nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2007
1. Aanleiding Werkgroep Actualisatie Discontovoet
Op 9 mei 2006 is de Werkgroep Actualisatie Discontovoet ingesteld
om de minister van Financiën te adviseren over de toe te passen discontovoet
in maatschappelijke kosten-batenanalyses (KBA), business-cases (BC) en analyses
in het kader van publiek-private samenwerkingsprojecten (PPS).
Sinds 1995 is voor het berekenen van de netto contante waarde van publieke
investeringsprojecten een reële, risicovrije discontovoet van 4%
voorgeschreven. Voor de analyse van PPS-projecten is voorgeschreven om uit
te gaan van een nominale discontovoet, die aansluit bij de looptijd van een
project.
Omdat de rente sindsdien is gedaald, zouden investeringsprojecten te streng
beoordeeld worden en ontstaat er spanning tussen de uitkomsten van KBA’s
en analyses van PPS-projecten. Omdat de reële kapitaalmarktrente substantieel
onder de 4% ligt, was een actualisatie van de discontovoet uit 1995
wenselijk.
2. Advies van de Werkgroep Actualisatie Discontovoet1
De werkgroep adviseert om de kapitaalmarktrente voor de actualisatie van
de discontovoet voor KBA’s in beginsel leidend te laten zijn. De waargenomen
kapitaalmarktrente kan echter niet zonder meer worden gebruikt.
Ten eerste luidt deze in nominale termen waardoor de reële discontovoet
niet exact bepaald kan worden, omdat een inflatieverwachting nodig is om deze
uit de nominale kapitaalmarktrente af te leiden. Op dit moment kan de reële
risicovrije kapitaalmarktrente op circa 2% worden geschat.
Ten tweede kent de kapitaalmarktrente aanzienlijke fluctuaties. Voortdurende
aanpassing van de discontovoet kan leiden tot steeds schommelende beelden
van de kosten en baten van een project. Het risico bestaat dat besluitvorming
plaatsvindt op basis van de laagste discontovoet gedurende het gehele, vaak
meerjarige voorbereidingstraject. Bovendien bestaat het risico
dat KBA’s voortdurend moeten worden bijgesteld wanneer de rente wijzigt.
Dit brengt hoge bestuurlijke kosten met zich mee.
Ten derde kan uit het oogpunt van behoedzaamheid voor een iets hoger disconto
worden gekozen.
Ten slotte staat tegenover de behoefte om de kapitaalmarktrente te volgen
de wens tot bestuurlijke bestendigheid op het moment van actualisatie. In
dit verband heeft de kapitaalmarktrente in de afgelopen jaren bij de overwegingen
een rol gespeeld bij het advies.
Op grond van deze overwegingen beveelt de werkgroep een risicovrije reële
discontovoet van 2½% aan voor toepassing in nieuwe maatschappelijke
kosten-batenanalyses.
Voor de beoordeling van resp. besluitvorming over Business cases en PPS
projecten kan de huidige praktijk worden voortgezet waarin een nominale discontovoet
wordt gebruikt die aansluit bij de looptijd van een project.
Het Kabinet neemt deze aanbevelingen van de werkgroep over.
3. Reikwijdte van het advies
Vooralsnog dient de risicovrije, reële discontovoet van 2½%
te worden toegepast bij alle kosten-batenanalyses. Een mogelijke uitzondering
voor toepassing van dit advies vormen investeringen gericht op problemen die
fundamenteel onomkeerbaar zijn, waaronder lange termijnvraagstukken zoals
klimaatverandering. Hiernaar wordt aanvullend onderzoek gedaan, dat naar verwachting
in de zomer van 2007 wordt afgerond.
Voorts dient de risicovrije, reële voet te worden verhoogd met een,
zo mogelijk project specifieke, opslag voor het macro-economisch risico, zoals
in de brief aan de Tweede Kamer over risicowaardering1 is uiteengezet.
De verlaging van de discontovoet heeft geen consequenties voor de analyse
van projecten waarover al besluitvorming in het kabinet heeft plaatsgevonden2.
4. Aanpassingsmomenten
Eén van de aanleidingen voor de actualisatie was dat een grote
spanning was ontstaan tussen de reële kapitaalmarktrente en de reële
risicovrije discontovoet. Om in de toekomst te voorkomen dat opnieuw zo’n
grote spanning optreedt, is het vaststellen van de discontovoet voor onbepaalde
tijd ongewenst.
Daarom geldt de discontovoet van 2½% geldt in beginsel voor
de komende vier jaar, waarna zal worden bezien of opnieuw een actualisatie
nodig is, tenzij de feitelijke marktrente hiervan te zeer gaat afwijken. Wanneer
de reële kapitaalmarktrente in de komende vier jaar gedurende langere
tijd lager is dan 1% of hoger dan 4%, zal ook een actualisatie
worden overwogen.
De Minister van Financiën,
W. J. Bos