29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 423 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2018

Inleiding

In verschillende media is de afgelopen tijd aandacht besteed aan e-Court.1 In mijn brief van 26 februari jongstleden heb ik toegezegd, mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport, de schriftelijke vragen van de leden Van Nispen en Jasper van Dijk (beiden SP) over e-Court en de schriftelijke vragen van de leden Dijkstra en Groothuizen (beiden D66) over het bericht «Robotrechter e-court is een groot en niet transparant zwart gat» te zullen beantwoorden in een brief waar uw kamer om heeft gevraagd tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 18 januari 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nrs. 1802 en 1803).2 Met deze brief kom ik tegemoet aan dit verzoek. De antwoorden op de afzonderlijke vragen treft u als bijlage bij deze brief aan (Handelingen II 2017/18, nr. 41, item 7).

Hieronder ga ik eerst in op arbitrage door e-Court en de zorgen rondom de wijze van uitvoering van de procedure door e-Court. Vervolgens komt de rol van de gerechtsdeurwaarders aan de orde. Tenslotte zal ik ingaan op de rechterlijke toetsing en sluit ik af met een conclusie.

Arbitrage door e-Court

E-Court maakt gebruik van digitale arbitrage. De laatste jaren is deze markt gegroeid. Het gaat in de zaken die aan e-Court worden voorgelegd voornamelijk om incasso’s en om het verkrijgen van een executoriale titel voor het innen van onbetaalde rekeningen.

Arbitrage is een vorm van buitengerechtelijke geschiloplossing, geregeld in de artikelen 1020–1077 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Uitsluitend zaken die ter vrije bepaling van partijen staan mogen worden onderworpen aan arbitrage, dat is bijvoorbeeld niet het geval bij (bepaalde) familiezaken. Arbitrage kan ook elektronisch plaatsvinden. In het geding kunnen stukken elektronisch worden ingediend en een uitspraak kan in elektronische vorm worden opgemaakt (art. 1072b Rv). De wet bepaalt verder dat het scheidsgerecht beslist en dat het vonnis van de arbiter(s) de gronden dienen te bevatten voor de in de uitspraak gegeven beslissing. Arbitrale vonnissen kunnen slechts ten uitvoer worden gelegd indien, de rechtbank daartoe verlof (executoriale titel) heeft verleend (art. 1062 lid 1 Rv). Een arbitrale uitspraak kan onder meer worden vernietigd als het vonnis tot stand is gekomen in strijd met de openbare orde (art. 1065 Rv), bijvoorbeeld als de arbiter niet onpartijdig was of niet onafhankelijk is opgetreden. Bij het verlenen van verlof voor tenuitvoerlegging wordt door de rechter summier aan deze grond getoetst (art. 1063 Rv).

Overigens heeft de consument conform (artikel 6:263n BW) de mogelijkheid om binnen een maand alsnog de keuze voor de overheidsrechter te maken. De cliënten van zorgverzekeraars hebben de keuze om als alternatief naar de overheidsrechter te gaan of in plaats daarvan hun geschil voor te leggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).

Zorgen over de wijze van uitvoering

In zijn algemeenheid sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot vormen van (digitale) alternatieven geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. Voor partijen kunnen de duur en de kosten die verbonden zijn aan een incassoprocedure bij de kantonrechter overwegingen zijn om te kiezen voor digitale arbitrage zoals aangeboden door e-Court.

Ik constateer evenwel dat er zorgen zijn over de wijze waarop arbitrage door e-Court wordt uitgevoerd. Deze zorgen richten zich op de volgende punten:

  • a. Bedenktermijn van een maand

    In de berichtgeving is een voorbeeld genoemd waarbij de oproepingskosten van de deurwaarder al na twee weken – en dus binnen de vereiste maand bedenktijd – was verschuldigd en dat de procedure reeds na drie weken werd gestart. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het beding. Het is aan de arbiter om na te gaan of de termijn van minimaal een maand is gerespecteerd. Blijkens het procesreglement van e-Court, dat verwijst naar art. 6:263n BW en de termijn van een maand om voor de overheidsrechter te kiezen, zou dat ook de bedoeling zijn van de procedure bij e-Court. E-Court heeft mij overigens laten weten dat door de gebruikte software, het feitelijk onmogelijk is de procedure eerder te starten. Het is aan de rechter om te toetsen of het arbitrage beding geldig is.

  • b. Gelijkwaardig en wederkerig arbitraal beding

    Alleen zorgverzekeraars kunnen nu een zaak aanbrengen tegen cliënten die hun rekeningen niet hebben betaald. Het is niet mogelijk voor cliënten van een zorgverzekeraar om eventuele vorderingen over niet-uitgekeerde declaraties aan e-Court voor te leggen. Het is aan de rechter om te toetsen of het arbitrale beding geldig is.

  • c. Digitale besluitvorming

    Het volledig automatiseren van besluitvorming is een punt van zorg. Het uitgangspunt van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is dat betrokkene het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft.

    In specifieke situaties kan, met toepassing van de nodige waarborgen, van dit uitgangspunt worden afgeweken. Een vonnis heeft vaak ingrijpende rechtsgevolgen en de specifieke situatie van procesdeelnemer(s) vraagt een specifieke beoordeling. De Autoriteit Persoonsgegevens behandelt klachten over (vermeende) schendingen van de AVG, in laatste instantie is dat de rechter.

  • d. Samenvoeging gedingen

    Artikel 1046 Rv biedt mogelijkheden om arbitrale gedingen samen te voegen. E-court heeft in haar procesreglement (artikel 19) aan deze mogelijkheid een ruimere invulling gegeven en stelt artikel 1046 Rv buiten toepassing. De rechtspraak beziet of hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad moet worden gesteld.

  • e. Ambtshalve toetsing door e-Court

    Het is onbekend in hoeverre e-Court ambtshalve toetst aan de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en aan de regels voor incassokosten. Volgens het Wetboek van rechtsvordering beslist een scheidsgerecht naar de regelen des rechts of, als partijen het daartoe bij overeenkomst opdracht hebben gegeven, als goede personen naar billijkheid (art. 1054 Rv). Uit het reglement van e-Court blijkt niet dat er sprake is van deze laatstgenoemde mogelijkheid. E-Court dient ook te toetsen aan de zwarte en grijze lijst van de oneerlijke bedingen van Boek 6 BW en de voor de consument dwingendrechtelijke regels van de buitengerechtelijke incassokosten te hanteren. De rechtspraak beziet of hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad moet worden gesteld.

E-Court en gerechtsdeurwaarder

Voor de oproeping maakt e-Court gebruik, zo valt te lezen, van de diensten van gerechtsdeurwaarders. Wettelijk gezien bestaat er geen verplichting voor e-Court om gebruik te maken van een gerechtsdeurwaarder bij de oproeping van een gedaagde. Deurwaarders mogen voor deze oproeping op grond van het Besluit Tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) geen kosten bij de debiteur in rekening brengen, aangezien het geen ambtshandeling betreft. Of er sprake is van een ambtshandeling hangt af van de vaststelling of de betrokken handeling de uitvoering betreft van een taak die bij of krachtens de wet aan de deurwaarder is opgedragen of voorbehouden. Elke ambtshandeling dient immers op grond van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet op een wettelijk voorschrift te berusten. Een dergelijke grondslag voor de oproeping voor arbitrage zoals e-Court ontbreekt. De oproeping voor arbitrage dient schriftelijk te geschieden (tenzij partijen anders overeenkomen) en op grond van artikel 3:37 BW kan deze oproeping dan ook bij exploot plaats vinden. Dat betekent niet dat de oproeping noodzakelijkerwijs door een gerechtsdeurwaarder moet worden gedaan. De definitie van ambtshandeling in de Gerechtsdeurwaarderswet gaat uit van een opgedragen taak aan de gerechtsdeurwaarder en daarvan is bij een oproeping van e-Court geen sprake.

Als er geen sprake is van een ambtshandeling mag de gerechtsdeurwaarder de kosten voor deze werkzaamheden niet in rekening brengen bij de debiteur.

Ik heb mijn standpunt hierover onder de aandacht gebracht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Overigens is het bureau financieel toezicht belast met het integraal toezicht op het (financiële) deel van het werk van de gerechtsdeurwaarders.

Op grond van het Autorisatiebesluit Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders, Rijksdienst voor Identiteitsgegevens en de toelichting daarop is de gerechtsdeurwaarder in principe uitsluitend bevoegd om het BRP te raadplegen ten behoeve van de uitoefening van een wettelijke taak.3 Daarvan is bij de oproeping ten behoeve van e-Court geen sprake. De gerechtsdeurwaarder kan echter voor deze oproeping wel een exploot uitbrengen. De KBvG stelt zich op het standpunt dat aangezien het arbitrage-geding met een exploot wordt ingeleid, de zorgvuldige beroepsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder bevraging van het Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) vereist. Over deze interpretatie treed ik met de KBvG en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader in overleg.

E-court en toetsing door de rechter

Binnen de rechtspraak wordt verschillend gedacht over de reikwijdte van de (summiere) toets van verlofverlening voor tenuitvoerlegging van een uitspraak van e-Court door de rechter. Er is door de rechtspraak inmiddels een interne aanbeveling opgesteld hoe om te gaan met de toetsing van arbitrale uitspraken van e-Court. De rechter heeft in een concrete zaak echter altijd de mogelijkheid af te wijken van een dergelijke aanbeveling. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat rechters de voor verlof tot tenuitvoerlegging verplichte «summiere» toets anders invullen. Het is mijns inziens onwenselijk dat de toets door de overheidsrechter verschillend wordt ingevuld. Het oordeel of de voorzieningenrechter een juiste uitleg geeft aan die toets is uiteindelijk voorbehouden aan de Hoge Raad. De rechtspraak heeft mij laten weten dat er een uitspraak door e-Court zal worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter met de bedoeling hierover (met inbreng van e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Ik vind het van groot belang dat de Hoge Raad zich kan uitspreken over de werkwijze van e-Court en zich kan buigen over de vraag naar de reikwijdte van de toetsing door de overheidsrechter. Ik wacht dan ook de prejudiciële vragen en het oordeel van de Hoge Raad af.

Conclusie

Zoals gezegd sta ik positief tegenover initiatieven met betrekking tot digitale alternatieve geschilbeslechting die zien op het bereiken van een snelle, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. E-court zou hieraan een bijdrage kunnen leveren. Uiteraard dient e-Court wel aan de wettelijke vereisten te voldoen, zodat de rechten van partijen in voldoende mate worden gewaarborgd. Daaraan toetst de rechter wanneer verlof wordt gevraagd een arbitrale uitspraak ten uitvoer te leggen.

Voorts is het van belang dat er uitsluitsel komt over de vraag waaraan de rechter uitspraken van e-Court precies moet toetsen, omdat daarover nu verschillen van inzicht bestaan. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat er binnenkort een uitspraak van e-Court ter toetsing zal worden voorgelegd om naar aanleiding daarvan (in afstemming met e-Court) prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal ik beoordelen of het vanuit het oogpunt van rechtsbescherming van de burger nodig is maatregelen te treffen. Daarnaast doe ik onderzoek naar een toegankelijke en efficiënte incassoprocedure bij de rechtspraak. In dit laatste traject worden dan ook de aanbevelingen gericht aan de wetgever uit het LOSR-rapport gericht meegenomen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven