29 338 Wetenschapsbudget

Nr. 159 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2018

Op 13 maart 2018 heeft de KNAW het briefadvies «Vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland» uitgebracht. Dit advies heeft de KNAW opgesteld naar aanleiding van de motie van de leden Straus en Duisenberg over zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de wetenschap.1 Met deze brief ontvangt u het advies2 en mijn reactie. Hiermee voldoe ik tevens aan het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 29 maart 2018 om op het briefadvies te reageren.

De KNAW concludeert dat er geen signalen zijn dat er in de wetenschap in Nederland structureel sprake is van zelfcensuur en beperking van diversiteit aan perspectieven. Deze constatering is een compliment aan de wetenschap want dit betekent dat de wetenschap goed in staat is om zelf te zorgen dat er ruimte is voor verschillende opvattingen en een divers gedachtegoed.

De KNAW zet in het briefadvies uiteen wat er nodig is om de vrijheid van wetenschapsbeoefening te blijven waarborgen. Hieronder ga ik op de afzonderlijke aanbevelingen in. In algemene zin merk ik op dat de KNAW bescheiden is over de aanzienlijke inspanningen die de instellingen en onderzoekers zelf doen om de vrijheid van onderzoek hoog in het vaandel te houden. Die inspanningen zie ik als rode draad in mijn reactie.

De KNAW wijst op het belang van een adequate dialoog tussen wetenschappers onderling en tussen wetenschap en maatschappij. Dit geldt vooral als het onderzoek betreft dat onwenselijk wordt geacht door (organisaties binnen) de samenleving of door onderzoekers zelf. Er kunnen bijvoorbeeld ethische bezwaren zijn, veiligheidsrisico’s of angst voor negatieve reacties vanuit de samenleving. Door het gesprek aan te gaan, kan volgens de KNAW het spanningsveld tussen waarheidsvinding en het effect van onderzoeksresultaten op de maatschappij verminderen.

Juist bij deze aanbeveling over het aangaan van dialoog zie ik een erkenning van de inspanningen die vanuit de wetenschap al worden gedaan. Er gebeurt immers al veel. Ik denk aan 22 april vorig jaar toen wetenschappers wereldwijd de dialoog met de samenleving zijn aangegaan tijdens de March for Science. In Nederland waren er grote manifestaties in Amsterdam en Maastricht waar rectoren, de president en de vicepresident van de KNAW, de voorzitter van de VSNU en de voorzitter van de raad van bestuur van NWO bij waren. Dit was wereldwijd wellicht het grootste evenement ooit waarbij het belang van de wetenschap voor vrije democratische besluitvorming is benadrukt maar het is zeker niet het enige. In de media, op festivals en tijdens allerlei bijeenkomsten zie ik wetenschappers voortdurend bezig met het zichtbaar maken hoe wetenschap en maatschappij met elkaar vervlochten zijn, waarom onderzoek wordt gedaan of juist niet en op welke wijze de opgedane kennis mogelijk is toe te passen.

De KNAW gaat in het briefadvies ook in op de bijdrage van overheid en politiek in de dialoog tussen wetenschap en de samenleving, namelijk door te erkennen en uit te dragen dat onafhankelijke, wetenschappelijk onderbouwde analyses en argumenten van groot belang zijn in besluitvorming, bijvoorbeeld in de politiek, het bedrijfsleven en de rechtspraak. Mijn voorgangers hebben voortdurend het belang van wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming erkend en onderschreven en in die voetsporen zal ik zeker verder gaan.

De KNAW wijst op het belang van het regelmatig evalueren en actualiseren van de codes voor goede wetenschapsbeoefening. Ik merk hierbij op dat de besturen van de KNAW, NFU, NWO, TO2-federatie, Vereniging Hogescholen en VSNU aan een commissie de opdracht hebben gegeven om een nieuwe gedragscode wetenschappelijke integriteit op te stellen ter vervanging van de huidige Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Via een publieke consultatie is aan onderzoekers en andere geïnteresseerden de mogelijkheid gegeven om te reageren op het concept van de nieuwe gedragscode. De code verschijnt naar verwachting na de zomer.

De KNAW geeft aanbevelingen mee aan universiteiten, NWO en KNAW- en NWO-instituten opdat ook voor de toekomst de gekoesterde diversiteit en academische vrijheid behouden blijven. De KNAW wijst onder meer op het belang om:

  • te blijven streven naar diversiteit in de vertegenwoordiging van wetenschappelijke stromingen en perspectieven,

  • bij de werving van wetenschappelijke personeel te blijven zorgen voor een open vizier zodat vooringenomenheid en ongewenste, vrijheid beperkende schoolvorming kan worden voorkomen,

  • bij de beoordeling van subsidievoorstellen te blijven letten op een transparante peer review, en

  • een open organisatieklimaat en een cultuur te blijven stimuleren waarin verschillen in perspectief en onderling debat worden gewaardeerd.

Omdat het gaat om het behoud van de huidige situatie bieden deze aanbevelingen naar mijn mening afdoende waarborgen om, zoals in de motie is gevraagd, er voor te zorgen dat het vrije woord binnen de wetenschappelijke waarheidsvinding de ruimte krijgt. Gezien de voortdurende aandacht binnen de wetenschap voor behoud van diversiteit van perspectieven, heb ik er vertrouwen in dat deze aanbevelingen binnen de wetenschap ter harte worden genomen.

Verder wijst de KNAW op ontwikkelingen waarbij alertheid is geboden dat de vrijheid van onderzoek niet in het gedrang komt. Specifiek wijst de KNAW erop dat het toegenomen belang van projectfinanciering kan leiden tot ongewenste beïnvloeding van de financier. De onafhankelijkheid kan volgens de KNAW gewaarborgd worden door goede afspraken vooraf te maken en door de «Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid» te ondertekenen. Daarnaast wijst de KNAW erop dat door de nadruk op maatschappelijk relevant onderzoek de samenleving invloed heeft op de onderzoeksagenda van academische instellingen. In het belang van de academische vrijheid is het volgens de KNAW zaak om bijvoorbeeld in de eerste geldstroom voldoende ruimte te houden voor ongebonden onderzoek.

Bij deze ontwikkelingen en aanbevelingen wil ik een paar opmerkingen maken. Als het om onderzoeksopdrachten gaat, dan is het essentieel dat er geen twijfel ontstaat over de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek. Zoals ik in reactie op Kamervragen van het lid Futselaar heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1629), wil ik het aan opdrachtgevers en opdrachtnemers onderling overlaten om te bepalen of er een meerwaarde is in het ondertekenen van een verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid. Waar het in de kern omgaat, is dat opdrachtgevers zelf het belang zien dat door hun betaald onderzoek als betrouwbaar wordt beschouwd. Voor onderzoekers geldt dat zij goed doordrongen zijn van het belang dat onderzoek dat in opdracht wordt uitgevoerd boven alle twijfel verheven is. Wat hier voor in ieder geval nodig is, is transparantie over wie het onderzoek financiert en een goed moreel besef dat het schenden van normen van goede wetenschapsbeoefening schadelijk is zowel voor de betrokken partijen als voor de samenleving als geheel. Ik zie dat universiteiten hiervan doordrongen zijn. Ik wijs hierbij op het onafhankelijke onderzoek dat door de Erasmus Universiteit Rotterdam is ingesteld naar aanleiding van berichten over de banden tussen de fossiele industrie en de Rotterdam School of Management. Mijn voorganger heeft toegezegd de Kamer te informeren over de uitkomsten van het onderzoek, dat thans nog loopt, en ik zal dat doen zodra de uitkomsten bekend zijn.

Tot slot wil ik ingaan op de invloed van maatschappelijk relevant onderzoek. De Nationale Wetenschapsagenda laat zien dat het goed mogelijk is om zonder sturing onderzoekers te inspireren om te werken aan wetenschappelijke doorbraken die ook kunnen bijdragen aan het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen. Bij de Nationale Wetenschapsagenda bepaalt de maatschappij niet wat eruit het onderzoek komt, maar wel wat de grote vragen zijn waarop zij antwoord van de wetenschap zoekt. De oproep van de kenniscoalitie om fors te investeren in de Nationale Wetenschapsagenda, mede omdat deze inspireert tot het doen van onderzoek waarbij vragen uit de samenleving centraal staan, heeft mij ertoe doen besluiten om een aanzienlijk deel van de regeerakkoordmiddelen voor de Nationale Wetenschapsagenda beschikbaar te stellen. Daarnaast wordt er de komende jaren extra geïnvesteerd in de basis van het wetenschapsbestel zodat er ook meer ruimte komt voor ongebonden onderzoek.3

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 120

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 29 338, nr. 158

Naar boven