29 383 Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

Nr. 234 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 februari 2015

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de brief van 19 december 2014 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales) (Kamerstuk 29 383, nr. 231).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 januari 2015 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 25 februari 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tjeerd van Dekken

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijk

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

blz.

   

Inleiding

2

Aanleiding

2

Inhoud

3

Verhouding tot andere regelgeving

8

(Bedrijfs)effecten

8

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

9

Inspraak

10

Inwerkingtreding

11

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales). Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales). De leden van deze fractie zijn over het algemeen positief over het Ontwerpbesluit omdat het moet leiden tot het nakomen van de afspraken uit het Energieakkoord, namelijk de sluiting van de vijf oudste kolencentrales. Deze leden hechten erg aan het Energieakkoord in het algemeen en deze afspraak in het bijzonder. Deze leden hebben echter nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales), maar hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales). De leden van deze fractie hebben over dit besluit nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales) en hebben hier nog vragen over.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales). De leden van deze fractie vinden de energietransitie naar een schone en groene economie van groot belang. Deze leden stellen met name vragen over het gekozen middel, om het doel van minder schadelijke uitstoot te bereiken.

De leden van PvdD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales). Zij willen nog enkele vragen stellen.

Aanleiding

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het Energieakkoord een direct verband legt tussen de sluiting van bepaalde kolencentrales enerzijds en de vrijstelling voor elektriciteitsproductie in de kolenbelasting vanaf 1 januari 2016 anderzijds. De leden van deze fractie vragen hoe deze koppeling wordt gewaarborgd in dit Ontwerpbesluit.

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel I, onderdeel B, nieuw artikel 5.12a, lid 1 wordt gesproken over brandstoffen, terwijl er in het Energieakkoord afspraken zijn gemaakt specifiek over kolen. De leden van deze fractie vragen waarom er in dit artikel dan toch over brandstoffen wordt gesproken.

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat conform het Energieakkoord er vijf oude kolencentrales in 2016 en 2017 uit bedrijf zullen worden genomen in ruil voor tijdelijke vrijstelling van kolenbelasting voor betreffende energieproducenten. Omdat dit volgens de Autoriteit Consument & Marktsluiting (ACM) in strijd zal zijn met het kartelverbod uit de mededingingswet, heeft de Minister voor Economische Zaken besloten de rendementseisen voor deze centrales te verhogen met als doel een hoger netto elektrisch rendement van kolencentrales te behalen. Hierdoor is de stelling, daalt het primaire energieverbruik, wat milieuwinst oplevert; minder uitstoot door kolencentrales in Nederland. Is met de door de Staatssecretaris geboden oplossing om aan de kritiek van de ACM tegemoet te komen naar mening van de Staatssecretaris het sluiten van de vijf kolencentrales nog voldoende in beeld? Is het niet verstandiger de kwestie van sluiting van centrales waarbij dit in strijd is met een mededingingswet voor te leggen aan deskundigen op dit terrein?

Inhoud

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over de rendementseisen. De leden van deze fractie vragen of en zo ja hoe er bij de definitie voor netto elektrisch rendement rekening wordt gehouden met de belasting van de energiecentrales. Wordt hierbij uitgegaan van een volle belasting of een gedeeltelijke belasting van de energiecentrales en waarom?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een evaluatie zal komen over de werking van het Activiteitenbesluit. De leden van deze fractie willen graag weten welke criteria hierbij zullen worden gebruikt. Hoe wordt geborgd dat de evaluatie alleen zal gaan over naleving van de betreffende afspraken in het Energieakkoord die bij deze wijziging van het Activiteitenbesluit aan de orde zijn?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het technisch mogelijk is dat één van de jaren tachtig centrales zodanig wordt aangepast dat deze hetzelfde energetisch rendement haalt als de jaren negentig centrales. Als dat het geval is dan is het in theorie mogelijk dat het rendement wordt aangepast zodat deze wijziging niet leidt tot het gestelde doel. Is de Staatssecretaris zich van dit risico bewust en zo ja wat gaat zij hieraan doen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Kamer zich met de motie-Jan Vos/Van Veldhoven (30196–281) in grote meerderheid heeft uitgesproken over het feit dat de vrijstelling van de kolenbelasting wordt ingetrokken indien per 1-1-2016 de afgesproken drie kolencentrales en per 1-7-2017 de twee overgebleven kolencentrales niet zijn gesloten. De leden van de deze fractie willen deze uitspraak hierbij nogmaals bekrachtigen.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de bepaling onder artikel I, onderdeel B, nieuw artikel 5.12a, lid 4 dat het gemiddelde rendement op 1-1-2016 bepaald wordt over de jaren 2011–2015, zodat direct duidelijk is welk rendement er is behaald en de centrales op basis daarvan gesloten moeten worden. De leden van deze fractie vragen de Staatssecretaris dit te bevestigen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de milieuorganisaties nog een aantal punten hebben aangedragen en vragen de Staatssecretaris in te gaan op de suggestie om de rendementen vast te leggen met twee cijfers achter de komma (38,00 i.p.v. 38%).

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om toe te lichten wat de stand van zaken is m.b.t de herziening van de beste beschikbare technieken (BBT)1 waarbinnen ook de rendementseisen voor kolencentrales wordt bezien. De leden van deze fractie vragen om in Europees verband te pleiten voor minimaal dezelfde rendementseisen zoals die in Nederland gaan gelden bij wijziging van het Activiteitenbesluit.

De leden van de PvdA-fractie vragen de bevestiging dat de vijf jaren tachtig centrales niet in aanmerking komen voor ombouw en/of bijstook van biomassa in de SDE+-regeling.

De leden van de SP-fractie constateren dat omdat de invoering van een rendementseis door middel van een aparte formele wet als voornaamste nadeel de langere procedure van totstandkoming daarvan ten opzichte van een wijziging van het Activiteitenbesluit heeft, er is gekozen voor een wijziging van het Activiteitenbesluit. De leden van deze fractie vragen of het wijzigen van het Activiteitenbesluit dezelfde juridische dichtheid biedt als een formele wetswijziging. Is het niet zo dat men hier via een oneigenlijk instrument – namelijk het verhogen van het energierendement als beste beschikbare technieken (BBT)-maatregel, tot sluiting van de kolencentrales door het bevoegd gezag wil komen, terwijl het wettelijk instrumentarium daarvoor wellicht te beperkt is? Met andere woorden: hoe verhoudt zich het in de nota van toelichting genoemde «uitfaseren» van de centrales zich tot het verhogen van het energierendement? Wordt het achterliggende doel – het sluiten van vijf oude kolencentrales – ook werkelijk bereikt?

Verslag van een schriftelijk overleg over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit geluidhinder en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Kamerstuk 29 383, nr. 227).

De leden van de SP-fractie vragen of om tot een sluiting van vijf oude kolencentrales te komen het niet wenselijker is dit voornemen op te nemen in de Crisis- en herstelwet (Chw). Is het niet juist «vanwege de behoefte aan minst belastende en snelt te realiseren alternatief»2 en de behoefte om aan de gemaakte afspraken binnen het Energieakkoord te voldoen, bij uitstek een maatregel die tot stand kan komen via de Chw? Is het daarbij niet tevens eenvoudiger om meteen de gascentrales te bezien?

De leden van de SP-fractie vragen waarom cementovens en hoogovens niet hoeven te voldoen aan de voorschriften voor grote stookinstallaties. Ook daar is immers volgens de leden van de deze fractie winst te halen bij verdere verduurzaming en CO2-reductie. Deze leden kunnen niet zo veel met dat «gascentrales van het Stoom- en Gascentrale (STEG) type» in verhouding tot kolencentrales een beperkte uitstoot van schadelijke stoffen hebben. Het lijkt deze leden zinvol de uitstoot op eigen merites te bezien. Is het niet zo dat, na de sluiting van de vijf oude kolencentrales, deze gascentrales vaker ingezet zullen gaan worden om leveringszekerheid te gaan bieden?

De leden van de SP-fractie verzoeken, om misverstanden te voorkomen, de percentages van de rendementseisen weer te geven als 38,00 en 40,00. Daarnaast horen de leden van deze fractie graag hoe het risico vermeden gaat worden dat verouderde jaren tachtig centrales aanpassingen zullen doorvoeren met betrekking tot het rendement in de periode tussen 1 januari 2016 en 1 juli 2017, om zo sluiting te voorkomen.

De leden van de SP-fractie hechten aan goede monitoring. Daarom is het naar de mening van de leden van deze fractie van belang dat bedrijven jaarlijks gegevens over het rendement overleggen alsmede dat provincies in ieder geval op de peildata van het Energieakkoord (1 januari 2016 voor drie centrales en 1 juli 2017 voor twee centrales) nagaan of het Activiteitenbesluit wordt nageleefd en dat zij eveneens deze bevindingen bekend maken. Om die reden verzoeken deze leden om de tekst in de nota van toelichting aangaande Artikel I, onderdeel B (nieuw artikel 5.12a), lid 5 aan te passen in «degene die de inrichting drijft legt jaarlijks gegevens voor over het netto elektrisch rendement voor aan het bevoegd gezag. Voor het eerst meteen na inwerkingtreding van dit Activiteitenbesluit en tussentijds indien het bevoegd gezag daarnaar verzoekt». Verder verzoeken deze leden dat in de nota van toelichting expliciet opgenomen wordt dat de provincies de peildata controleren – of de bedrijven aan de verplichtingen uit het Activiteitenbesluit voldoen – en dat deze bevindingen binnen twee weken bekend gemaakt worden. Deze leden willen graag een toelichting waarom in de nota van toelichting nu staat aangegeven dat dit slechts een eenmalige informatieverstrekking betreft.

Volgens de leden van de SP-fractie dient in de evaluatie slechts te worden bezien of de minimum rendementseis zal moeten worden aangescherpt. Om die reden kan naar de mening van de leden van deze fractie de nota van toelichting de zin «of een minimum rendementseis nog langer wenselijk is» geschrapt worden. Bij toekomstige ontwikkelingen die relevant zijn voor het elektrisch rendement van de kolencentrales is immers sprake van versterking van het Europees emissiehandelssysteem.

Het Ontwerpbesluit dient nog voor advies naar de Raad van State gezonden te worden. Daarom verzoeken deze leden om het (eventueel) aangepaste Ontwerpbesluit, samen met het advies van de Raad van State en de reactie van het Kabinet daarop, ter nadere visie aan de Kamer voor te leggen.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Staatssecretaris er in artikel I, onderdeel D, artikel 5.28a, lid 5 ervoor heeft gekozen om enkel op verzoek informatie over de rendementseisen op te vragen aan de drijvers van kolencentrales. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom het hier om eenmalige informatieverstrekking zou gaan, zoals aangegeven in de nota van toelichting? Waarom is er niet voor gekozen om generiek alle kolencentrales jaarlijks te verplichten om hun rendementsgegevens door te geven?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris aan kan geven of het instrument van het aanscherpen van rendementseisen van kolencentrales ook in de toekomst, mogelijk jaren na het instellen van de huidige rendementseis, nog uitkomst zou kunnen bieden. Zo ja, waarom wordt dan in de nota van toelichting gesteld dat na een periode van vijf jaar wordt gekeken of een minimum rendementseis nog langer wenselijk is? Zou deze evaluatie niet breder georiënteerd kunnen zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris voorkomt dat jaren tachtig kolencentrales na omvorming tot een biomassacentrale aanspraak kunnen maken op SDE+ voor biomassa, zoals overeengekomen is in het Energieakkoord.

De leden de D66-fractie merken op dat het voorliggende Ontwerpbesluit bedoeld is als alternatief van de afspraak uit het Energieakkoord, waarin oorspronkelijk was overeengekomen dat vijf kolencentrales uit de jaren tachtig zouden worden gesloten in ruil voor afschaffing van de kolenbelasting. Deze afspraak werd destijds door de ACM bekritiseerd vanwege de kartelvormingsaspecten en het prijsopdrijvende effect ervan.

De leden van de D66-fractie vragen of het «uitfaseren» van de minst duurzame kolengestookte elektriciteitsproductie in feite bedoeld is om ervoor te zorgen dat de vijf kolencentrales dicht gaan. De leden van deze fractie vragen de Staatssecretaris of ze van mening is dat het stellen van rendementseisen om kolencentrales te laten sluiten een wettelijk geëigend instrument is. Ook vragen deze leden wat nu uiteindelijk het doel is van het Ontwerpbesluit: het verhogen van de rendementen van kolencentrales, of het sluiten van de jaren tachtig kolencentrales?

De leden van de D66-fractie vragen of de keuze voor de hoogte van de rendementseisen, namelijk eerst 38% en daarna 40%, nog een daadwerkelijke onderbouwing (i.v.m. milieuaspecten) heeft of puur bedoeld is om wel de jaren tachtig, maar niet de jaren negentig kolencentrales hieronder te laten vallen. Waarom is een rendement van bijvoorbeeld 42% wel voldoende? En is de Staatssecretaris van plan om de rendementseisen op termijn te verhogen?

De leden van de D66-fractie willen weten in hoeverre er zekerheid is dat de kolencentrales uit de jaren tachtig met het voorliggende Ontwerpbesluit in 2016 en 2017 dicht gaan. De leden van deze fractie merken op dat de actuele rendementen van de kolencentrales waarschijnlijk al zeer dicht bij de rendementseisen van de Staatssecretaris liggen. Zij vragen de Staatssecretaris hoe hoog de investeringen zijn die de jaren tachtig kolencentrales zouden moeten doen om boven de rendementseisen uit te komen, en of zij daarmee sluiting inderdaad kunnen voorkomen. Ook vragen deze leden of de percentages niet beter als 38,00% en 40,00% kunnen worden weergegeven, om mogelijke afrondingsverwarringen te voorkomen.

De leden van de D66-fractie vragen welke gevolgen het heeft voor het Energieakkoord indien de kolencentrales uiteindelijk niet sluiten in 2016 en 2017, en welke acties de Staatssecretaris dan gaat ondernemen. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat ze, in navolging van de motie-Jan Vos/Van Veldhoven (30 196, nr. 281), niet zal overgaan tot de vrijstelling van de kolenbelasting, zolang de jaren tachtig kolencentrales nog open zijn?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de evaluatie over vijf jaar om de minimum rendementseisen weer af te schaffen zich verhoudt tot de vrijstelling van de kolenbelasting. Zal over vijf jaar dan tegelijkertijd worden geëvalueerd of de kolenbelasting weer moet worden ingesteld? Ook willen deze leden weten hoe de ingebouwde evaluatie over vijf jaar, om het voorliggende Ontwerpbesluit mogelijkerwijs weer in te trekken, zich verhoudt tot betrouwbaar en voorspelbaar bestuur.

De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om nader te onderbouwen waarom rendementseisen via een besluit moeten worden genomen, en niet via de wetgeving. Waarom verkiest ze snelheid boven democratische controle?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op het middel dat gekozen is om het doel van de sluiting van vijf verouderde kolencentrales te halen. Het is belangrijk dat schadelijke emissies bij het produceren van elektriciteit worden teruggedrongen. Het gevolg van het sturen op elektrisch rendement leidt niet per definitie tot het terugdringen van CO2-uitstoot of fijnstof. Deze reductie bij verouderde centrales is ook niet per definitie aangetoond in vergelijking met de nieuwe generatie kolencentrales, zo blijkt uit de tabel op bladzijde zeven van de nota van toelichting. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) hebben in de Nationale Energieverkenning aangegeven dat de verwachte sluiting van vijf oude kolencentrales geen wezenlijke verandering in de marktsituatie zal brengen. Wanneer geen wezenlijke verandering in de marktsituatie optreedt, welke winst wordt dan geboekt met dit Ontwerpbesluit? Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor het verhogen van de kolenbelasting?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet ook gekozen wordt voor het stellen van rendementseisen op langere termijn. Nu wordt slechts gekozen voor het stellen van rendementseisen in 2016 en 2017. Op deze manier zouden kolencentrales zelfs tijdelijk gesloten kunnen worden, om na enkele jaren weer open te kunnen gaan. Deze situatie kan zich voordoen wanneer de rendementseisen weer worden afgeschaft of wanneer verouderde centrales worden aangepast om zodoende wel aan de eisen te voldoen. Waarom wordt aangekondigd dat bij de evaluatie de rendementseisen mogelijk worden afgeschaft? Is niet juist aanscherping van de rendementseisen bij de evaluatie na vijf jaar ook nadrukkelijk aan de orde?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet voor strengere rendementseisen is gekozen, aangezien de voorgestelde eisen dicht bij de actuele rendementen van de verouderde centrales liggen. Gelden hierbij overigens percentages van 38,00% en 40,00%?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier monitoring van dit Ontwerpbesluit plaatsvindt. Worden bedrijven verplicht om jaarlijks te rapporteren over de rendementsgegevens?

De leden van de PvdD-fractie vinden allereerst dat het Energieakkoord veel te weinig ambitieus is om het hogere doel om de aarde leefbaar te houden voor toekomstige generaties binnen bereik te brengen. De leden van deze fractie wijzen erop dat de oplossing ligt in echte ambities van een kabinet dat leiderschap toont op het gebied van duurzaamheid. Fossiele energie is iets van de vorige eeuw waar Nederland van af moet zodat de echte prijs niet wordt doorgeschoven naar toekomstige generaties, die het gelag moeten betalen van onze CO2-uitstoot en de uitputting van onze grondstoffen. Deze leden vragen de Staatssecretaris dan ook wat haar ambitie is om geen kolencentrales in ons land te hebben en wanneer en hoe zij dat wil gaan bereiken.

De leden van de PvdD-fractie zijn verheugd dat de meest vervuilende kolengestookte elektriciteitsproductie in Nederland eindelijk worden uitgefaseerd en hierdoor vervuilende elektriciteitsproductie met een zeer laag rendement niet langer mogelijk zal zijn. De leden van deze fractie vragen of de Staatssecretaris er zeker van is of deze kolencentrales zullen sluiten in verband met risico dat deze verouderde jaren tachtig centrales aanpassingen zullen doorvoeren met betrekking tot het rendement om sluiting te voorkomen? Kan de Staatssecretaris dit toelichten? Deze leden hebben behoefte aan garanties over het sluiten van de meest vervuilende kolencentrales. Kan de Staatssecretaris garanderen dat de vijf kolencentrales zo spoedig mogelijk allen gesloten zijn?

De leden van de PvdD-fractie maken zich bovendien ernstig zorgen over de resterende kolencentrales die nog niet gesloten worden. Graag ontvangen de leden van deze fractie een overzicht van alle overgebleven kolencentrales met bijbehorende locaties en rendementen. Deze leden vragen wat de Staatssecretaris met deze centrales van plan is. Kan de Staatssecretaris schetsen hoe dat de komende vijf jaar zal gaan? Is de Staatssecretaris bereid de rendementseisen verder aan te scherpen zodat we niet nog twintig jaar vastzitten aan vervuilende kolencentrales uit de jaren negentig en hoe denkt de Staatssecretaris dit te gaan bereiken? Deze leden vragen hoe hoog de wetenschappelijke inzichten van de beste beschikbare technieken (BBT) op dit moment zijn en hoeveel van de Nederlandse kolencentrales hieraan voldoen. Zij zouden graag zien dat dit kabinet de BBT serieus neemt, onder andere vanwege de grote gezondheidsschade in de Europese Unie door overmatige uitstoot van fijnstof, SOx en NOx. Zij ontvangen graag een reactie van de Staatssecretaris op dit punt, met specifieke informatie over de kolencentrales in Nederland die niet aan de emissie-eisen van de BBT voldoen.

De leden van de PvdD-fractie pleiten voor een goede monitoring en stellen voor dat de Staatssecretaris Artikel I, onderdeel B (nieuw artikel 5.12a) lid 5 van het Ontwerpbesluit wijzigt in «degene die de inrichting drijft legt jaarlijks gegevens over het netto elektrisch rendement voor aan het bevoegd gezag. Voor het eerst meteen na inwerkingtreding van dit besluit en tussentijds indien het bevoegd gezag daarom verzoekt». Voorts zien de leden van deze fractie graag expliciet in de nota van toelichting opgenomen dat de provincies op de peildata zullen controleren of de bedrijven aan de verplichtingen uit het Ontwerpbesluit voldoen en of zij deze bevindingen binnen twee weken bekend maken. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom er in de nota van toelichting is aangegeven dat het om «eenmalige informatieverstrekking» gaat?

De leden van de PvdD-fractie wijzen de Staatssecretaris op de afspraak dat de kolenbelasting pas wordt afgeschaft als de vijf centrales daadwerkelijk gesloten zullen zijn. Dan ligt het voor de hand dat de inhoud van de door de Kamer aangenomen motie-Jan Vos/Van Veldhoven (30 196, nr. 281) wordt opgenomen in de nota van toelichting zodat de vrijstelling van de kolenbelasting wordt ingetrokken indien de vijf afgesproken kolencentrales niet gesloten zullen zijn. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Verhouding tot andere regelgeving

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris van plan is om er in de Europese Unie voor te pleiten dat ook daar rendementseisen aan kolencentrales worden gesteld, om een gelijk speelveld te veroorzaken en het milieu in heel Europa te beschermen.

(Bedrijfs)effecten

De leden van de SP-fractie begrijpen niet wat er wordt bedoeld met de zin «het is aan de degenen die de inrichtingen drijven om te bepalen of ze de investeringen willen doen om alsnog aan de rendementseisen te voldoen of dat ze besluiten om hun centrale te sluiten.» Is het niet zo dat de afspraak uit het Energieakkoord is dat de vijf oudste centrales zouden sluiten? De leden van deze fractie vragen voorts waarom hierbij gesproken wordt over een investeringscyclus. Ligt het niet meer voor de hand dat bedrijven gaan investeren in nieuwe, duurzamere vormen van energie?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris in de nota van toelichting spreekt over een «alternatief voor de afspraak in het Energieakkoord over sluiting van oude kolencentrales.» Klopt het dat de vijf oudste kolencentrales nagenoeg voldoen aan de beoogde rendementseis van 40%? En klopt het dat wanneer zij voldoen aan deze rendementseisen, zij dus niet hoeven te sluiten in 2016/2017? Geldt juist niet voor het Rijk, dat afspraak afspraak is?

De leden van de SP-fractie vragen of als sluiting van de oude kolencentrales niet langer formeel door de Staatssecretaris wordt beoogd, waaraan dan het schrappen van de kolenbelasting is gekoppeld: aan het sluiten van centrales of aan het voldoen aan de verhoogde rendementseisen? Naar mening van de leden van deze fractie kan pas sprake zijn van het afschaffen van de kolenbelasting nadat alle vijf kolencentrales daadwerkelijk dicht zijn. Deze leden stellen dan ook voor om het koppelen van de kolenbelasting aan de sluiting van de vijf kolencentrales op te nemen in de nota van toelichting, alsmede de aangenomen motie-Jan Vos/Van Veldhoven (30 196 nr. 281).

De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de vervuiling van kolencentrales eindigt. De leden van deze fractie zijn echter wel bang dat Nederlanders veel te veel betalen voor het sluiten van onrendabele kolencentrales die toch al onhoudbaar waren. Ten eerste blijft het opdrijvende prijseffect ook bij sluiting door rendementseisen, van toepassing. De ACM heeft berekend dat dit belastingbetalers 75 miljoen euro per jaar kost. Daarnaast compenseert de regering de misgelopen kolenbelasting door de electriciteitsbelasting – die niet alleen betaald wordt door bedrijven, maar vooral ook door particulieren – met 189 miljoen euro per jaar te verhogen. Deze leden zijn van mening dat er een reële prijs zou moeten worden betaald voor de sluiting van de kolencentrales. De kolendeal is nu tussen bedrijven en milieuorganisaties gesloten, maar vooral particuliere belastingbetalers betalen de rekening. Deze leden willen daarom nog steeds weten of de extra kosten van de energiebelasting een reële compensatie is van de schade die de kolenbedrijven lopen. Deze leden vragen daarom aan de Staatssecretaris om transparant te zijn over deze afweging, en de Kamer een berekening te sturen waarin ze aangeeft hoeveel inkomsten de kolenbedrijven mislopen door de gestelde rendementseisen in het Ontwerpbesluit en hoeveel geld er dus reëel tegenover zou moeten staan. Deze leden wijzen de Staatssecretaris er ten overvloede op dat een dergelijke berekening vertrouwelijk naar de Kamer kan worden gestuurd of, als alternatief, dat een onderzoeksbureau een gefundeerde inschatting kan maken, waardoor helemaal geen bedrijfsvertrouwelijke gegevens hoeven te worden gebruikt.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze verankering in het Activiteitenbesluit nu juist garandeert dat kolencentrales die onder de norm presteren niet op termijn opnieuw in exploitatie worden genomen. Worden door akkoord te gaan met het Ontwerpbesluit de provincies als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op verhoogde rendementseisen? En is het niet zo dat er nu al kolencentrales zijn die nagenoeg voldoen aan hogere rendementseisen, waardoor handhavingsprocedures langdurig en duur zullen zijn? Waarom heeft er vooraf geen overleg plaatsgevonden met de provincies over deze wijziging van het Activiteitenbesluit en over wie verantwoordelijk is bij eventuele consequenties? Is de Staatssecretaris met de leden van deze fractie van mening dat het gestelde onder het kopje «Bedrijfseffecten» van de nota van toelichting, namelijk dat er geen extra administratieve lasten voorzien worden, niet klopt wanneer toezicht en handhaving bij de provincies wordt neergelegd? Wat zijn naar verwachting de mogelijke administratieve lasten voor de provincies?

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris van mening is dat de provincie verantwoordelijk is voor de financiële en juridische risico’s van een door het Rijk opgelegde eis? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen wat de toezeggingen van de energiebedrijven waard zijn in het geval van bijvoorbeeld EON, die heeft aangekondigd haar fossiele activiteiten af te stoten. Krijgt in dit geval de oudste kolencentrale van EON niet gewoon een nieuwe eigenaar, en zijn de afspraken daarmee boterzacht? Wat moeten we met een afspraak in het licht van de twee nieuwe kolencentrales van EON en GDF op de Maasvlakte, waarbij van de gemaakte afspraken over CO2-afvang en -opslag tot op heden niets terecht is gekomen? Is het niet zo dat overheden (in dit geval de gemeente Rotterdam) te weinig instrumenten in handen hebben om bedrijven te dwingen zich aan de afspraken te houden?

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris door de rendementseisen voor de vijf oude kolencentrales te verhogen de werkelijk sluiting van die centrales wil bewerkstelligen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de handhaving van het voorliggende Ontwerpbesluit nogal wat haken en ogen kan gaan bevatten. Het lijkt erop dat het Ontwerpbesluit bedoeld is om van te voren ervoor te zorgen dat bepaalde kolencentrales sluiten, maar het Ontwerpbesluit stelt alleen rendementseisen. Handhaving moet altijd proportioneel zijn aan de overschrijdingen van de wet- en regelgeving die gemaakt wordt. Denkt de Staatssecretaris dat het intrekken van een milieuvergunning als proportionele maatregel voor het niet voldoen aan de rendementseisen voor de rechter stand zal gaan houden, en waarop baseert zij haar mening?

De leden van de D66-fractie vragen wie er uiteindelijk verantwoordelijk is voor de financiële en de juridische risico’s van het voorliggende Ontwerpbesluit. Komen deze risico’s bij de rijksoverheid of bij de provincies, die met de uitvoerende taak belast zijn, terecht?

De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om uiteen te zetten hoe het proces van monitoring in z’n werk zal gaan en welke data daarvoor gebruikt zal worden. Daarbij willen de leden van deze fractie ook weten hoe vaak de provincies zullen monitoren of de kolencentrales aan de rendementseisen voldoen. Deze leden vragen ten slotte of de monitoringsresultaten in ieder geval binnen zullen zijn op de peildata van het Energieakkoord (namelijk 1 januari 2016 en 1 juli 2017).

Inspraak

De leden van de SP-fractie vragen of er met het gestelde in de nota van toelichting, namelijk dat «met de meeste betrokken organisaties bij het Energieakkoord is uitvoerig gesproken over de invulling van dit besluit», letterlijk bedoeld wordt dat er inhoudelijk gesproken is over het feit dat nu gekozen wordt om voor energiecentrales het rendement te verhogen in plaats van het sluiten van vijf oude kolencentrales? Kan de Staatssecretaris haar antwoord toelichten?

De leden van de SP-fractie vernemen graag of de in het voorstel genoemde afvalmeeverbrandingsinstallaties in aanmerking komen voor subsidie voor bij- en meestook. Ook vragen de leden van deze fractie verduidelijking over de uitstoot van schadelijke stoffen van deze centrales. Welke techniek wordt hierbij gesteld? Het Energieakkoord sluit SDE+ steun voor de ombouw van de jaren tachtig centrales uit. Kan de Staatssecretaris in de SDE+ regeling Biomassa bepalen dat deze regeling niet geldt voor deze centrales? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris of de Minister van Economische Zaken contact hebben gehad met de eigenaars van de jaren tachtig kolencentrales. Hebben deze bedrijven aangegeven of zij overwegen om te investeren in de jaren tachtig kolencentrales om zo te voldoen aan de voorgestelde minimumrendementseisen? Verwacht de Staatssecretaris dat deze bedrijven gaan investeren in de jaren tachtig kolencentrales om deze te laten voldoen aan de voorgestelde rendementseisen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie merken op dat het kopje [formele inspraak] in de nota van toelichting nog niet is uitgewerkt. Kan de Staatssecretaris al aangeven welke reacties er tot nu toe op de voorpublicatie zijn gekomen en wat ze daarmee doet?

De leden van de D66-fractie vragen welke reactie de ACM heeft gegeven op het voorliggende Ontwerpbesluit, waarmee immers nog steeds een prijsopdrijvend effect op de energiemarkt plaats zal vinden.

De leden van de D66-fractie vragen of welke manier, en vanaf welk moment, de provincies betrokken zijn geweest bij het voorliggende Ontwerpbesluit, gezien hun rol als handhaver van de rendementseisen.

Inwerkingtreding

De leden van de PvdA-fractie vragen aan de Staatssecretaris om in overleg te treden met de provincies die bij inwerkingtreding van de wijziging als bevoegd gezag moeten gaan optreden, zodat deze provincies ook daadwerkelijk per 1-1-2016 tot handhaving overgaan.

II Reactie van de bewindspersoon

Mede namens de Minister van Economische Zaken reageer ik hieronder op de inbreng van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu in het schriftelijke overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (rendementseisen kolencentrales) van 28 januari 2015.

Ik beantwoord de vragen van de fracties veelal in de volgorde van de schriftelijke inbreng. Ten behoeve van leesbaarheid en overzicht heb ik echter de vragen over de kolenbelasting, SDE+ en beste beschikbare technieken gegroepeerd onder «Verhouding tot andere regelgeving».

Aanleiding

Mededinging

De leden van de SP-fractie vragen of met het ontwerpbesluit, dat tegemoet wil komen aan de kritiek van de ACM dat de oorspronkelijke afspraak uit het Energieakkoord in strijd is met de Mededingingswet, het sluiten van de vijf kolencentrales nog voldoende in beeld is. Voorts vragen deze leden of het niet verstandiger is de kwestie van sluiting van centrales waarbij dit in strijd is met een mededingingswet voor te leggen aan deskundigen op dit terrein? De leden van de D66-fractie vragen welke reactie de ACM heeft gegeven op het voorliggende ontwerpbesluit.

Zoals aangegeven in de brief die de Minister van Economische Zaken mede namens mij op 3 juli 2014 stuurde (Kamerstuk 30 196, nr. 252), is de afspraak over vervroegde sluiting van de kolencentrales komen te vervallen vanwege mogelijke strijdigheid met de mededingingsregels. Om toch invulling te geven aan de doelstellingen van het Energieakkoord wordt, in een samenhang met de andere maatregelen uit het Energieakkoord voor meer energie-efficiency en meer duurzame opwekcapaciteit, de voorliggende maatregel tot invoering van rendementseisen voor kolencentrales ingevoerd. Het eigenstandig doel van deze maatregel is een hoger netto elektrisch rendement van kolencentrales.

Met deze maatregel wordt de minst duurzame techniek voor kolengestookte elektriciteitsproductie in Nederland uitgefaseerd (zie ook de nadere toelichting in Kamerstuk 30 196, nr. 255). Naar aanleiding van de analyse van de ACM is met de partijen van het Energieakkoord nadrukkelijk ook gekeken naar mogelijkheden om de oorspronkelijke afspraak zo in te vullen dat deze binnen het mededingingskader zou passen, vooral door toepassing van de vrijstellingsgrond op basis van artikel 6.3 van de Mededingingswet (Kamerstuk 30 196, nr. 216). Mede op basis van gesprekken met deskundigen van de ACM en de Europese Commissie is geconcludeerd dat deze route niet haalbaar zou zijn. De mededingingstoets ziet uitsluitend toe op de economische gevolgen voor afnemers van elektriciteit die direct het gevolg zijn van het sluiten van de oude kolencentrales. Tegelijkertijd is de ACM zich ervan bewust dat die afspraak onderdeel is van een groter geheel, het Energieakkoord, waarin meerdere maatschappelijk belangen worden geadresseerd.3 Een ruimere maatschappelijke toets, waarin beoordeeld kan worden of de nadelen voor de afnemers gecompenseerd worden door voordelen voor anderen, valt echter buiten het mededingingstoezicht. Via wet- en regelgeving kan de overheid maatschappelijk wenselijk geachte resultaten wel bevorderen of afdwingen. Bij de verdere uitwerking van het voorliggende besluit is de ACM niet om een formeel standpunt gevraagd. Er is daartoe ook geen noodzaak.

Inhoud

Definitie netto elektrisch rendement

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel I, onderdeel B, nieuw artikel 5.12a, eerste lid, wordt gesproken over brandstoffen, terwijl in het Energieakkoord afspraken zijn gemaakt specifiek over steenkool. De leden van deze fractie vragen waarom in dit artikel dan toch over brandstoffen wordt gesproken.

Het ontwerpbesluit regelt in het derde lid van artikel 5.12a dat het netto elektrisch rendement van een stookinstallatie die met steenkool of een combinatie van steenkool en een of meer andere brandstoffen wordt gestookt ten minste 40% is. Omdat het begrip «netto elektrisch rendement» elders in artikel 5.12a in een bredere context wordt gehanteerd, was er behoefte aan een neutrale omschrijving van dit begrip.

De leden van de VVD-fractie vragen of en zo ja hoe bij de definitie voor netto elektrisch rendement rekening wordt gehouden met de belasting van de energiecentrales en of wordt uitgegaan van een volle belasting of een gedeeltelijke belasting.

In antwoord daarop kan ik toelichten dat de rendementseis altijd van toepassing is, ongeacht de belasting. Echter, om te voorkomen dat een centrale vanwege een slechts tijdelijk lager rendement, bijvoorbeeld bij gedeeltelijke belasting, niet aan de rendementseis voldoet, wordt deze eis berekend aan de hand van het gemiddelde rendement over vijf jaar. Door middeling over langere tijd worden pieken en dalen afgevlakt en ontstaat een goed beeld van het werkelijke rendement en daarmee van de werkelijke milieuprestatie van de centrale.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe artikel I, onderdeel B, nieuw artikel 5.12a, vierde lid, over het bepalen van het rendement gelezen moet worden.

Naar aanleiding daarvan wil ik toelichten dat het gemiddelde rendement op 1 januari 2016 bepaald wordt over de jaren 2011 tot en met 2015, zodat direct duidelijk is welk rendement er is behaald en de centrales in overtreding zijn als het vereiste rendement niet wordt gehaald.

De leden van de PvdA-fractie, de SP-fractie, de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen in te gaan op de suggestie om de rendementen vast te leggen met twee cijfers achter de komma (38,00 i.p.v. 38%). Deze suggestie zal ik overnemen.

Evaluatie

De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke criteria bij de aangekondigde evaluatie zullen worden gebruikt en hoe wordt geborgd dat de evaluatie alleen zal gaan over naleving van de betreffende afspraken in het Energieakkoord die bij deze wijziging van het Activiteitenbesluit aan de orde zijn. Volgens de leden van de SP-fractie dient in de evaluatie slechts te worden bezien of de minimum rendementseis zal moeten worden aangescherpt. Om die reden kan naar de mening van de leden van deze fractie in de nota van toelichting de zin «of een minimum rendementseis nog langer wenselijk is» geschrapt worden. De leden van de CDA-fractie vragen of het instrument van het aanscherpen van rendementseisen van kolencentrales ook in de toekomst, mogelijk jaren na het instellen van de huidige rendementseis, nog uitkomst zou kunnen bieden. Als dat zo is, vragen zij waarom in de nota van toelichting wordt gesteld dat na een periode van vijf jaar wordt gekeken of een minimum rendementseis nog langer wenselijk is. Zij vragen ook of deze evaluatie niet breder georiënteerd kan zijn. De leden van de D66-fractie vragen of het voornemen bestaat de rendementseisen op termijn te verhogen. Ook vragen zij hoe de evaluatie over vijf jaar om de minimum rendementseisen weer af te schaffen zich verhoudt tot de vrijstelling van de kolenbelasting en of die tegelijkertijd wordt geëvalueerd. Voorts willen zij weten hoe de ingebouwde evaluatie over vijf jaar, om het voorliggende ontwerpbesluit mogelijkerwijs weer in te trekken, zich verhoudt tot betrouwbaar en voorspelbaar bestuur. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom wordt aangekondigd dat bij de evaluatie de rendementseisen mogelijk worden afgeschaft en of aanscherping van de rendementseisen bij de evaluatie na vijf jaar ook nadrukkelijk aan de orde is. De leden van de PvdD-fractie vragen hoe de komende vijf jaar eruit zien voor de overgebleven kolencentrales en of de rendementseisen verder worden aangescherpt.

Het voorliggende besluit heeft tot doel uitvoering te geven aan een maatregel waartoe in de context van het Energieakkoord besloten is, als alternatief voor de afspraak over sluiting van oude kolencentrales. Een toekomstige aanscherping van de maatregel ligt vanuit dat perspectief niet in de rede en dat is ook niet met de aangekondigde evaluatie beoogd. De evaluatie heeft betrekking op dit ontwerpbesluit en gaat niet in op de kolenbelasting. De relatie met de kolenbelasting wordt op andere wijze geborgd (zie hierna). In de toelichting op het ontwerpbesluit wordt nader ingegaan op de bijzondere situatie dat de voorgenomen rendementsnormen een met het oog op de duurzaamheid beleidsmatig gewenste ontwikkeling in de toekomst in de weg zullen staan. De evaluatie zal zich daarop richten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van CO2-afvang en -opslag (CCS) zoals in het Energieakkoord benoemd; toepassing van CCS heeft, omdat het veel energie kost, een aanzienlijk negatief effect op het rendement van de desbetreffende kolencentrale. Potentiële investeerders in deze technieken willen erop kunnen vertrouwen dat de huidige rendementseisen de ontwikkeling van CCS op den duur niet zullen blokkeren.

Mogelijkheid tot investeren in oude kolencentrales

Een aantal fracties heeft vragen gesteld die ingaan op het uiteindelijke doel van de maatregel. Daarbij wordt verwezen naar de oorspronkelijke afspraak uit het energieakkoord om vijf jaren tachtig kolencentrales vervroegd te sluiten. De leden van de PvdA-fractie vragen of het technisch mogelijk is dat één van de jaren tachtig centrales zodanig wordt aangepast dat deze hetzelfde energetisch rendement haalt als de jaren negentig centrales. De leden van de SP-fractie horen graag hoe het risico vermeden gaat worden dat verouderde jaren tachtig centrales aanpassingen zullen doorvoeren met betrekking tot het rendement in de periode tussen 1 januari 2016 en 1 juli 2017, om zo sluiting te voorkomen. De leden van de D66-fractie willen weten in hoeverre er zekerheid is dat de kolencentrales uit de jaren tachtig met het voorliggende ontwerpbesluit in 2016 en 2017 dicht gaan. Zij vragen hoe hoog de investeringen zijn die de jaren tachtig kolencentrales zouden moeten doen om boven de rendementseisen uit te komen, en of zij daarmee sluiting inderdaad kunnen voorkomen. De leden van de PvdD-fractie vragen of het zeker is dat de kolencentrales zullen sluiten in verband met het risico dat deze verouderde jaren tachtig centrales aanpassingen zullen doorvoeren met betrekking tot het rendement om sluiting te voorkomen. Deze leden vragen te garanderen dat de vijf kolencentrales zo spoedig mogelijk alle gesloten zijn.

Het voorliggende besluit heeft tot doel uitvoering te geven aan een maatregel waartoe in de context van het Energieakkoord besloten is, als alternatief voor de afspraak over sluiting van oude kolencentrales. Concreet beoogt het ontwerpbesluit de invoering van rendementseisen. Aan de voorgenomen rendementseisen van 38% respectievelijk 40% voldoen op dit moment vijf kolencentrales in Nederland niet. Wanneer een kolencentrale op de invoeringsdata niet aan de gestelde normen voldoet dan zal deze moeten sluiten. De exploitanten van deze centrales dienen zelf te bepalen op welke wijze ze de rendementseisen zullen naleven. De investeringskosten voor toepassing van modernere technieken zullen per installatie verschillen. Omdat het rendement vooral wordt bepaald door het gegeven ontwerp van een installatie kan in het algemeen wel worden gesteld, dat een substantiële verbetering van het rendement (enkele procentpunten) om een aanmerkelijke investering zal vragen.

Alternatieve instrumenten

De leden van de SP-fractie vragen of het wijzigen van het Activiteitenbesluit dezelfde juridische dichtheid biedt als een formele wetswijziging. Deze leden vragen zich af of via een oneigenlijk instrument – namelijk het verhogen van het energierendement als beste beschikbare techniekmaatregel – gepoogd wordt tot sluiting van de kolencentrales door het bevoegd gezag te komen, terwijl het wettelijk instrumentarium daarvoor wellicht te beperkt is. De leden van de SP-fractie vragen zich af of het achterliggende doel ook daadwerkelijk wordt bereikt. De leden van de SP-fractie vragen of om tot een sluiting van vijf oude kolencentrales te komen het niet wenselijker is dit voornemen op te nemen in de Crisis- en herstelwet. De leden van de D66-fractie vragen of het «uitfaseren» van de minst duurzame kolengestookte elektriciteitsproductie in feite bedoeld is om ervoor te zorgen dat de vijf kolencentrales dicht gaan. De leden van deze fractie vragen of het stellen van rendementseisen om kolencentrales te laten sluiten een wettelijk geëigend instrument is. Ook vragen deze leden wat nu uiteindelijk het doel is van het ontwerpbesluit. Tenslotte vragen zij nader te onderbouwen waarom rendementseisen via een besluit moeten worden genomen, en niet via de wetgeving of daarmee niet snelheid boven democratische controle wordt verkozen.

Het opleggen van minimumrendementen is een maatregel die aansluit bij de Richtlijn industriële emissies en het bestaande wettelijke kader, te weten de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Activiteitenbesluit milieubeheer. Van een oneigenlijk instrument is daarom geen sprake.

De juridische zekerheid van de beoogde wijziging van het Activiteitenbesluit is dan ook dezelfde als die van een wet in formele zin. Het opstellen van een wet in formele zin, bijvoorbeeld een wijziging van de Crisis- en herstelwet, biedt ten opzichte van de nu gekozen route in zoverre ook geen voordeel op dat ook dan een eigenstandige normstelling zal moeten worden ontwikkeld. Bij de totstandkoming van de beoogde wijziging van het Activiteitenbesluit is naar mijn mening wel degelijk sprake van democratische controle. Immers, juist met dat oogmerk bevat de Wet milieubeheer zowel een voorhang- als nahangprocedure waarbij beide kamers van de Staten-Generaal hun standpunten over het (ontwerp)besluit naar voren kunnen brengen en waarbij over die standpunten van gedachten kan worden gewisseld.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting op het middel dat gekozen is om het doel van de sluiting van vijf verouderde kolencentrales te halen. Zij vragen welke winst wordt geboekt met dit ontwerpbesluit en waarom bijvoorbeeld niet is gekozen voor het verhogen van de kolenbelasting?

De winst van dit ontwerpbesluit is dat het primaire brandstofgebruik van kolencentrales afneemt door de hogere efficiëntienormen. Dit levert een directe milieuwinst per centrale op. Of een dergelijk effect ook bereikt kan worden met een verhoging van de kolenbelasting is niet op voorhand duidelijk. Minder uitstoot is dan een gevolg van minder draaiuren van de kolencentrales vanwege hogere kosten. Het aantal draaiuren van een kolencentrale is afhankelijk van vele (prijs)factoren in de markt en op voorhand niet aan te geven. Naast een lastenverzwaring voor de sector geeft extra kolenbelasting dus geen garantie op daadwerkelijk betere milieuuitkomsten. In bredere zin is de winst van dit ontwerpbesluit dat hiermee een door partijen van het Energieakkoord gedragen alternatief is gevonden voor de vervallen afspraak over de kolencentrales. Deze maatregel vindt plaats in samenhang met de overige afspraken en maatregelen in het Energieakkoord gericht op de transitie naar een duurzame energievoorziening.

Cementovens, hoogovens en gascentrales

De leden van de SP-fractie vragen waarom cementovens en hoogovens niet hoeven te voldoen aan de voorschriften voor grote stookinstallaties. De reden daarvoor is dat cementovens en hoogovens geen elektriciteit aan het openbare net leveren en daarom minder relevant zijn bij het streven naar verduurzaming van de energievoorziening. Voorts vragen de leden van de SP-fractie eisen voor gascentrales van het Stoom- en Gascentrale (STEG) type op te nemen, omdat deze na de sluiting van de vijf oude kolencentrales waarschijnlijk vaker ingezet zullen gaan worden om leveringszekerheid te gaan bieden.

De reden om voor gascentrales geen normen op te nemen is gelegen in het verschil tussen kolen- en gascentrales. Gascentrales hebben een veel beter rendement. Uitzondering zijn gascentrales die voor piek- en noodsituaties worden ingezet. Deze laatste variëren in bedrijfstijd en belasting, wat leidt tot een productieprofiel dat afhankelijk is van de vraag in de markt. De voorgestelde normen voor kolencentrales zien op het «vlakke» productieprofiel dat inherent is aan kolencentrales. Vergelijkbare normen zijn niet toe te passen op gascentrales.

Monitoring en rapportage

De leden van de SP-fractie en de PvdD-fractie verzoeken Artikel I, onderdeel B (nieuw artikel 5.12a), lid 5 aan te passen in «Degene die de inrichting drijft legt jaarlijks gegevens voor over het netto elektrisch rendement voor aan het bevoegd gezag. Voor het eerst meteen na inwerkingtreding van dit Activiteitenbesluit en tussentijds indien het bevoegd gezag daarnaar verzoekt». Voorts willen zij graag een toelichting waarom in de nota van toelichting nu staat aangegeven dat dit slechts een eenmalige informatieverstrekking betreft. De leden van de CDA-fractie vragen waarom gekozen is om enkel op verzoek informatie over de rendementseisen op te vragen aan de drijvers van kolencentrales en waarom niet is gekozen om generiek alle kolencentrales jaarlijks te verplichten om hun rendementsgegevens door te geven. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier monitoring van dit ontwerpbesluit plaatsvindt en of bedrijven verplicht zijn om jaarlijks te rapporteren over de rendementsgegevens. De leden van de D66-fractie vragen uiteen te zetten hoe het proces van monitoring in zijn werk zal gaan en welke data daarvoor gebruikt zal worden. Daarbij willen de leden van deze fractie ook weten hoe vaak de provincies zullen monitoren of de kolencentrales aan de rendementseisen voldoen. Deze leden vragen ten slotte of de monitoringsresultaten in ieder geval binnen zullen zijn op de peildata van het Energieakkoord (namelijk 1 januari 2016 en 1 juli 2017).

Naar aanleiding van de vragen over monitoring en rapportage wil ik toelichten dat het ontwerpbesluit alleen voorziet in incidentele monitoring op verzoek van het bevoegd gezag. Naar mijn mening heeft jaarlijkse monitoring en rapportage geen toegevoegde waarde. Het rendement van kolencentrales is redelijk constant. Ter voorbereiding op het ontwerpbesluit is het rendement van de kolencentrales in Nederland onderzocht. Deze informatie is voldoende voor uitvoering van het ontwerpbesluit. Pas bij wijzigingen van en aan de installatie is het nodig opnieuw het rendement te bepalen.

De leden van de SP-fractie en de PvdD-fractie stellen voor in de nota van toelichting expliciet op te nemen dat de provincies op de peildata controleren – of de bedrijven aan de verplichtingen uit het Activiteitenbesluit voldoen – en dat deze bevindingen binnen twee weken bekend gemaakt worden.

Controle van de rendementseisen op de peildata en bekendmaking van de bevindingen is onderdeel van de wettelijke taak van de provincies als toezichthouders en dit behoeft naar mijn mening geen extra toelichting.

Nahang

De leden van de SP-fractie verzoeken het eventueel aangepaste ontwerpbesluit, samen met het advies van de Raad van State en de reactie van het Kabinet daarop, ter nadere visie aan de Kamer voor te leggen.

De vaststelling van het ontwerpbesluit geschiedt in overeenstemming met de procedure van artikel 21.6, vierde en vijfde lid, van de Wet milieubeheer. Deze procedure biedt geen ruimte om het ontwerpbesluit, na advisering daarover door de Raad van State, maar voorafgaande aan de vaststelling en de publicatie ervan, opnieuw als ontwerp aan uw Kamer toe te zenden. Wel voorziet deze procedure er in dat het besluit, nadat het is vastgesteld, wordt toegezonden aan beide kamers der Staten-Generaal.

Technische onderbouwing rendementseis

De leden van de D66-fractie vragen of de keuze voor de hoogte van de rendementseisen, namelijk eerst 38% en daarna 40%, nog een daadwerkelijke onderbouwing (in verband met milieuaspecten) heeft of puur bedoeld is om wel de jaren tachtig, maar niet de jaren negentig kolencentrales hieronder te laten vallen. Zij vragen aan te geven waarom een rendement van bijvoorbeeld 42% wel voldoende is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet voor strengere rendementseisen is gekozen, aangezien de voorgestelde eisen dicht bij de actuele rendementen van de verouderde centrales liggen.

De rendementseisen zijn gebaseerd op het beginsel van de beste beschikbare technieken uit Europese regelgeving. Dat houdt in dat de op milieugebied best presterende installaties de norm voor de andere bepalen. Van de bestaande kolencentrales in Nederland (en Europa) halen de beste een rendement van ten minste 40%. De rendementseis van 38% is een overgangseis om de markt enige tijd te geven zich aan te passen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet ook gekozen wordt voor het stellen van rendementseisen op langere termijn.

Het ontwerpbesluit lijkt bij de ChristenUnie-fractie ten onrechte de suggestie te wekken dat de rendementseisen alleen in 2016 en 2017 gelden. Dat is niet het geval. Ze gelden voor onbepaalde tijd.

Ambitie met betrekking tot kolencentrales

De leden van de PvdD-fractie vragen of het de ambitie is om geen kolencentrales in ons land te hebben en zo ja, wanneer en hoe de regering dat wil gaan bereiken.

De ambitie van het Kabinet is een CO2-neutrale energievoorziening in 2050. Deze ambitie wordt onder andere bereikt door randvoorwaarden te stellen aan de productie zoals de voorgestelde maatregel in het Activiteitenbesluit en het Europese emissiehandelssysteem. Een ander instrument om deze ambitie te bereiken is het stimuleren van duurzame elektriciteitsproductie via de SDE+ regeling. Ik wijs u in dit verband ook op de brief over SDE+ 2015 die uw Kamer op 11 november 2014 heeft ontvangen (Kamerstuk 31 239, nr. 180).

Op verzoek van de leden van de PvdD-fractie treft u hieronder een overzicht aan van de kolencentrales uit de jaren ’90 en de nieuwe kolencentrales met bijbehorende locaties en rendementen:

  • 1. EON Maasvlakte, rendement ca. 46%.

  • 2. RWE Centrale, Eemshaven, rendement ca. 46%.

  • 3. GDF SUEZ Centrale, Maasvlakte, rendement ca. 46%.

  • 4. Nuon Hemweg-9 Centrale, Amsterdam, rendement ca. 42%.

  • 5. Essent Amercentrale Eenheid 8, Geertruidenberg, rendement ca. 42%.

Verhouding tot andere regelgeving

Beste beschikbare technieken

De leden van de D66-fractie vragen of ik van plan ben om er in de Europese Unie voor te pleiten dat ook daar rendementseisen aan kolencentrales worden gesteld, om een gelijk speelveld te veroorzaken en het milieu in heel Europa te beschermen. De leden van de PvdA-fractie vragen toe te lichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de Europese herziening van de beste beschikbare technieken waarbinnen ook de rendementseisen voor kolencentrales worden bezien. De leden van deze fractie vragen om in Europees verband te pleiten voor minimaal dezelfde rendementseisen zoals die in Nederland gaan gelden bij wijziging van het Activiteitenbesluit. De leden van de PvdD-fractie vragen hoe hoog de wetenschappelijke inzichten van de beste beschikbare technieken op dit moment zijn en hoeveel van de Nederlandse kolencentrales hieraan voldoen.

Zij ontvangen graag specifieke informatie over de kolencentrales in Nederland die niet aan de emissie-eisen van fijnstof, zwaveldioxiden (SOx) en stikstofoxiden (NOx) op grond van de beste beschikbare technieken voldoen.

Medio 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor herziene beste beschikbare technieken voor kolencentrales. De Europese voorstellen zijn vergelijkbaar tot soepeler dan de praktijk in Nederland. Het ontwerpbesluit past met rendementen van respectievelijk 38% en 40% binnen de door de Europese voorgestelde range van 33,5%–42%4. Op dit moment is er geen draagvlak in Europa om de erkende beste beschikbare technieken te beperken en daarmee rendementen verder te verbeteren. De Europese Commissie wil eind dit jaar de herziene beste beschikbare technieken vaststellen. Daarna hebben de exploitanten van kolencentrales in Europa vier jaar om te zorgen dat hun installaties de herziene beste beschikbare technieken toepassen. Alle Nederlandse kolencentrales passen naar verwachting de door Europa erkende beste beschikbare technieken al toe. Als het ontwerpbesluit ongewijzigd in werking treedt, voldoen vijf van de tien Nederlandse kolencentrales niet aan de voorgestelde rendementseis van 40% en twee daarvan ook niet aan de emissiegrenswaarde voor NOx.

Kolenbelasting

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het Energieakkoord een direct verband legt tussen de sluiting van bepaalde kolencentrales enerzijds en de vrijstelling voor elektriciteitsproductie in de kolenbelasting vanaf 1 januari 2016 anderzijds. De leden van deze fractie vragen hoe deze koppeling wordt gewaarborgd in dit ontwerpbesluit. De leden van de D66-fractie vragen welke gevolgen het heeft voor het Energieakkoord indien de kolencentrales uiteindelijk niet sluiten in 2016 en 2017, welke acties dan worden ondernomen en of in navolging van de motie Jan Vos/Van Veldhoven (Kamerstuk 30 196, nr. 281) niet wordt overgaan tot de vrijstelling van de kolenbelasting.

In reactie op deze vragen wil ik aangeven dat het Energieakkoord een duidelijke koppeling legt tussen de afspraak over de oude kolencentrales en de vrijstelling van de kolenbelasting. Met dit ontwerpbesluit, dat geldt als het alternatief voor die (vervallen) sluitingsafspraak, vervalt die koppeling uiteraard niet. De Minister van Economische Zaken heeft de motie Jan Vos/Van Veldhoven daarom ook betiteld als ondersteuning van beleid. Voor de herinvoering van de vrijstelling van de kolenbelasting wordt aangesloten bij de alternatieve maatregel: het invoeren en naleven van rendementseisen op dezelfde data als genoemd in het Energieakkoord. Omdat de vrijstelling van de kolenbelasting eerder (per 1 januari 2016) ingaat dan de invoering van de tweede rendementsnorm (per 1 juli 2017), zal een deel van de jaren tachtig kolencentrales nog in bedrijf zijn na de invoering van de vrijstelling. Als blijkt dat de tweede rendementsnorm niet wordt nageleefd, dan zal de kolenbelasting weer worden ingevoerd. Dit is een gevolg van de fasering zoals voorzien in het Energieakkoord. De borging van de koppeling van de rendementsmaatregel voor de kolencentrales en de vrijstelling van de kolenbelasting vindt niet plaats via dit ontwerpbesluit, maar in het kader van de brede borging van de uitvoering van het Energieakkoord. Concreet zal de Borgingscommissie bij de SER hier op toezien.

De leden van de PvdD-fractie vragen de inhoud van de door de Kamer aangenomen motie Jan Vos/Van Veldhoven op te nemen in de nota van toelichting, zodat de vrijstelling van de kolenbelasting wordt ingetrokken indien de vijf afgesproken kolencentrales niet gesloten zullen zijn. De leden van de SP-fractie vragen het koppelen van de kolenbelasting aan de sluiting van de vijf kolencentrales op te nemen in de nota van toelichting, evenals de aangenomen motie Jan Vos/Van Veldhoven.

Daar de toelichting beperkt moet blijven tot een toelichting op de in het Activiteitenbesluit aangebrachte wijzigingen zal ik deze suggestie niet overnemen.

SDE+

De leden van de PvdA-fractie vragen de bevestiging dat de vijf jaren tachtig centrales niet in aanmerking komen voor ombouw en/of bijstook van biomassa in de SDE+-regeling.

In de SDE+ regeling is opgenomen dat het aannemelijk moet zijn dat de producent ten minste voor de duur van de subsidieperiode duurzame energie kan blijven produceren. In combinatie met de rendementseis in het Activiteitenbesluit zorgt dit ervoor dat de jaren tachtig kolencentrales niet in aanmerking komen voor SDE+ subsidie.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat jaren tachtig kolencentrales na omvorming tot een biomassacentrale aanspraak kunnen maken op SDE+ voor biomassa.

De jaren tachtig kolencentrales hebben een vermogen van meer dan 100 MW. De categorie thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa heeft als eis dat het nominaal elektrisch vermogen groter dan 10 MW en kleiner dan of gelijk aan 100 MW is. Voor de bestaande installaties heeft de categorie «Verlengde levensduur thermische conversie biomassa <50 MW» een nog lagere vermogensgrens. Hiermee komen de jaren tachtig centrales niet in aanmerking voor deze categorieën.

De leden van de SP-fractie vernemen graag of de in het voorstel genoemde afvalmeeverbrandingsinstallaties in aanmerking komen voor subsidie voor bij- en meestook. Ook vragen de leden van deze fractie verduidelijking over de uitstoot van schadelijke stoffen van deze centrales en de technieken om dat te voorkomen.

De afvalverbrandingsinstallaties komen niet in aanmerking voor de categorie bij- en meestook, aangezien in de SDE+ regeling is opgenomen dat het moet gaan om een producent van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 100 MW voor de productie van elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit door middel van kolen. Daarnaast is voor deze installaties een omgevingsvergunning vereist, waarbij emissiebeperking een belangrijke factor is. De SDE+ regeling stelt wel eisen aan de vaste brandstoffen welke mogen worden gebruikt. Houtige biomassa uit bossen (in de vorm van houtpellets) zal veruit de belangrijkste brandstof voor bij- en meestook zijn.

(Bedrijfs)effecten

Keuzevrijheid exploitanten

De leden van de SP-fractie vragen wat wordt bedoeld met de zin «Het is aan de degenen die de inrichtingen drijven om te bepalen of ze de investeringen willen doen om alsnog aan de rendementseisen te voldoen of dat ze besluiten om hun centrale te sluiten.», omdat de afspraak uit het Energieakkoord is dat de vijf oudste centrales sluiten. De leden van deze fractie vragen ook waarom hierbij gesproken wordt over een investeringscyclus en of het niet meer voor de hand ligt dat bedrijven gaan investeren in nieuwe, duurzamere vormen van energie. De leden van de SP-fractie vragen waarom de nota van toelichting spreekt over een «alternatief voor de afspraak in het Energieakkoord over sluiting van oude kolencentrales.» Zij vragen ook of het klopt het dat de vijf oudste kolencentrales nagenoeg voldoen aan de beoogde rendementseis van 40% en wanneer zij voldoen aan deze rendementseisen, zij niet hoeven te sluiten in 2016/2017. Ten slotte vragen deze leden of niet juist voor het Rijk geldt, dat afspraak afspraak is.

Zoals ik hiervoor heb toegelicht, dienen de exploitanten zelf te bepalen op welke wijze ze de rendementseisen zullen naleven. Het is bekend dat vijf kolencentrales in Nederland op dit moment niet voldoen aan de voorgenomen rendementseisen. Wanneer een kolencentrale op de invoeringsdata niet aan de gestelde normen voldoet, dan zal deze moeten sluiten. Ter toelichting op het begrip «investeringscyclus»: een exploitant zal bij het doen van investeringen streven naar optimalisatie van zijn gehele productieportfolio over langere termijn. De mogelijke verlenging van de levensduur van een oude kolencentrale zal derhalve worden afgewogen tegen (het effect daarvan op) de verwachte rendementen van zijn huidige assets en tegen andere nieuwe investeringen, waaronder bijvoorbeeld die in duurzame energieopwekking.

Energiebelasting

De leden van de D66-fractie willen weten of de extra kosten van de energiebelasting een reële compensatie is van de schade die de kolenbedrijven lopen. Deze leden vragen daarom om transparant te zijn over deze afweging en de Kamer een berekening te sturen waarin wordt aangegeven hoeveel inkomsten de kolenbedrijven mislopen door de gestelde rendementseisen in het ontwerpbesluit en hoeveel geld er dus reëel tegenover zou moeten staan.

Voor mijn reactie op deze vragen wil ik kortheidshalve verwijzen naar het debat over het energieakkoord en de doelen voor duurzame energie en energiebesparing op 13 januari 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 40, item 9), waar de Minister van Economische Zaken is ingegaan op vragen en een motie over dit onderwerp (Kamerstuk 30 196, nr. 272).

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de SP-fractie vragen of de provincies als bevoegd gezag verantwoordelijk worden, tot welke extra lasten voor de provincies dit leidt en waarom vooraf geen overleg heeft plaatsgevonden met de provincies. De leden van de D66-fractie vragen op welke manier en vanaf welk moment, de provincies betrokken zijn geweest bij het voorliggende ontwerpbesluit, gezien hun rol als handhaver van de rendementseisen.

In reactie op deze vragen kan ik melden dat de provincies als één van de partijen bij het Energieakkoord vanaf het begin betrokken zijn, zowel bij de onderhandelingen over dit onderwerp in het kader van het Energieakkoord als bij de uitwerking in de onderhavige wijziging van het Activiteitenbesluit. Ik verwacht geen extra lasten voor de provincies. De provincies zijn al milieutoezichthouder voor kolencentrales en in dat kader volgen zij de kolencentrales op de voet. In dit geval verwacht ik geen extra werk, omdat de emissies en rendementen van de kolencentrales bij de provincies bekend zijn.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze verankering in het Activiteitenbesluit nu juist garandeert dat kolencentrales die onder de norm presteren niet op termijn opnieuw in exploitatie worden genomen. Deze leden vragen verder wat de toezeggingen van de energiebedrijven waard zijn en of overheden wel instrumenten in handen hebben om bedrijven te dwingen zich aan de afspraken te houden.

Voorafgaand aan het besluit om rendementeisen in te voeren via het Activiteitenbesluit is er contact geweest met partijen van het Energieakkoord en met de betrokken bedrijven. Zoals in de brief van 3 juli 2014 (Kamerstuk 30 196, nr. 252) gemeld is, hebben de exploitanten van vier kolencentrales ieder voor zich aangegeven dat zij – in de context van het Energieakkoord – kunnen instemmen met de invoering van de rendementseisen. De hoofdeigenaar van de vijfde centrale heeft publiekelijk bevestigd te stoppen met het gebruik van steenkool. Ook om deze reden verwacht ik geen extra werk voor de provincies. Mocht handhaving toch nodig blijken, dan is dat onderdeel van de bestaande wettelijke taak van de provincies.

De leden van de SP-fractie en de D66-fractie vragen of de provincie of de rijksoverheid verantwoordelijk is voor de financiële en juridische risico’s van het voorliggende ontwerpbesluit.

Juridische risico’s zullen naar verwachting slechts tot uiting komen in eventuele handhavingbesluiten, dergelijke risico’s berusten daarom bij de provincies. Financiële risico’s met betrekking tot de toepassing van het ontwerpbesluit – anders dan handhaving – berusten bij het rijk.

De leden van de SP-fractie vragen of handhavingprocedures langdurig en duur zullen zijn bij kolencentrales die nagenoeg voldoen aan de rendementseisen.

De handhavinginstrumenten en -procedures zijn voor alle voorschriften van het Activiteitenbesluit identiek. Een eventuele procedure over niet naleving van rendementseisen zal daarom niet langer of duurder zijn dan een procedure over bijvoorbeeld eisen met betrekking tot andere milieuaspecten.

De leden van de D66-fractie vragen of het intrekken van de omgevingsvergunning als proportionele maatregel voor het niet voldoen aan de rendementseisen voor de rechter stand zal gaan houden.

Handhaving moet altijd proportioneel zijn en daarom zijn er diverse handhavinginstrumenten. De afweging of tot handhaving wordt overgegaan en welke vorm die handhaving krijgt, hangt af van de specifieke omstandigheden. Dat laat ik aan de toezichthouder, waarbij de rijksoverheid uiteraard beschikbaar is om zo nodig ondersteuning te geven. Overigens ga ik ervan uit dat ieder betrokken bedrijf voluit meewerkt, zodat handhaving niet nodig zal blijken te zijn.

Inspraak

De leden van de SP-fractie vragen of er met het gestelde in de nota van toelichting, namelijk dat «met de meeste betrokken organisaties bij het Energieakkoord is uitvoerig gesproken over de invulling van dit besluit», letterlijk bedoeld wordt dat er inhoudelijk gesproken is over het feit dat nu gekozen wordt om voor energiecentrales het rendement te verhogen in plaats van het sluiten van vijf oude kolencentrales. De leden van de CDA-fractie vragen of er contact is geweest met de eigenaars van de jaren tachtig kolencentrales en zo ja, of zij overwegen om te investeren in de jaren tachtig kolencentrales om zo te voldoen aan de voorgestelde minimumrendementseisen.

Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is voorafgaand aan de keuze om rendementeisen in te voeren overlegd met partijen van het Energieakkoord en met de betrokken bedrijven. Op basis hiervan is de verwachting dat er geen investeringen in de modernisering van de oude kolengestookte installaties zal plaatsvinden.

De leden van de D66-fractie vragen welke reacties op de voorpublicatie zijn gekomen en wat ik daarmee ga doen.

Ik heb zienswijzen ontvangen van Natuur & Milieu, Delta N.V., Maasvlakte CCS Project C.V. (ROAD), GDF SUEZ Energie Nederland N.V., N.V. Nuon Energy, Energie-Nederland en Eneco.

Natuur & Milieu vraagt het ontwerpbesluit en de toelichting op een aantal punten te wijzigen. De zienswijze van Natuur & Milieu sluit aan bij de vragen van de Kamerfracties. Daarop wordt elders in deze brief ingegaan.

Delta N.V. merkt op dat zij in het kader van het Energieakkoord niet heeft kunnen instemmen met de invoering van rendementseisen voor kolencentrales en vraagt de toelichting bij het ontwerpbesluit hiermee in overeenstemming te brengen. De toelichting bij het ontwerpbesluit zal op dit punt worden verduidelijkt.

ROAD merkt op dat het ontwerpbesluit ook kolencentrales kan raken die CO2-emissies willen reduceren door middel van CO2-afvang en -opslag. ROAD vreest dat van het CO2-afvang demonstratieproject in de huidige vorm moet worden afgezien omdat de rendementseis van 40% vanwege die afvang mogelijk niet gehaald kan worden. ROAD pleit voor een aanvullend artikel in het ontwerpbesluit waarin een correctie voor CO2-afvang wordt geïntroduceerd of als alternatief de aankondiging in de toelichting van een zo spoedig mogelijke evaluatie om te toetsen of aanpassing van het Activiteitenbesluit nodig is om CO2-afvang en -opslag niet te belemmeren. Ik ben niet voornemens deze suggesties over te nemen, omdat de in de toelichting aangekondigde evaluatie het risico dat ROAD signaleert voldoende ondervangt.

GDF Suez benadrukt dat de maatregelen uit het Energieakkoord een zorgvuldig uitgebalanceerd geheel vormen dat het ontwerpbesluit niet mag verstoren. In dit licht stelt GDF Suez voor de begripsbepaling van «netto elektrisch rendement» in artikel 5.12a, eerste en tweede lid, te wijzigen. Ik ben niet voornemens deze suggestie over te nemen en verwijs in dit verband kortheidshalve naar hetgeen ik hiervoor heb aangegeven en naar mijn reactie op de zienswijze van ROAD hierboven. Daarnaast stelt GDF Suez voor om de werkingsduur van artikel 5.12a in de tijd te beperken. De in de toelichting op het ontwerpbesluit aangekondigde evaluatie is mijns inziens echter een betere wijze en een beter moment om de meerwaarde van rendementseisen op langere termijn te beoordelen.

Nuon stelt voor om het ontwerpbesluit zodanig aan te passen dat het rendement van de kolencentrales slechts eenmalig wordt vastgesteld. Dit is echter al beoogd. Eerder in deze brief is een nadere toelichting te vinden. Daarnaast stelt Nuon voor om de passage in de toelichting van het ontwerpbesluit met betrekking tot de evaluatie zodanig te wijzigen dat de regeling vervalt tenzij er een breed gedragen wens bestaat om de maatregel te laten bestaan. De huidige passage over evaluatie sluit mijns inziens aan bij de zienswijze van Nuon.

Energie-Nederland vraagt de evaluatie te vervroegen naar 2018 in plaats van vijf jaar. Ik ben bereid deze suggestie over te nemen. Daarnaast stelt Energie-Nederland een aantal verduidelijkingen voor in de toelichting die ik in overweging zal nemen.

Eneco stelt voor een extra voorwaarde op te nemen voor het in bedrijf mogen hebben van een kolencentrale in de overgangsperiode tussen 1 januari 2016 en 1 juli 2017, naast de rendementseis van ten minste 38% contractuele verplichtingen voor de levering van warmte. Dit voorstel zal ik niet overnemen. Daarnaast maakt Eneco opmerkingen over de bepaling van het netto elektrisch rendement, de evaluatie en de kolenbelasting, waarvoor ik kortheidshalve verwijs naar mijn toelichting op deze onderwerpen eerder in deze brief.

Inwerkingtreding

De leden van de PvdA-fractie vragen mij om in overleg te treden met de provincies die bij inwerkingtreding van de wijziging als bevoegd gezag moeten gaan optreden, zodat deze provincies ook daadwerkelijk per 1 januari 2016 tot handhaving overgaan.

Zoals hierboven aangegeven, zijn de provincies als één van de partijen bij het Energieakkoord vanaf het begin betrokken, zowel bij de onderhandelingen over dit onderwerp in het kader van het Energieakkoord als bij de uitwerking in de onderhavige wijziging van het Activiteitenbesluit. De provincies zijn al milieutoezichthouder voor kolencentrales en in dat kader volgen zij de kolencentrales op de voet.


X Noot
1

En aanvullend de (European BAT Reference Documents), BREFs.

X Noot
2

Zie pagina 4 van de nota van toelichting.

Naar boven