nr. 64
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2008
Mede namens mijn ambtgenoot van OCW informeer ik u hierbij over de uitvoering
van de motie Smilde c.s. inzake het aantal opleidingsplaatsen Physician Assistant
(PA) en Nurse Practitioner (NP).
De motie Smilde c.s. (Kamerstuk 30 300 XVI, nr. 42) verzoekt de regering
een meerjaren-perspectief als leidraad te nemen bij de toekenning van middelen
in haar begroting, en daarbij uit te gaan van ten minste 400 opleidingsplaatsen
PA en NP. Op dit moment is de jaarlijkse instroom in de opleidingen tot PA
en NP vastgesteld op 325 opleidingsplaatsen. In mijn brief d.d. 1 mei
2007 (Kamerstuk 29 282/30 800 XVI, nr. 41) heb ik u bericht te overwegen
deze jaarlijkse instroom te verhogen van 325 naar 400 plaatsen, indien een
adequate onderbouwing van de behoefte in de zorg aan PA’s en NP’s
beschikbaar is.
De HBO-raad heeft op verzoek van VWS een onderzoek geëntameerd naar
de behoefte op de arbeidsmarkt aan PA’s en NP’s. Dit onderzoek,
uitgevoerd door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA), heeft
geresulteerd in het rapport «De arbeidsmarkt- en opleidingsbehoefte
aan nurse practitioners en physician assistants». Het onderzoek geeft
zicht op de bestaande en toekomstige arbeidsmarkt- en opleidingsbehoefte en
vormt een waardevolle aanvulling op de beperkte arbeidsmarktanalyse van PA’s
en NP’s in het Capaciteitsplan 2008. In het onderzoek zijn werknemers
(afgestudeerde PA’s en NP’s), werkgevers (managers in ziekenhuizen
en andere zorginstellingen) en de opleidingen bevraagd. De verschillende invalshoeken
geven een gedetailleerd beeld van de onderhavige arbeidsmarkt.
Uit de analyse van instroomcijfers over de periode 2004 – 2007 blijkt,
dat de beschikbare opleidingscapaciteit voor PA’s en NP’s van
325 plaatsen nagenoeg volledig wordt benut. De beschikbare capaciteit stuurt
daarmee als het ware de vraag. Omdat er in de huidige situatie sprake is van
een gemaximeerde instroom en geen vrije instroom, is de beschikbare capaciteit vooral te beschouwen als een ondergrens van de arbeidsmarktbehoefte
aan opleidingsplaatsen voor PA’s en NP’s.
De feitelijke behoefte aan PA’s en NP’s, en daarmee aan opleidingsplaatsen,
ligt – zo blijkt uit het onderzoek – hoger dan op 325 plaatsen
per jaar. Dit wordt ondersteund door het feit dat de vooraanmeldingen zowel
in 2007 als in 2008 aanzienlijk uitstijgen boven de fixus van 325 opleidingsplaatsen.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de arbeidsmarkt voor PA
en NP zich gunstig ontwikkelt. Van een terugloop van de behoefte is geen sprake.
Vrijwel alle studenten PA en NP krijgen na hun studie een aanstelling als
PA en NP. De meeste PA’s en NP’s werken in ziekenhuizen. Een kleiner
aantal werken in de huisartsenzorg, thuiszorg, verpleeghuiszorg, verslavingszorg
en de geestelijke gezondheidszorg. Over de gehele breedte van de zorg bestaat
behoefte aan de PA en NP. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een
verdere groei van de vraag vanuit afdelingen en organisaties in de zorg waar
op dit moment al PA’s en NP’s werkzaam zijn. De grootste vraag
zal naar de inschatting van de onderzoekers komen van afdelingen en organisaties
waar op dit moment nog geen PA’s en NP’s werkzaam zijn. Bijna
60% van de ondervraagde managers in de zorginstellingen denkt dat het
aantal PA’s en NP’s dat ze in dienst hebben de komende jaren zal
stijgen. Ongeveer 40% denkt dat dit gelijk blijft en geen enkele manager
denkt dat het aantal in de organisatie als geheel zal afnemen.
De redenen die de managers geven voor het aanstellen van PA’s en
NP’s en hun verwachting dat deze functies de komende jaren verder in
aantal zullen toenemen, sluiten aan bij de diverse betogen voor taak- en functiedifferentiatie
om de knelpunten op de arbeidsmarkt in de zorg aan te pakken. De verwachting
is dat door taak- en functiedifferentiatie de kwaliteit van de zorg wordt
verbeterd, de kosten beter kunnen worden beheerst en het loopbaanperspectief
wordt vergroot. Voor de ondervraagde managers blijken het de belangrijkste
redenen te zijn om PA’s en NP’s in dienst te nemen.
De geraamde behoefte aan instroomplaatsen PA en NP komt volgens de onderzoekers
uit op een volume tussen de 410 en 690 plaatsen. Zij tekenen daarbij echter
aan dat er nog veel onzekerheden zijn over de toekomstige ontwikkeling van
de arbeidsmarktbehoefte aan PA’s en NP’s. De onderzoekers adviseren
daarom een gecontroleerde uitbreiding van de opleidingscapaciteit met 75 plaatsen,
analoog aan de eerdere ophoging van de opleidings-capaciteit in 2005 met 75
plaatsen.
Daarnaast adviseren zij de ontwikkeling van de arbeidsmarktvraag naar
PA’s en NP’s – en in het verlengde daarvan de opleidingsbehoefte
aan PA’s en NP’s – systematisch te monitoren. Beleidskeuzes
met betrekking tot het benodigde opleidingsvolume aan PA’s en NP’s
kunnen dan gebaseerd worden op empirische gegevens inzake het aantal vooraanmeldingen,
de instroom en de gerealiseerde uitstroom, naar functie en branche.
Op basis van de gegevens die in dit onderzoek zijn verzameld, kom ik tot
de conclusie dat een ophoging van de huidige instroomcapaciteit van 325 naar
400 opleidingsplaatsen bij de opleiding PA en NP strookt met de huidige behoefte
aan PA’s en NP’s in de zorg.
De opleidingen PA en NP worden gefinancierd uit bijdragen van het ministerie
van OCW (opleidingskosten) en VWS (loonsuppletie).
Mijn ambtgenoot van OCW en ik hebben, conform de aanbeveling van het KBA-rapport
besloten om met ingang van 1 september 2008 op de respectievelijke begrotingen
financiële middelen te reserveren voor een jaarlijkse instroom van 400
studenten in de opleidingen PA en NP.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink