstellen van het Besluit bijvoorbeeld bezien of de frequentie van verplichte onderhoudscontroles van brandbeveiligingsinstallaties (zoals draagbare brandblussers) met behoud van voldoende brandveiligheidswaarborgen verlaagd kan worden. Een lagere controlefrequentie betekent voor ondernemers minder administratieve lasten.

Op drie punten zal het Besluit gebruik bouwwerken in elk geval behoorlijk verschillen van de model-Bouwverordening. Dat betreft in de eerste plaats de opbouw en de structurering van de voorschriften. Die voorschriften zijn in de model-Bouwverordening momenteel sterk verbrokkeld (hoofdstukken 2, 5 en 6; bijlagen 2 t/m 6 + 10 t/m 12; bijlage 2 bij toelichting). In het Besluit zullen de voorschriften in samenhang worden gestructureerd, hetgeen de toegankelijkheid en inzichtelijkheid van die voorschriften sterk ten goede zal komen. In de tweede plaats zullen de voorschriften in het Besluit zoveel mogelijk zijn afgestemd op het Bouwbesluit 2003 en op de zogenoemde 8.40-amvb's ex Wet milieubeheer. In de derde plaats zal het aantal gebruiksvergunningplichtige situaties zoveel mogelijk worden beperkt.

Maar er is nog een heel ander verschil. Gemeenten dragen momenteel in het algemeen niet of nauwelijks zorg voor goede voorlichting over de voorschriften over brandveilig gebruik. Het is de bedoeling dat bij de inwerkingtreding van het Besluit gebruik bouwwerken in deze lacune voorzien gaat worden door VROM-voorlichting die qua opzet vergelijkbaar is met de voorlichting die door VROM thans al op het terrein van de bouwregelgeving wordt gegeven.

Verwacht mag worden dat die voorlichting zal leiden tot grotere bekendheid van die voorschriften, hetgeen een positief effect op de naleving van die voorschriften zal hebben.

Juridische vormgeving landelijke uniformering

Zoals hiervoren reeds is aangegeven, worden de voorschriften inzake het brandveilig gebruik van bouwwerkenlandelijk geüniformeerd middels een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur (Besluit gebruik bouwwerken). Wat betreft de juridische vormgeving van dat Besluit dient onderscheid te worden gemaakt tussen de korte-termijnoplossing en de door mij beoogde uiteindelijke vormgeving. Mijn oorspronkelijke voornemen was om per 1 januari 2007 het Besluit gebruik bouwwerken in één keer in z'n definitieve juridische vorm in werking te laten treden. Die definitieve vormgeving houdt in dat de verplichting om in de bouwverordening gebruiksvoorschriften op te nemen, naar rijksniveau wordt overgeheveld. Om dat laatste te kunnen realiseren, is een wijziging van de Woningwet nodig, hetgeen in verband met de te volgen staatsrechtelijke procedure de nodige tijd vergt. Dat oorspronkelijke voornemen is helaas niet langer uitvoerbaar gebleken in verband met de langer dan verwachte duur van de parlementaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Woningwet (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving) (TK 29 392). Zolang namelijk (politiek) niet duidelijk is welk handhavingsregime op grond van de Woningwet van toepassing is, is ook onduidelijk welk handhavingsregime op de gebruiksvoorschriften van toepassing is en in die omstandigheden kon de wijziging van de Woningwet die voor de definitieve wettelijke grondslag van het Besluit gebruik bouwwerken moet zorgen, niet in procedure worden gebracht. Gelet op het belang dat ik aan spoedige landelijke uniformering van de gebruiksvoorschriften hecht, heb ik daarom voor de juridische noodoplossing «tijdelijke instructie-amvb» per 1 januari 2007 gekozen.

Het Besluit gebruik bouwwerken, zoals dat op 1 januari 2007 in werking zal treden, zal zijn gebaseerd op artikel 8, achtste lid, van de Woningwet (= «instructie-amvb»). Dit betekent dat de huidige wettelijke verplichting van gemeenten om in de bouwverordening voorschriften te geven over het (brandveilig) gebruik van bouwwerken weliswaar vooralsnog blijft bestaan maar ook dat zij hun bouwverordening uiterlijk 1 januari 2008 met het Besluit gebruik bouwwerken in overeenstemming moet hebben gebracht en dat het Besluit rechtstreeks werkt zolang de bouwverordening nog niet met het Besluit in overeenstemming is gebracht. Materieel hebben de korte-termijnoplossing («instructie-amvb») en de definitieve juridische vormgeving derhalve hetzelfde juridische effect: de voorschriften over het (brandveilig) gebruik van bouwwerken worden in beide gevallen door een algemene maatregel van bestuur landelijk geüniformeerd en gemeenten zijn op grond van de wet verplicht die geüniformeerde voorschriften toe te passen.

Ik ben overigens voornemens om het voorstel tot wijziging van de Woningwet die voor de definitieve wettelijke grondslag van het Besluit gebruik bouwwerken moet zorgen, zo spoedig mogelijk na de parlementaire afhandeling van de lopende wijziging van de Woningwet (TK 29 392) in procedure te brengen.

In vorengenoemd algemeen overleg is van de zijde van de CDA-fractie gevraagd waarom de gebruiksvoorschriften in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur «Besluit gebruik bouwwerken» gaan worden opgenomen en niet in het Bouwbesluit 2003. Aan die beslissing liggen meerdere argumenten ten grondslag. In de eerste plaats verschillen de gebruiksvoorschriften naar aard en systematiek nogal veel van de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2003; zie de hiervoren opgenomen voorbeelden. In de tweede plaats zijn de bouwtechnische Bouwbesluitvoorschriften gericht tot degenen die een bouwwerk gaan bouwen terwijl de gebruiksvoorschriften tot een geheel andere categorie van personen zijn gericht, namelijk de gebruikers van een bouwwerk. In de derde plaats is naar mijn oordeel niemand erbij gebaat wanneer het huidige Bouwbesluit 2003, dat onder meer door de CDA-fractie thans reeds als zeer complex wordt ervaren, nog omvangrijker en complexer zou worden gemaakt door daarin ook nogeens de gebruiksvoorschriften op te nemen.

Beperking aantal gebruiksvergunningplichtige situaties

Op grond van de huidige Woningwet moeten gemeenten in hun bouwverordening voorschriften geven over het brandveilig gebruik van bouwwerken. In de model-Bouwverordening van de VNG, die door de gemeenten op dit punt geheel of nagenoeg geheel is overgenomen in de gemeentelijke bouwverordening, is die opdracht onder meer uitgewerkt in de figuur «vergunning brandveilig gebruik» (gebruiksvergunning). Die vergunning is vereist voor het in gebruik hebben of houden van een bouwwerk waarin:

a) meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zijn (met uitzondering van één- of meergezinshuizen);

b) bedrijfsmatig brandgevaarlijke stoffen worden opgeslagen;

c) aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft, of

d) aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten dagverblijf zal worden verschaft. Gemeenten kunnen in de gebruiksvergunning allerlei voorwaarden in het belang van het brandveilig gebruik van het betreffende bouwwerk opnemen.

Met name als gevolg van de cafébrand te Volendam is de aandacht voor de figuur «gebruiksvergunning» sterk toegenomen, onder meer omdat gemeenten zich voor een forse inhaalslag bij de afgifte van gebruiksvergunningen zagen/zien geplaatst. In verband met de omvang en de duur van die inhaalslag alsmede uitvoeringsaspecten (capaciteitsbeslag) en het streven naar beperking van regel- en administratieve lastendruk is het gewenst om na te gaan welke positie de figuur «gebruiksvergunning» in de toekomst moet gaan krijgen als instrument om de integrale brandveiligheid van bouwwerken en het gebruik daarvan te bereiken.

Feitelijke gegevens gebruiksvergunning (huidige situatie)

– totaal aantal vergunningplichtige gevallen: circa 180 000 (bron: rapport IOOV 2002)

– totaal aantal verleende vergunningen anno 2002: circa 52 000 (bron: IOOV-rapport 2002)

– totale omvang inhaalslag anno 2002: circa 128 000 vergunningen

– jaarlijks aantal verleende vergunningen: circa 13 000 (bron: rapport Companen 2004)

– totale duur van de inhaalslag: circa 10 jaar (mits geen nieuwe gevallen)

– administratieve lasten per aanvraag: gemiddeld € 569,– (bron: rapport Sira 2004)

– administratieve lasten totaal: jaarlijks circa € 7.5 mln

– leges vergunningaanvraag: gemiddeld € 633,– (bron: rapport Companen 2004)

– leges vergunningaanvragen totaal: jaarlijks circa € 8.5 mln

– totale aanvraagkosten per aanvraag: gemiddeld € 569,– + € 633,– = € 1 202,–

– totale aanvraagkosten voor alle aanvragers: jaarlijks € 7.5 mln + € 8.5 mln = € 16 mln

Naar het zich laat aanzien zijn er nadrukkelijk mogelijkheden om het aantal gebruiksvergunningplichtige situaties per 1 januari 2007 fors te gaan beperken, zonder het daarbij beoogde brandveiligheidsniveau aan te tasten. Door betere afstemming met de milieuregelgeving (8.40-amvb's) lijkt het bijvoorbeeld mogelijk om «bedrijfsmatige opslag van brandgevaarlijke stoffen» als gebruiksvergunningplichtige categorie geheel te gaan schrappen. Wanneer door de milieuregelgeving voldoende is gewaarborgd dat de bedrijfsmatige opslag van brandgevaarlijke stoffen voldoende brandveilig plaatsvindt, ontbreekt immers de noodzaak om via een gebruiksvergunning nog aanvullende voorschriften te geven. Daarnaast lijkt het mogelijk om de gebruiksvergunningplicht voor het gebruik van bouwwerken waarin meer dan 50 personen tegelijk zullen verblijven, per genoemde datum aanmerkelijk te beperken. Daarbij denk ik met name aan het gebruik van bouwwerken die (blijkens de statistieken) in de praktijk eigenlijk zulke beperkte brandveiligheidsrisico's hebben, dat het laten voortbestaan van de gebruiksvergunningplicht naar mijn oordeel onvoldoende gerechtvaardigd is. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om kantoor-, onderwijs- en sportgebouwen en winkels (met uitzondering van overdekte winkelcentra). Bij zulke bouwwerken kan naar mijn oordeel per 1 januari 2007 worden volstaan met algemene regels in het Besluit gebruik bouwwerken.

Nog bezien wordt of en zo ja, in welke gevallen het gebruik van zo'n bouwwerk door de gebruiker dan aan de gemeente moet worden gemeld. Op basis van die melding kan de gemeente (veelal de brandweer) dan ter plekke gaan controleren of het bouwwerk en het gebruik daarvan inderdaad aan de gestelde randvoorwaarden voldoen.

Met VNG en LNB wordt overigens overlegd over aanpassing van de model-Bouwverordening van de VNG in vorenbedoelde zin, zodat een reductie van het aantal gebruiksvergunningplichtige gevallen wellicht reeds op zeer korte termijn mogelijk is (derhalve vooruitlopend op het Besluit gebruik bouwwerken).

Ten aanzien van de bouwwerken waarvan het gebruik per 1 januari 2007 nog gebruiksvergunningplichtig is, geldt dat er naar mijn oordeel vooralsnog onvoldoende uitgekristalliseerd inzicht bestaat om algemene regels op te baseren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het gebruik van bouwwerken met een bijeenkomstfunctie (café's, restaurants, bioscopen, theaters, discotheken), een gezondheidszorgfunctie (verpleeg-, verzorgings- en ziekenhuizen) of een logiesfunctie (hotels, pensions). Daarnaast gaat het om bijzondere situaties zoals het gebruik van bouwwerken met een brandcompartiment van meer dan 1 000 m2, bouwwerken met een hoge bezettingsgraad (dus veel mensen per m2 vloeroppervlak), gebouwen van meer dan 70 m hoog en ondergrondse bouwwerken zoals metrostations. Zodra voldoende inzicht bestaat om ook voor dergelijke gevallen algemene regels in het Besluit gebruik bouwwerken op te nemen, zal ook voor die gevallen de gebruiksvergunningplicht kunnen komen te vervallen.

Overigens: het betreft hier VROM-voornemens waarover bij de verdere uitwerking nog allerlei overleg en besluitvorming gaat plaatsvinden. Gemeenten dienen vooralsnog dan ook door te gaan met de inhaalslag bij de afgifte van gebruiksvergunningen. Het afgeven van gebruiksvergunningen heeft trouwens ook z'n nut wanneer de betreffende situaties onder het Besluit gebruik bouwwerken niet meer gebruiksvergunningplichtig zouden zijn: die situaties zijn dan door de gemeente in elk geval alvast op brandveiligheid beoordeeld.

Ik vertrouw erop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

«Uniformering voorschriften brandveilig gebruik van inrichtingen, bouwwerken en gebouwen», Adviesburo Nieman B.V., juli 2003.

Naar boven