Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 januari 2017
In de Wetenschapsvisie (Kamerstuk 29 338, nr. 141) is aangekondigd dat in een periodieke evaluatie het stelsel van NWO- en KNAW-instituten
in hun onderlinge samenhang wordt bezien. Met NWO en KNAW is afgesproken dat de eerste
van deze periodieke evaluaties plaatsvindt in 2018. Ter voorbereiding hierop hebben
NWO en KNAW 2016 een nulmeting gehouden.
Deze nulmeting, die ik u hierbij aanbied1, geeft een goed beeld van de dynamiek, zowel binnen de instituten als over de instituten
heen. Zij brengt in kaart hoe de instituten zich verhouden tot de topsectoren, de
Nationale Wetenschapsagenda en de grand challenges van Horizon 2020.
Ook geeft de nulmeting een helder inzicht in de meerwaarde die de instituten bieden
voor het gehele Nederlandse landschap van onderzoek en innovatie. Deze komt tot uitdrukking
in de specifieke rollen die instituten vervullen. Zoals die van internationaal erkend expertisecentrum, van verbinder
(zowel binnen als buiten de wetenschap), of van ontwikkelaar en beheerder van grootschalige
infrastructurele voorzieningen. Ook zijn de instituten vaak een kraamkamer voor wetenschappelijke
vernieuwing of beheren zij uniek onderzoeksmateriaal en maken zij dit toegankelijk.
Tenslotte vervult een aantal instituten de rol van nationale ondersteuning en dienstverlening.
De nulmeting is beschrijvend van aard en geeft geen oordeel over de samenstelling
van de portfolio of over de responsiviteit en de dynamiek van het institutenstelsel.
Daarvoor is de portofolio-evaluatie in 2018 bedoeld. Deze zal worden uitgevoerd door
een onafhankelijke commissie met internationale expertise. NWO en KNAW zullen de leden
van deze commissie benoemen in afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. De nulmeting bevat verder een lijst met vragen die voor de portfolio-evaluatie
van belang zijn.
In het algemeen overleg Wetenschapsbeleid op 20 april 2016 is toegezegd bij de evaluatie
van het institutenstelsel tevens het (mogelijke) effect op de internationale rankings
van het verplaatsen van instituten naar universiteiten te betrekken (Kamerstukken 33 009 en 31 288, nr. 17). Een eerste analyse laat zien dat dit effect, zo het er al is, zeer klein is. Het
aantal universitaire publicaties zou met slechts 1,6 procent toenemen. De verklaring
hiervoor is dat het aantal artikelen van de instituten overeenkomt met 4,7 procent van de totale universitaire kennisproductie, en dat een groot
deel van deze publicaties tot stand komt in samenwerking met de universiteiten.
Voorts geldt dat het effect van overplaatsing zowel positief als negatief kan uitpakken.
Dit laatste heeft te maken met het gegeven dat sommige rankings wel en sommige niet
of slechts ten dele compenseren voor de (toename in) omvang van de universiteiten.
In de portfolio-evaluatie in 2018 zal hierop worden ingegaan.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker