29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 699 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 februari 2022

Bij brief van 22 juni 2021 hebben wij u naar aanleiding van de motie van het lid Van Nispen1 het rapport «Een verkennend kwalitatief onderzoek naar klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen» toegezonden.2 In de procedurevergadering van uw vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 15 september 2021 is gesproken over de onderzoeken die lopen naar klassenjustitie conform de motie van het lid Van Nispen (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 53).

Naar aanleiding van deze bespreking heeft u de Minister van Justitie en Veiligheid bij brief van 16 september jl. verzocht uw Kamer te informeren over deze onderzoeken en daarbij antwoord te geven op de volgende vragen:

  • Welke onderzoeken lopen nu en/of welke onderzoeken moeten nog worden opgestart?

  • Hoe worden de onderzoeken precies vormgegeven (onderzoeksvraag, onderzoeksvorm)?

  • Wanneer kan de Kamer de resultaten van de onderzoeken verwachten?

In antwoord op uw vragen berichten wij u als volgt.

In aanvulling op hetgeen wij in onze brief van 24 juni 2019 hierover hebben aangegeven,3 bleek het nodig nog een haalbaarheidsstudie te verrichten waarin inzicht wordt gegeven in hoeverre mogelijke systematische directe selectiviteit binnen de strafrechtketen meetbaar te maken is, en welke kwantitatieve methoden en technieken gebruikt kunnen worden om dit in kaart te brengen.

In deze studie zal nog geen antwoord gegeven worden op de vraag of en hoe vaak klassenjustitie voorkomt in de Nederlandse strafrechtketen.

De haalbaarheidsstudie bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Nadat wij het definitieve rapport hebben ontvangen, zullen wij dat ook aan uw Kamer toezenden. Naar verwachting zal dat in het komende voorjaar zijn. Afhankelijk van de uitkomst van de haalbaarheidsstudie zullen wij bezien of, en zo ja hoe, een kwantitatief vervolgonderzoek zal kunnen plaatsvinden. Daarover zullen wij u op dat moment nader informeren.

Zoals wij in onze brief aan u van 22 juni jl. hebben aangegeven, ligt het in de rede om pas na afronding van een kwantitatief onderzoek (voor zover de haalbaarheidsstudie daartoe voldoende aanknopingspunten biedt) een inhoudelijke reactie op beide onderzoeksrapporten te formuleren. Op die wijze kunnen de onderzoeksrapporten in onderlinge samenhang worden beoordeeld en van een voldragen reactie worden voorzien.

Dit laatste benadrukken wij ook in het licht van correspondentie die wij inmiddels hebben ontvangen naar aanleiding van het rapport «Een verkennend kwalitatief onderzoek naar klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen». Een groep burgers, die als focusgroep betrokken is geweest bij dat onderzoek, gaf het signaal af dat zij zich niet in de uitkomst van het verkennend kwalitatief onderzoek herkennen en gaf onder meer aan van mening te zijn dat in Nederland klassenjustitie daadwerkelijk voorkomt. Dit signaal wordt zorgvuldig behandeld, en onderstreept tegelijkertijd het belang van het in onderlinge samenhang beoordelen van de relevante onderzoeksresultaten. De vraag in hoeverre binnen onderdelen van de Nederlandse strafrechtketen daadwerkelijk sprake is van (elementen van) klassenjustitie kan immers slechts worden beantwoord nadat ook een kwantitatief onderzoek heeft plaatsgevonden.

Op dit moment zijn er geen andere onderzoeken naar klassenjustitie in de strafrechtketen die op ons verzoek daartoe door, dan wel in opdracht van het WODC plaatsvinden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstuk 35 000 VI, nr. 53.

X Noot
2

Kamerstuk 35 570 VI, nr. 113.

X Noot
3

Kamerstuk 35 000 VI, nr. 123.

Naar boven