Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 29325 nr. 121 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 29325 nr. 121 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2020
Kwetsbare mensen – zoals mensen die beschermd wonen of dak- en thuisloos zijn – moeten we op een goede manier ondersteunen. Juist in tijden van crisis is deze hulpverlening harder nodig dan ooit. En dat terwijl die ondersteuning lastiger te organiseren is in een anderhalve meter samenleving. Alle professionals, vrijwilligers en mantelzorgers die zich de aflopen maanden keihard hebben ingezet om deze (psychisch) kwetsbare mensen te helpen, verdienen dan ook alle lof. Het is belangrijk dat we naar elkaar omkijken, dat we het samen doen. En ik heb dat de afgelopen periode veelvuldig gezien, ook in de maatschappelijke opvang en de instellingen voor beschermd wonen.
Kernpunten van deze brief
Met deze voortgangsrapportage informeer ik uw Kamer over de volgende punten:
1. De belangrijkste maatregelen die in het kader van corona zijn genomen;
2. De voortgang van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren;
3. De implementatie van het advies van de commissie Dannenberg;
4. Het onderzoek naar de zorg en ondersteuning voor mensen met psychische problematiek;
5. De stappen die zijn gezet om meer inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in beschermd wonen en de maatschappelijke opvang.
Over de brede aanpak van dakloosheid en het plan Een (t)huis, een toekomst bent u onlangs in een separate brief geïnformeerd.
De coronacrisis heeft – zoals gezegd – grote impact op de mensen die beschermd wonen of dak- en thuisloos zijn. Bij de start van de crisis hebben alle partijen in het veld snel gehandeld om gepaste maatregelen te nemen, zoals het ombouwen van de maatschappelijke opvang naar de 1,5 meter norm. Vanuit het Ministerie van VWS is ingezet op de volgende zaken:
• Er is een crisisoverleg ingericht met Valente, VNG, stichting werkplaats COMO, MIND, GGZ Nederland, Divosa en NvvP waarmee het Ministerie van VWS sinds het begin van de coronacrisis eerst dagelijks en nu wekelijks overleg heeft om signalen op te halen en bij te sturen waar nodig.
• Op 27 maart is in nauw overleg met deze partijen een richtlijn vastgesteld voor de opvang en ondersteuning van dak- en thuisloze mensen. Deze richtlijn bood handvaten voor gemeenten en opvanginstellingen voor de manier waarop de opvang georganiseerd moet worden ten tijde van corona.
• Op 1 juni is de richtlijn vervangen door een nieuwe richtlijn die aansluit bij de huidige fase van de crisis. Met deze richtlijn roep ik gemeenten op de norm om 1,5 meter afstand te houden op een meer duurzame manier te organiseren. Dit is nodig nu deze norm langere tijd van kracht zal zijn en alternatieve voorzieningen als hotels en gymzalen waarschijnlijk steeds meer in gebruik worden genomen voor hun oorspronkelijke doeleinden.
• Naast deze richtlijn zijn ook andere concrete acties gestart. Zo is de Nederlandse Straatdokters Groep een onderzoek gestart om de ontwikkeling van het virus onder daklozen te monitoren. Valente heeft samen met GGZ Nederland een bezoekersrichtlijn voor de GGZ en MO/BW vastgesteld. Ook heeft met betrokken partijen veelvuldig afstemming plaatsgevonden over het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen voor deze sector.
Het Ministerie van VWS blijft de komende periode de ontwikkelingen met betrokken partijen monitoren en waar nodig bijsturen. De intensieve samenwerking tussen partijen wordt als zeer positief ervaren.
Met het actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren 2019–2021 wil ik een forse vermindering van het aantal dak- en thuisloze jongeren (18–27 jaar) realiseren. Daarnaast moet de integrale ondersteuning op alle levensgebieden van deze jongeren verbeteren. Dit actieprogramma wil (dreigend) dak- en thuisloze jongeren benaderen vanuit vertrouwen, onder andere door hun perspectief voorop te zetten en leidend te laten zijn bij de geboden hulp. Naast deze kwalitatieve uitgangspunten, heb ik met dit actieprogramma met de 14 pilotgemeenten een ambitieuze, kwantitatieve doelstelling gesteld: 100% terugdringen van het aantal dak- en thuisloze jongeren eind 2021. Concreet betekent dit dat geen jongere uit deze doelgroep langer dan drie maanden in de opvang verblijft. Om gedurende het programma de vorderingen gezamenlijk en per gemeenten te kunnen volgen, heeft een 0-meting plaatsgevonden. Het meetinstrument wordt de komende tijd verder ontwikkeld en opnieuw ingezet om een 1-meting te doen. De resultaten daarvan zijn naar verwachting begin 2021 beschikbaar. Op basis daarvan wordt het mogelijk ontwikkelingen in aantallen te zien.
Sinds de laatste voortgangsrapportage van 13 december 2019 zijn de volgende activiteiten ondernomen en resultaten geboekt om dit te bereiken.
• Jongerenpanel. Een belangrijke pijler van het actieprogramma is dat de ervaringen en ideeën van jongeren meegenomen worden in het realiseren van de ambities. Hiervoor is het jongerenpanel ingesteld. Deze jongeren zetten zich 8–16 uur per week in om zo veel mogelijk de stem van jongeren te laten horen en zo concreet mogelijk bij te dragen aan de verschillende pijlers uit het actieprogramma. We vragen hen op inhoudelijke thema’s mee te denken, bijvoorbeeld over de inzet van een jongerenregisseur en de inrichting van de jongerenopvang. Naast de jongeren uit het panel maken we gebruik van een bredere groep (voormalig) dak- en thuisloze jongeren die ons ook voorziet van waardevolle inzichten en adviezen. Dat geldt ook voor het jongerenpanel zelf, die niet alleen uit eigen ervaringen putten, maar ook actief verhalen en ideeën bij andere jongeren uit het hele land ophalen. Zij sparren ook met professionals die dagelijks met deze doelgroep werken. Daarnaast werken ze aan hun eigen toekomstperspectief, zodat hun bijdrage niet alleen andere jongeren verder helpt, maar ook voor hen persoonlijk een springplank is naar een stabieler en beter leven.
• Jongerenregisseur. De pilotgemeenten adviseren en ondersteunen bij het werken met één jongerenregisseur was een belangrijke prioriteit van het afgelopen half jaar. De afgelopen maanden hebben verschillende sessies met professionals, jongeren en beleidsmakers plaatsgevonden, waarin is besproken waaraan een jongerenregisseur moet voldoen. Ik ben blij dat deze randvoorwaarden – die mede door jongeren zelf zijn opgesteld – in het bestuurlijk overleg van 24 maart jl. zijn bekrachtigd door de wethouders van de 14 pilotgemeenten.
Essentieel is bijvoorbeeld dat de jongere door de regisseur wordt geholpen binnen de vele regels; dat de jongerenregisseur mandaat heeft binnen de gemeente of een counterpart heeft met dat mandaat om processen te versnellen of op te schalen; en dat de jongere een klik heeft met de regisseur. In nauwe samenwerking met het jongerenpanel, doen we een praktijktoets bij de pilotgemeenten om te zien hoe zij de rol van jongerenregisseur in de praktijk vormgeven. Het jongerenpanel voert hiertoe gesprekken met onder andere jongeren uit de pilotgemeenten om zo van hen te kunnen horen of integrale ondersteuning voldoende gerealiseerd is of van de grond komt.
Met OCW en SZW werken we samen aan het vervolg op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Van die afstand is vaak sprake bij dak- en thuisloze jongeren. In het kader van dit onderzoek komt een verkenning naar bestaande goede praktijken en werkzame elementen van integrale ondersteuning van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. In het IBO wordt dit de lifecoach genoemd. Vanuit het Actieprogramma zijn we betrokken bij de opzet van deze verkenning. We geven hiervoor input op basis van onze sessies en de bevinden in de pilotgemeenten. Zo laten we beide trajecten goed op elkaar aansluiten.
• Maatwerk in de Participatiewet. Eén van de actielijnen in het actieprogramma is «Helpende regels». Regels, of de uitvoering daarvan, mogen adequate ondersteuning aan jongeren niet belemmeren. Waar dit wel zo wordt ervaren ondersteunen we de 14 pilotgemeenten, bijvoorbeeld bij het bieden van maatwerk binnen de huidige wet- en regelgeving. In dat kader heb ik samen met Staatssecretaris Van Ark Divosa de opdracht gegeven de 14 pilotgemeenten van het actieprogramma te ondersteunen bij het toepassen van maatwerk binnen de Participatiewet. Hierbij worden zowel de beleidsmakers als de uitvoerende mensen binnen de gemeenten betrokken. Zo streven we er samen naar dat gemeenten de ruimte, die de huidige wet- en regelgeving biedt voor dak- en thuisloze jongeren, optimaal benutten. De ondersteuningsrol die Divosa hierin op zich neemt, helpt bij het vormgeven van dit maatwerk. De handreiking die hieruit voortkomt, wordt ook met de andere gemeenten gedeeld.
• Leren van casuïstiek in de pilotgemeenten. Verschillende pilotgemeenten hebben casuïstiek aangeleverd voor de zogeheten doorbraaktrajecten. Belangrijkste aspect hierbij is dat het perspectief van de jongere voorop staat. In de discussie met gemeenten over deze casuïstiek is regelmatig gebleken dat de jongere ook geholpen kan worden binnen het reguliere gemeentelijke proces. De invalshoek van het perspectief van de jongere in plaats van het bestaande aanbod als uitgangspunt leidt tot gedragsverandering bij gemeenten. Deze constatering is een belangrijk resultaat. De lessen die we leren uit de doorbraken voor jongeren zullen leiden tot standaarden die in alle gemeenten toegepast kunnen worden bij het ondersteunen van (dreigend) dak- en thuisloze jongeren.
• Monitoring. In de nulmeting van het aantal dak- en thuisloze jongeren worden verschillende indicatoren in kaart gebracht. Het gaat om:
o de aantallen jongeren;
o de gemiddelde wachttijd onder jongeren voor een plek in de opvang;
o de gemiddelde verblijfsduur in de opvang; en
o de terugval.
Voor een goede interpretatie van de gegevens van 14 pilotgemeenten hebben twee duidingsessies plaatsgevonden met deze gemeenten. De uitkomsten zijn verwerkt in een eindrapportage waarmee de 0-meting is afgerond. Deze rapportage is als bijlage meegezonden met deze brief1. Met het ontwikkelde meetinstrument wordt tot eind 2021 halfjaarlijks de meting herhaald om de voortgang van de gezamenlijke ambitie te bewaken.
Pilotgemeenten zijn nu bewust bezig met het verzamelen van deze belangrijke informatie. We doorlopen met hen een proces om de kwaliteit, volledigheid en vergelijkbaarheid van de aangeleverde gegevens te verbeteren. Door ervoor te zorgen dat alle pilotgemeenten gelijke indicatoren opleveren, gebruik makend van dezelfde bronnen, krijgen we informatie waarmee we het effect van beleid kunnen monitoren.
• LHBTI jongeren. Er zijn LHBTI jongeren die problemen ondervinden rondom acceptatie, waardoor zij dak- of thuisloos worden. Daarom is in het kader van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren door Movisie onderzoek gedaan. Dit betreft een uitwerking van de gewijzigde motie van de leden Bergkamp en Diertens Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 121. Het onderzoek geeft een nadere onderbouwing van het aantal dak- en thuisloze jongeren met een LHBTI-achtergrond.
Voor specifieke ondersteuning van dak- en thuisloze jongeren met een LHBTI-achtergrond worden in het onderzoek onder meer de volgende aanbevelingen gegeven:
o Biedt voldoende opvang die veilig is voor LHBTI-jongeren met een passend individueel begeleidingstraject;
o Investeer in training en voorlichting voor professionals en vrijwilligers om kennis, bewustwording en sensitiviteit van LHBTI-thematiek te vergroten. Hierbinnen zal aandacht moeten worden besteed aan hoe het onderwerp bespreekbaar te maken, specifieke kennis van biculturele LHBTI’s, signalering, bewustwording en uitsluitingsmechanismen;
o Faciliteer bij- en nascholing van medewerkers in de jeugdhulpverlening en opvang op het gebied van LHBTI-thematiek. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van al bestaande trainingen, tools en materialen, maar ook zullen er aanvullende materialen ontwikkeld moeten worden;
o Versterk voor LHBTI-jongeren de mogelijkheden tot lotgenoten contact, ontmoeting, maatjesprojecten en digitale mogelijkheden.
De resultaten van het onderzoek geven handvatten waarmee ik samen met deze jongeren, de gemeenten, aanbieders en overige betrokken partijen dit najaar de eerste concrete stappen voor deze kwetsbare groep ga zetten.
• Skills in de stad. Het Rijksvastgoedbedrijf en het atelier Rijksbouwmeester hebben het pilotproject Skills in de Stad opgezet. Het doel hiervan is met de inzet van leegstaand publiek vastgoed bij te dragen aan de oplossing van het maatschappelijke vraagstuk rondom jongeren zonder startkwalificatie. Samen met Minister Knops (BZK) heb ik recent afspraken gemaakt over samenwerking tussen het Actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren en Skills in de Stad. De pilot loopt op dit moment in Leeuwarden en Maastricht. Er wordt met meerdere pilotgemeenten gekeken of zij ook met dit concept in hun stad kunnen zorgen voor woningen voor jongeren inclusief een perspectief.
In de tweede helft van 2020 richten partijen zich onder andere op:
o op de praktijktoets «jongerenregisseur»;
o een merkbaar verschil voor jongeren bij de toepassing van maatwerk in de participatiewet; en
o vernieuwende interventies op het gebied van financiële bestaanszekerheid en persoonlijke ontwikkeling en scholing.
In de bijlage bij deze brief is de geactualiseerde actieagenda opgenomen met daarin deze prioriteiten voor de tweede helft van 20202.
Voortgang meerjarenagenda
In de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang zijn acht thema’s uitgewerkt die voortkomen uit de visie «Van beschermd wonen naar beschermd thuis» van de commissie Toekomst beschermd wonen (de commissie Dannenberg). Deze thema’s zijn gericht op het bieden van passende ondersteuning aan (psychisch) kwetsbare mensen in de thuissituatie. De concretisering van de ambities van de meerjarenagenda vindt plaats langs twee lijnen: a. versnelling van de lokale en regionale samenwerking en b. landelijke ondersteuning van lokale en regionale partijen. Onderstaand ga ik nader in op beide actielijnen.
Tijdens bestuurlijk overleg hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat gemeenten moeten gaan samenwerken in het kader van beschermd wonen en maatschappelijke opvang. In 2019 hebben gemeenten gewerkt aan concrete uitvoeringsafspraken in de regio over het bieden van passende ondersteuning aan mensen die beschermd wonen of dak- of thuisloos zijn. De komende maanden laat ik onderzoek uitvoeren naar de stand van zaken in de regio’s. Bij de volgende voortgangsrapportage informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek.
De VNG heeft in de afgelopen maanden een algemene visie op regionale samenwerking ontwikkeld en uitgewerkt in een Norm voor Opdrachtgeverschap, die zowel betrekking heeft op «jeugd» als beschermd wonen. Deze visie gaat over de wijze waarop de niet-vrijblijvende (financiële) samenwerking moet worden vormgegeven. Deze Norm voor Opdrachtgeverschap is gericht op een zorgvuldige transformatie van het zorglandschap, het borgen van continuïteit van met name de specialistische zorg en ondersteuning, en het zoveel mogelijk beperken van administratieve lasten.
De VNG is voornemens deze Norm voor Opdrachtgeverschap dit najaar tijdens de ALV te laten vaststellen en daarna gemeenten te ondersteunen bij de verdere implementatie hiervan.
Om de landelijke en lokale partijen te ondersteunen bij de implementatie van de ambities uit de meerjarenagenda is per 1 juli jl. bij ZonMw een subsidieprogramma gestart. Hieronder noem ik enkele concrete activiteiten die in het kader van de meerjarenagenda zijn of worden opgepakt:
o Aan 30 regio’s is een subsidieaanvraag in het kader van beschermd wonen en maatschappelijke opvang toegekend. Zij krijgen hierdoor de mogelijkheid op een specifiek, door hen aangedragen thema een versnelling te realiseren, zoals bijvoorbeeld de thema’s wonen, vroegsignalering en schulden, en continuïteit van zorg en ondersteuning.
o Binnen het programma Beschermd Thuis bij ZonMw, onderdeel van de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, zijn diverse subsidies toegekend. Zo wordt een «Vliegende brigade» gevormd die gemeenten en zorgaanbieders op verzoek ondersteunt om in de regio de beleidsparticipatie en inzet van ervaringsdeskundigen te bevorderen. Daarnaast start het traject «Welkome wijk» waarin Samen Sterk zonder Stigma met Trimbos Instituut, Movisie, de Hogeschool Amsterdam en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen onderzoeken hoe vooroordelen tegen mensen met (psychische) kwetsbaarheden kunnen verminderen en contact met de buurt kan normaliseren. Eén van de acties is het adviseren van gemeenten over hoe ze langdurig aandacht kunnen hebben voor acceptatie in de wijk. De opgedane kennis wordt voor alle gemeenten beschikbaar gesteld en verspreid op kennisdelingsbijeenkomsten.
o De afgelopen periode is gewerkt aan een platform «Iedereen onder een dak», dat zich richt op het terugdringen van dak- en thuisloosheid. Met de lancering van dit platform kunnen alle professionals die actief zijn in dit veld, bijvoorbeeld bij gemeenten, maatschappelijke organisatie of woningcorporaties, reeds opgedane kennis, ervaringen, inzichten en goede voorbeelden met elkaar delen. Dit dient ter inspiratie en motivatie om aan de gedeelde maatschappelijke uitdaging bij te dragen, maar moet natuurlijk ook leiden tot een opschaling van bewezen effectieve maatregelen. De (tussentijdse) resultaten van de verschillende acties vanuit de brede aanpak van dakloosheid en het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren worden hierop ook actief gedeeld.
o De motie van het lid Diertens c.s. verzoekt de regering een voorrangsregeling te maken voor de veilige opvang voor zwangere vrouwen en vrouwen met kinderen.3 Het is evident dat juist deze kwetsbare groepen een passende plek nodig hebben. De beweging die ik met de brede aanpak van dakloosheid in gang zet – van «opvang» naar een woonplek met begeleiding – draagt hier in belangrijke mate aan bij. Ook de beweging naar kleinschaligheid binnen de maatschappelijke opvang sluit aan bij de wensen van het lid Diertens. Eind van het jaar informeer ik uw Kamer over de aanvullende stappen die zijn genomen om deze motie uit te voeren.
Bouwstenen advies expertiseteam
In de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang van 4 juli 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het Expertiseteam «Doordecentralisatie Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen».4 Rijk en VNG hebben hiermee ingestemd, met inachtneming van de benoemde aandachtspunten. Dit advies heeft zowel betrekking op inhoudelijke randvoorwaarden (die ik oppak vanuit de meerjarenagenda), als financiële en overige randvoorwaarden (die in aparte trajecten worden opgepakt). De voortgang ten aanzien van de financiële en overige randvoorwaarden licht ik onderstaand toe.
Nieuw verdeelmodel
De afgelopen tijd is als onderdeel van de herijking van de verdeling van het gemeentefonds door het onderzoeksbureau AEF gewerkt aan een nieuw objectief verdeelmodel voor beschermd wonen, met bijbehorend ingroeipad. De fondsbeheerders en VNG hebben geconcludeerd dat dit nieuwe verdeelmodel het beste past bij de gezamenlijk geformuleerde uitgangspunten en een wezenlijke verbetering is in vergelijking met het huidige historische verdeelmodel.
Rijk en VNG zijn eerder overeengekomen het nieuwe objectieve verdeelmodel voor beschermd wonen in tien jaar tijd stapsgewijs in te voeren. In 2022 wordt een deel van de middelen voor het eerst objectief verdeeld. Dit betekent dat de start van de implementatie aansluit bij de ingangsdatum van de nieuwe verdeling van het gemeentefonds, die onlangs met een jaar is uitgesteld tot 1 januari 2022.5
Conform de motie van het lid Kerstens wordt voor het einde van dit jaar de stand van zaken ten aanzien van de randvoorwaarden uit het advies van het expertiseteam bezien, zodat dit najaar de definitieve besluitvorming over de invoering van het nieuwe verdeelmodel kan plaatsvinden.6 Bij de volgende voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Uitwerking overige bouwstenen Expertiseteam
Gemeenten hebben aangegeven dat invoering van het nieuwe verdeelmodel alleen mogelijk is als in voldoende mate invulling is gegeven aan de randvoorwaarden en bouwstenen van het Expertiseteam. Op dit moment werken de VNG en het Rijk aan de (verdere) invulling van deze randvoorwaarden. Zo heeft de VNG ten aanzien van de voorwaarde om verplicht regionaal samen te werken de eerder genoemde Norm voor Opdrachtgeverschap opgesteld voor jeugd en beschermd wonen. Ook start een onderzoek naar overeenkomsten die gemeenten met aanbieders van beschermd wonen hebben gesloten. Het doel van het onderzoek is door middel van de reeds gesloten overeenkomsten tussen gemeenten en aanbieders een modelovereenkomst te ontwikkelen die door gemeenten gebruikt zou kunnen worden bij de doordecentralisatie om administratieve lasten te voorkomen. De planning is dat dit proces eind 2020 afgerond is.
Een ander belangrijk traject betreft de financiële afspraken tussen gemeenten. Het nieuwe objectieve verdeelmodel voorziet in middelen voor gemeenten voor beschermd wonen voor de eigen inwoners, maar kan niet voorzien in de kosten van cliënten die beschermd wonen en uit andere gemeenten afkomstig zijn. Het Expertiseteam heeft geadviseerd deze kosten – voor een nader te bepalen periode – te laten betalen door de herkomstgemeente van de cliënt. Om deze reden heb ik, in nauwe samenwerking met het Ministerie van BZK en VNG en gemeenten, een extern bureau ingeschakeld om verschillende varianten in kaart te brengen, inclusief de voor- en nadelen daarvan. Dit rapport van onderzoeksbureau AEF treft u bijgaand aan7. In bestuurlijk overleg tussen Rijk en gemeenten op 11 mei jl. is op basis van het rapport geconcludeerd dat invoering van het woonplaatsbeginsel de meest wenselijke variant is om nader uit te werken in wetgeving. De belangrijkste overweging daarbij is dat het woonplaatsbeginsel de beste prikkel vormt voor het vormgeven van lokale ondersteuning, zoals bepleit door de commissie Dannenberg. Bij het woonplaatsbeginsel komt de verantwoordelijkheid voor bekostiging bij de herkomstgemeente te liggen.
In de Wmo 2015 is de landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen geregeld. In de praktijk krijgt dat vorm door middel van een onderzoek waarin gemeenten nagaan wat de «beste plek» voor de cliënt is om te herstellen. Ook na invoering van het woonplaatsbeginsel blijft het uitgangspunt dat de cliënt terecht moet komen op de plek waar zijn of haar kans op herstel het grootste is. Bij een aantal cliënten zal dat een plek in een instelling voor beschermd wonen zijn in een andere gemeente dan de herkomstgemeente. Naarmate de transformatie van beschermd wonen vordert, zal de cliënt naar verwachting steeds vaker ook in de eigen woongemeente terecht kunnen. Daarmee neemt de toegankelijkheid van beschermd wonen toe. In alle gevallen dient, conform de huidige praktijk, onderzoek naar de «beste plek» plaats te vinden.
Het is – vanwege bovenstaande redenen – wenselijk gelijktijdig met de invoering van het nieuwe verdeelmodel voor beschermd wonen ook het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen in te voeren. Door de geleidelijke transformatie van het zorglandschap zal het voor de cliënt, die behoefte heeft aan een vorm van beschermd wonen, steeds minder vaak nodig zijn om te verhuizen naar een andere gemeente.
Als onderdeel van het hoofdlijnenakkoord ggz zijn afspraken gemaakt over onder andere zorg op de juiste plek (ambulantisering van zorg), wachttijden, arbeidsmarkt en contractering. Tegen deze achtergrond heb ik samen met de VNG een onderzoek laten uitvoeren naar wachtlijsten en wachttijden in beschermd wonen, zoals ik uw Kamer vorig jaar meldde.8 De insteek van het onderzoek was enerzijds inzicht te krijgen in de wachttijden en -lijsten beschermd wonen (kwantitatief), en anderzijds een beter beeld te krijgen van oorzaken die ten grondslag liggen aan wachtlijsten en mogelijke oplossingsrichtingen (kwalitatief).
Het onderzoeksrapport is inmiddels gereed en treft u aan als bijlage bij deze voortgangsrapportage9. Het rapport laat zien dat een groot deel van de centrumgemeenten te maken heeft met omvangrijke wachtlijsten voor beschermd
wonen die bovendien een structureel karakter lijken te hebben. De cijfers zijn echter lastig onderling te vergelijken. Tevens zijn veel uiteenlopende oorzaken gevonden voor het ontstaan van wachtlijsten en wachttijden. Uit het onderzoek blijkt onder andere dat de lokale context zeer bepalend is voor de omvang en samenstelling van de wachtlijsten. Het gaat dan bijvoorbeeld om uitstroommogelijkheden (woningmarkt), het aanbod van voorzieningen en de aantrekkingskracht van de regio. Het lijkt daarom zinvol per regio hierop meer zicht te krijgen. Ik ga verder in gesprek met de VNG om gezamenlijk vervolgstappen te bepalen.
Het kabinet heeft vorig voorjaar financiële middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het realiseren van de ambities uit het hoofdlijnenakkoord ggz.10 De middelen zijn bedoeld voor het realiseren van de vastgestelde ambulantiseringsdoelstelling van 10% voor de periode 2019–2022. Mede met het oog op deze doelstelling vind ik het van belang meer inzicht te krijgen in relevante ontwikkelingen met betrekking tot het bieden van ondersteuning en zorg aan mensen met psychische problematiek. Het gaat dan onder andere om de vraag welke vormen van ondersteuning en zorg worden aangeboden, welk domein de ondersteuning en zorg coördineert en financiert, en wat hierin relevante ontwikkelingen over de tijd zijn. Op basis van deze informatie is een zinvolle discussie – zowel beleidsmatig als financieel – tussen de gemeenten en de rijksoverheid mogelijk.11 Samen met de VNG heb ik als belangrijke eerste stap het onderzoeksbureau KPMG de opdracht gegeven voor 1 november a.s. te komen tot een set indicatoren die relevant en passend is bij het bieden van ondersteuning en zorg aan mensen met psychische problematiek. Hierbij wordt enerzijds gekeken naar de wensen en behoeften van mensen, en anderzijds naar de hiervoor benodigde infrastructuur. KPMG zal tevens relevante ontwikkelingen vanaf de start van de decentralisaties in kaart brengen. Nadat helder is op basis van welke indicatoren een zinvolle discussie mogelijk is, laat ik een (jaarlijkse) monitor opstellen. Mijn streven is dat de monitor relevante ontwikkelingen vanaf begin 2021 in kaart brengt.
Op dit moment werk ik op verschillende manieren aan het vergroten van het inzicht in de ontwikkelingen t.a.v. beschermd wonen en de maatschappelijke opvang, in aanvulling op bovenstaande trajecten:
• Zoals ik uw Kamer in de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang van 13 december jl. meldde, werk ik samen met een aantal pilotgemeenten, VNG Realisatie en de VNG aan de doorontwikkeling van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein.12 Vanaf dit najaar wordt de informatie over (de mensen in) beschermd wonen en de maatschappelijke opvang steeds verder uitgebreid, bijvoorbeeld met cliëntkenmerken en cliëntzorgpaden.
• De kwaliteit en wijze van registreren van het aantal dak- en thuisloze mensen verschilt op dit moment sterk per (centrum)gemeente. Ook de gehanteerde definities van dak- en thuisloosheid zijn verschillend. Ik zet daarom de komende periode in op eenduidige monitoring van het aantal dak- en thuisloze mensen, in samenwerking met gemeenten. Gemeenten zullen hierbij naar behoefte worden geadviseerd over de verbetering van de registraties en kwaliteit van de monitoring, ook voor wat betreft de groep «bankslapers». Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan in het kader van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, waarvoor eerder al een 0-meting is gedaan.
• Het CBS maakt jaarlijks een schatting van het aantal dak- en thuisloze mensen in Nederland. De nieuwe cijfers met als peildatum 1 januari 2019 verwacht ik dit najaar.
• Naar aanleiding van de motie van de leden Regterschot en El Yassini over het aantal zelfredzame mensen dat gebruik maakt van de maatschappelijke opvang heeft KPMG een uitvraag gedaan onder gemeenten.13 Uit de eerste resultaten blijkt dat veel gemeenten in de registratie geen onderscheid maken in de opvang van zelfredzame en niet-zelfredzame dak- en thuisloze mensen.
Tot slot
De afgelopen maanden hebben alle partijen extra stappen gezet om de kwetsbare groep mensen die dak- of thuisloos zijn, beschermd wonen of thuis begeleiding krijgen goed te helpen. We moeten deze energie en gedrevenheid vasthouden en waar nodig versnellen om onze gezamenlijke ambities de komende periode te realiseren al deze mensen op een goede manier te helpen, zodat zij zo snel mogelijk weer (zelfstandig) deel kunnen nemen aan de samenleving.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
De huidige monitor ambulantisering voorziet hier op dit moment onvoldoende in en wordt niet op de huidige manier gecontinueerd. In 2020 zal nog een laatste rapport worden uitgebracht met alleen de kernmonitor (feiten en cijfers).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29325-121.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.