Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2020
De academische gemeenschap – van student tot hoogleraar – heeft recht op toereikende
bescherming tegen ongewenst gedrag. Het inbedden van een ombudsfunctie binnen de bestaande
meldingsstructuren bij universiteiten kan bijdragen aan een meer gedegen systeem voor
de melding, rapportage en aanpak van ongewenst gedrag. In reactie op de motie van
de leden Van Meenen en Paternotte heb ik uw Kamer toegezegd om haar te informeren
over de voortgang en verankering van ombudsfunctionarissen bij universiteiten (Kamerstuk
29 338, nr. 201). Met deze brief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken.
Ik heb eerder uw Kamer geïnformeerd dat vorig jaar vier universiteiten van start zijn
gegaan met een pilot waarbij ervaringen worden opgedaan met een ombudsfunctionaris.1 Deze ervaringen zijn inmiddels geëvalueerd. Bij dit onderzoek zijn naast de cao partijen
het Universitair Netwerk Vertrouwenspersonen, het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren,
het Promovendi Netwerk Nederland, het ISO en de LSVb betrokken als respondenten. Naast
deze pilot is in de cao Nederlandse Universiteiten 2020 afgesproken dat aan de hand
van deze evaluatie een ombudsfunctie wordt ingericht op alle universiteiten. Universiteiten
krijgen een jaar de tijd om dit te regelen. Ik juich deze afspraak toe. Op deze wijze
laten universiteiten zien dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om te werken aan
een veilige cultuur in de academische wereld.
Gelet op de voorgenoemde cao-afspraak stellen de VSNU en werknemersorganisaties op
basis van de evaluatie naar verwachting medio oktober aanbevelingen vast voor de toekomstige
inrichting van de universitaire ombudsfunctie. De VSNU heeft in dit verband ook de
Nationale ombudsman geconsulteerd. Na vaststelling van de aanbevelingen door de VSNU
en werknemersorganisaties wil ik uw Kamer hierover nader informeren, ook gezien de
aandacht die het onderwerp sociale veiligheid verdient.
Verder is de VSNU momenteel bezig om het melden van niet-integer gedrag eenvoudiger
te maken. Er zijn verschillende paden die medewerkers en studenten kunnen bewandelen binnen (en buiten) de universiteit om gevallen
van niet-integer handelen aan te kaarten. Om een beter overzicht te bieden, stelt
de VSNU een overkoepelend stroomschema op, dat houvast biedt bij het melden van wangedrag
en intimidatie.
Tot slot heb ik – vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke – de KNAW verzocht
om een advies uit te brengen over de preventie en aanpak van ongewenst gedrag in de
academische wereld en daarvoor een adviescommissie in te stellen. Ik heb de KNAW gevraagd
om concrete aanbevelingen die de cultuur en de structuur van de wetenschap kunnen
veranderen en die ertoe kunnen bijdragen dat op een (meer) preventieve wijze gewerkt
kan worden aan een veilig en duurzaam academisch klimaat. Daarbij heb ik de KNAW verzocht
om de deskundigheid van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren te benutten.
Mijn adviesvraag aan de KNAW vormt tevens onderdeel van het nationaal actieplan voor
meer diversiteit en inclusie in wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Het bevorderen
van een (sociaal) veilige leer- en werkomgeving is in mijn visie namelijk een essentiële
basis voor meer inclusieve en duurzame wetenschap. Ik verwacht dat het advies van
de KNAW voor december 2021 wordt uitgebracht.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven