29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 357 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2016

Op 12 mei jl. heb ik u mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (VenJ) geïnformeerd over de uitvoering van de maatregelen die zijn voortgekomen uit het rapport van de Commissie Hoekstra over strafrechtelijke beslissingen in de zaak Bart van U. (Kamerstuk 29 279, nr. 320 Herdruk). In samenhang hiermee wijs ik u op drie brieven die door de Minister van VWS, mede namens mij, aan uw Kamer zijn verzonden. Het betreft de brieven van 24 maart en van 20 mei jl. in reactie op vragen van uw Kamer over de interimregeling aangaande gedwongen zorg (Kamerstuk 25 424, nrs. 307 en 314) en de brief van 29 september jl., mede namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), over de uitkomsten van de werkzaamheden van het Aanjaagteam verwarde personen en het vervolg daarop (Kamerstuk 25 424, nr. 330).

In het vervolg op de hierboven genoemde brieven stuur ik u mede namens de Minister van VWS en de Staatsecretaris van VenJ hierbij de volgende rapporten toe1:

  • 1. Het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad (PG HR),

  • 2. Het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie (Inspectie VenJ),

  • 3. De voorlichting van de Raad van State,

  • 4. De aanvullende impactanalyse van de afname van celmateriaal tijdens inverzekeringstelling,

  • 5. Het monitorrapport van de heer Hoekstra.

Ik ben de toezichthouders erkentelijk voor het werk dat zij hebben gedaan. Hun blik op de uitvoering van de maatregelen is van grote waarde. De heer Hoekstra ben ik dankbaar voor de monitor die hij heeft uitgevoerd. Hij heeft hiermee voldaan aan de opdracht om een jaar na het gereedkomen van zijn rapport de stand van zaken te beoordelen. De situatie zoals die door beide toezichthouders en de heer Hoekstra in hun rapporten is beschreven, laat zien dat er sinds het rapport van de Commissie Hoekstra veel is gebeurd, maar dat er desondanks nog veel moet gebeuren.

In het hierna volgende ga ik in op de hiervoor genoemde rapporten en geef ik mijn beleidsreactie daarop. Ik doe dit aan de hand van de drie hoofdthema’s die ik ook in mijn brief van 12 mei jl. heb gehanteerd:

  • 1. De maatregelen inzake de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (de Wet DNA-V);

  • 2. De tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

  • 3. De maatregelen inzake de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) en het voorstel van wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar het functioneren van de geestelijke gezondheidszorg voor de heer Van U. bevindt zich in de afrondende fase en wordt in januari 2017 verwacht.

1. De maatregelen inzake DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V)

Resultaten herstelactie openbaar ministerie

In mijn brief van 12 mei jl. heb ik verslag gedaan van de uitvoering van de maatregelen in het Verbeterprogramma Maatschappelijke Veiligheid van het openbaar ministerie (hierna: OM). De daarin genoemde herstelactie had specifiek tot doel aan veroordeelden die ten onrechte geen bevel voor het afnemen van celmateriaal op grond van de Wet DNA-V hadden gekregen, dit bevel alsnog uit te vaardigen zodat celmateriaal kon worden afgenomen en het DNA-profiel in de DNA-databank voor strafzaken kon worden verwerkt.

Voor een getalsmatig overzicht van de stand van zaken verwijs ik naar de als bijlage aan deze brief gehechte tabel 1 «Herstelactie van het OM». Het percentage veroordeelden van wie alsnog in het kader van de herstelactie van het OM celmateriaal is afgenomen, komt op peildatum 1 november jl. op ruim 81%. Dit percentage komt voort uit het totaal aantal afnames af te zetten tegen het totaal aantal nieuwe bevelen dat is uitgevaardigd na beoordeling door de officier van justitie en niet tegen het totaal aantal te beoordelen parketzaken. De officier van justitie kan na beoordeling namelijk afzien van het geven van een bevel, bijvoorbeeld als het DNA-profiel van de veroordeelde al in de DNA databank is opgenomen. Het behaalde percentrage van 81% is op zichzelf een goed resultaat, maar ik ben uiteraard pas tevreden als ook van de resterende veroordeelden celmateriaal is afgenomen. Wanneer dat het geval is, is afhankelijk van het achterhalen van de verblijfplaats van de veroordeelde.

Resultaten inhaalslag politie

Voor de politie richtte de inhaalslag zich in de eerste plaats op het alsnog afnemen van celmateriaal van zoveel mogelijk veroordeelden die met een bekend adres in de Basis Registratie Personen (BRP) waren gesignaleerd in het Opsporingsregister (hierna: OPS). In totaal is op 1 november 2016 van 86,8% van de veroordeelden in OPS met bekend BRP-adres alsnog celmateriaal afgenomen (zie tabel 2 in de aan deze brief gehechte bijlage). Van een deel van de veroordeelden kon helaas nog geen celmateriaal worden afgenomen omdat zij niet op het adres zijn aangetroffen.

In de tweede plaats richtte de inhaalslag zich op de groep veroordeelden die zonder bekend BRP adres was opgenomen in het OPS.

Van deze groep (op peildatum 29 november 2015, 12.403) heeft de politie in samenwerking met het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen, onderdeel van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: AICE), 1.249 veroordeelden kunnen traceren.

Het opsporen van veroordeelden zonder bekend BRP-adres is in mei jl. van start gegaan. Dit kost de politie relatief veel inspanning en recherchecapaciteit. Van 42,6% van deze groep is op 1 november jl. inmiddels celmateriaal afgenomen.

Ik ben van mening dat bovengenoemde resultaten, geplaatst in het licht van de opbrengst van de huidige werkwijze (ongeveer 85% van de DNA-V wordt uiteindelijk bemonsterd), een succes genoemd kunnen worden. Daarbij neem ik in beschouwing, zoals geconcludeerd door de Inspectie VenJ, dat het afnemen van celmateriaal bij alle veroordeelden (100% afname) niet realistisch is. Zelfs niet, zoals is gebleken uit de doorberekening van het onderzoeksbureau Significant, met wetgeving die het mogelijk zou maken om van iedere inverzekeringgestelde verdachte standaard celmateriaal af te nemen.

Terecht constateert de heer Hoekstra dat de gevallen waarin de veroordeelde niet kan worden achterhaald, en dus geen celmateriaal kan worden afgenomen, een probleem zijn. Ik ben in overleg met het OM, de politie en het AICE om methoden te vinden om de veroordeelden alsnog te kunnen achterhalen.

Verbetering huidige werkwijze

In de brief van 12 mei jl. heb ik aangegeven dat de ketenpartners verbeteringen doorvoeren om de uitvoering van de Wet DNA-V te optimaliseren.

Het OM heeft verbetermaatregelen genomen om de doorlooptijd te verminderen. De versterking van de bemensing bij de parketten voor de afgifte van bevelen is gerealiseerd. Voorts zal het OM het last-in-first-out principe voor het uitvaardigen van een bevel invoeren. Dit houdt in dat het OM voortaan nieuwe zaken die voor een bevel in aanmerking komen direct zal behandelen om te voorkomen dat zij moeten wachten op de afdoening van oudere zaken. Oudere zaken zullen worden behandeld in een veegactie die voor 1 april 2017 wordt uitgevoerd. Het last-in-first-out principe zal daarna landelijk worden ingevoerd.

Daarnaast wordt de coördinatietaak van het AICE bij openstaande bevelen versterkt. Indien afname van het celmateriaal niet is geslaagd, verstrekt het OM deze zaak aan het AICE. In 2017 wordt toegewerkt naar digitale aanlevering van deze bevelen. Hiermee wordt de kwaliteit verbeterd en de snelheid van afhandeling verhoogd. Het AICE bewerkt deze bevelen tot een uitvoeringsopdracht aan de politie. De politie gaat hier vervolgens gericht mee aan de slag. Het AICE verstrekt ter verbetering van de huidige werkwijze tevens periodiek landelijke overzichten van openstaande signaleringen aan de politie. Eveneens werkt het AICE aan verbeterde monitoring van de in- en uitstroom per jaar van de openstaande DNA-V bevelen. Voorts heeft de politie het initiatief genomen om met behulp van de door het AICE verstrekte informatie alle politie-eenheden periodiek te voorzien van een lijst met alle DNA veroordeelden met bekend adres die gesignaleerd staan in het OPS.

De heer Hoekstra en de Inspectie VenJ merken terecht op dat de effecten van de verbeterde werkwijze nog niet te meten zijn. De reden hiervan is dat de verbetermaatregelen de tijd moeten krijgen om hun waarde te bewijzen. Daarna kan worden beoordeeld welke effecten de structurele verbetermaatregelen hebben opgeleverd. Ik deel de opvatting van de heer Hoekstra dat het belangrijk is om de uitvoering van de Wet DNA-V te evalueren. Ik zal dit in 2018 doen, waarbij ik ook de verbetermaatregelen en alternatieven zoals hieronder beschreven zal betrekken.

Afname celmateriaal voorafgaand aan veroordeling

In mijn brief van 12 mei jl. heb ik toegelicht dat er een verschil van inzicht bestaat tussen de onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam onder leiding van prof.mr. P.A.M. Mevis en de Commissie Hoekstra over de juridische houdbaarheid van het standaard afnemen en bewaren van celmateriaal van alle in verzekering gestelde verdachten voorafgaand aan hun eventuele veroordeling. Tevens heb ik toen aangekondigd dat ik vanwege dat verschil van inzicht de Afdeling advisering van de Raad van State zou verzoeken voorlichting te geven over de vraag of een dergelijke standaardafname van iedere in verzekering gestelde verdachte voorafgaand aan zijn eventuele veroordeling nu wel of niet juridisch houdbaar is. De Afdeling heeft op 7 oktober jl. de gevraagde voorlichting gegeven en komt tot de conclusie dat het standaard afnemen en bewaren van celmateriaal van elke in verzekering gestelde verdachte niet «noodzakelijk is in een democratische samenleving» als bedoeld in artikel 8 EVRM. De dringende maatschappelijke behoefte («pressing social need») aan een zodanige maatregel is vooralsnog onvoldoende aangetoond terwijl het standaard afnemen van celmateriaal – dat wil zeggen zonder dat daartoe een bevel hoeft te worden gegeven – van alle in verzekering gestelde verdachten zonder de bestaande uitzonderingen op grond van artikel 2 van de huidige Wet DNA-V op gespannen voet staat met de eis dat een inbreuk proportioneel is met het oog op het te bereiken doel («proportionate to the legitimate aim pursued»). Dit klemt te meer omdat deze uitzonderingen in de Wet DNA-V mede met het oog op artikel 8 EVRM zijn opgenomen.

Tegen deze achtergrond vind ik het van belang, zoals ik hiervoor al aangaf, de effecten van de structurele verbetermaatregelen in het werkproces van het afnemen van celmateriaal van veroordeelden in 2018 te evalueren. Die evaluatie zal naar verwachting duidelijk maken of de geconstateerde problemen in de uitvoering van de Wet DNA-V tot aanvaardbare proporties zijn teruggebracht en of de door de commissie voorgestelde maatregel – mede gelet op de uitvoeringsproblemen die een zodanige maatregel met zich brengt – nog een zodanige toegevoegde waarde heeft, dat zij voldoet aan de eis van een dringende maatschappelijke behoefte als bedoeld in artikel 8, tweede lid, EVRM.

Daarnaast heeft de Afdeling op mijn verzoek voorlichting gegeven over de juridische toelaatbaarheid van het afnemen en bewaren van celmateriaal van in verzekering gestelde verdachten zonder bekend adres of met een buitenlands adres.

De Afdeling concludeert dat een wettelijke regeling die het mogelijk maakt bij alle inverzekeringgestelden zonder bekend BRP-adres of met een buitenlands adres celmateriaal af te nemen, gelet op artikel 8 EVRM, op minder bezwaren stuit dan de afname van celmateriaal bij alle inverzekeringgestelden. Een dergelijke regeling is proportioneler omdat zij slechts betrekking heeft op de personen die met het oog op afname van celmateriaal niet of moeilijk kunnen worden opgespoord. Maar ook hier is de Afdeling van mening dat eerst moet worden vastgesteld of de afname van celmateriaal van alle inverzekeringgestelden zonder bekend adres in Nederland – mede gelet op de uitvoeringsproblemen die een zodanige maatregel met zich brengt – een zodanige toegevoegde waarde heeft dat zij geacht kan worden te voldoen aan een dringende maatschappelijke behoefte als bedoeld in artikel 8, tweede lid, EVRM, en zo ja, of de vastgestelde toegevoegde waarde opweegt tegen andere belangen. Bijgevoegde aanvullende impactanalyse van de afname van celmateriaal tijdens inverzekeringstelling is een eerste verkenning van het scenario afname celmateriaal bij veroordeelden waarvan het adres onbekend is. Dit scenario levert een meerwaarde op van ca 3 tot 5% ten opzichte van het huidige reguliere werkproces.

Naar aanleiding van de voorlichting van de Afdeling heeft de heer Hoekstra in zijn monitorrapport voorgesteld om aan het eind van de inverzekeringstelling van een verdachte voorafgaand aan zijn eventuele veroordeling celmateriaal af te nemen met een bevel van de officier van justitie. Mijn conclusie is dat dit voorstel geen haalbare optie is. Niet alleen gezien de voorlichting van de Raad van State en het rapport van de onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam, maar ook gezien de juridische en praktische bezwaren die daartegen kunnen worden ingebracht en die het OM ook onderkent. Zo staat het voorstel op gespannen voet met de onschuldpresumptie en kan de officier van justitie aan het einde van de inverzekeringstelling geen goede afweging maken, zoals artikel 2 van de Wet DNA-V vereist, of het DNA-profiel van de verdachte in het belang van het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten nodig is. Op dat moment is immers nog onduidelijk of de verdachte zal worden veroordeeld. De officier van justitie besluit aan het eind van de inverzekeringstelling niet over strafvervolging, maar over eventuele voorgeleiding bij de rechter-commissaris in verband met de verlenging van de inverzekeringstelling of een vordering tot bewaring. Hij heeft op dat moment meestentijds nog onvoldoende bewijspositie, op grond waarvan een weloverwogen oordeel over strafvervolging en strafeis met zicht op een veroordeling kan worden gegeven, wat nodig is om een goede afweging te kunnen maken voor het geven van een bevel. Het is dan ook de vraag of een inschatting van de officier die is gebaseerd op de op dat moment beschikbare informatie aan het eind van de inverzekeringstelling, wel een voldoende grondslag is voor de op grondrechten inbreuk makende maatregel van het afnemen en bewaren van celmateriaal.

De suggestie in het monitorrapport van de heer Hoekstra afname op de rechtbank als interimmaatregel in te voeren neem ik niet over. In mijn brief van 12 mei jl. heb ik reeds uitgebreid onderbouwd waarom dit – gehoord de Raad voor de rechtspraak – niet uitvoerbaar is.

2. Tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissingen

In mijn brief van 12 mei jl. heb ik gerapporteerd over de voortgang van de maatregelen die op initiatief van het OM in het verbeterprogramma zijn opgenomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat (verwarde) personen die een gevaar vormen voor de maatschappelijke veiligheid in vrijheid verkeren terwijl tegen hen een executeerbare vrijheidsstraf open staat.

De inspectie constateert terecht dat bepaalde werkprocessen op dit moment nog niet volledig geautomatiseerd plaatsvinden. Het realiseren van geautomatiseerde gegevensoverdracht in de keten is uitgangspunt bij de realisatie van deze maatregelen. Zo zal de gerealiseerde tijdelijke voorziening voor het creëren van «24/7 zicht» van de politie op de openstaande vrijheidsstraffen in de eerste helft van 2017 worden vervangen door een structurele geautomatiseerde voorziening. Daarmee kan de agent op straat op een laagdrempelige wijze opvragen of iemand een vrijheidsstraf heeft open staan en of op hem of haar de zelfmeldprocedure van toepassing is.

Voor uitvoering van de maatregel «persoonlijk prioriteren» die is gericht op het met prioriteit tenuitvoerleggen van zaken die aan het gevaarscriterium voldoen, is het ketenwerkproces inmiddels vastgesteld en is gestart met de realisatie. Ook hiervoor geldt dat er gefaseerd toegewerkt wordt naar een volledig geautomatiseerde gegevensoverdracht. Realisatie hiervan is voorzien in de eerste helft van 2017.

3. Maatregelen inzake de wet Bopz en het voorstel van de Wvggz

De toezichthouders hebben geconstateerd dat de maatregelen uit het verbeterprogramma van het OM, die vooruitlopen op de Wvggz en die de actieve rol voor de officier van justitie vormgeven, zijn geïmplementeerd. Op 7 juli 2016 is de tweede nota van wijziging behorende bij de Wvggz aan de Tweede Kamer gestuurd en op 7 september 2016 de derde. In lijn met de Kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Commissie Hoekstra is in deze tweede nota van wijziging de centrale en actieve verzoekersrol weer bij het OM belegd, waarbij het OM tevens verantwoordelijk is voor de procesregie bij de voorbereiding van een zorgmachtiging. Ook zal de officier van justitie in de regel bij de zitting ter zake waar hij verzoekt om een zorgmachtiging aanwezig moeten zijn, tenzij het evident is dat een nadere toelichting of motivering door de officier van justitie ter zitting niet nodig is. Tevens is in de tweede nota van wijziging de rol van de familie versterkt en zijn aanvullende grondslagen voor informatie-uitwisseling opgenomen. Zo is onder meer geregeld dat de GGZ kan beschikken over relevante informatie van politie en het OM.

Zoals de heer Hoekstra in zijn voortgangsrapportage stelt, gaan partijen met de inwerkingtreding van de Wvggz een nieuwe werkverhouding aan. De praktische uitvoering mag, zoals de voortgangsrapportage stelt, niet worden onderschat. Om te zorgen voor tijdige implementatie van de samenwerking en de informatie-uitwisseling onder de Wvggz is een ketenprogramma gestart waarin alle bij de Wvggz betrokken organisaties samenwerken. Hiermee wordt de voorbereiding van de implementatie van de Wvggz en in het bijzonder de informatie-uitwisseling, voortvarend ter hand genomen met stelselafspraken over onder andere samenwerking en informatievoorziening. Er wordt een keten-informatievoorziening gerealiseerd met als doel professionals en andere betrokkenen in staat te stellen soepel en veilig, ondersteund met de juiste informatie, gezamenlijk hun rol in de Wvggz-keten te vervullen. Voor de door de heer Hoekstra voorgestelde registratie van gevaarlijke personen wordt hierbij niet gekozen. Informatie van de ondersteunende en samenwerkende professional in combinatie met snelle indicatie en risicotaxatie zorgt mijns inziens voor een betere oplossing, conform de aanbevelingen van het Aanjaagteam verwarde personen waarover u bent ingelicht bij brief van 29 september jl. Voorts krijgt het OM in de Wvggz de wettelijke taak om samen met de andere betrokkenen in de keten te zorgen voor het landelijk beschikbaar zijn van gegevens over onder meer zorgmachtigingen en crisismaatregelen.

Daarnaast heeft mijn ambtgenoot van VWS in een brief van 20 mei jl. gemeld dat vertegenwoordigers van het OM, GGZ Nederland en de VNG aan de slag zijn gegaan met het opstellen van een samenwerkingsprotocol onder de Wvggz. De bedoeling hiervan is de regio’s te ondersteunen bij de samenwerking tussen relevante ketenpartners met het oog op de inrichting van een periodiek regionaal overleg. Waar relevant kunnen onderdelen van dit in voorbereiding zijnde protocol ook reeds worden toegepast onder de Wet Bopz. De planning is dat dit protocol in het voorjaar van 2017 gereed is.

In mijn brief van 12 mei jl. heb ik gemeld dat een pilot wordt uitgevoerd in het kader van de «ketensamenwerking rondom de actieve verzoekersrol OM». De pilot die op drie locaties wordt uitgevoerd zal medio 2017 zijn voltooid en geëvalueerd.

Ik ben het met de heer Hoekstra eens dat tussentijdse beëindiging van een gedwongen opname van een persoon die als gevolg van een stoornis een ander ernstig nadeel kan berokkenen, met de nodige waarborgen omkleed moet zijn. Er is in de Wvggz voor de procedure rondom het ontslag uit een GGZ-instelling van personen die daar gedwongen verblijven niet gekozen voor een rechterlijke toets. Gekozen is voor de oplossing dat de geneesheer-directeur bij een tussentijdse beëindiging van een gedwongen opname zijn voorgenomen beslissing moet toetsen bij een onafhankelijk psychiater («second opinion»). Voorafgaand aan die beslissing is hij gehouden te overleggen met de burgemeester en het OM, onder andere om te bezien of aan de beëindiging voorwaarden zouden moeten worden verbonden. Voor een specifieke groep patiënten, de groep die met justitie in aanraking is gekomen en ten aanzien van wie de strafrechter de zorgmachtiging heeft afgegeven met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz), geldt daarnaast nog dat voor een tussentijdse beëindiging van de opname door de geneesheer-directeur de toestemming van de Minister van Veiligheid en Justitie vereist is. Overigens wil een tussentijdse beëindiging van de gedwongen opname niet zeggen dat daarmee ook de verplichte zorg is geëindigd. Een geneesheer-directeur kan ook besluiten de verplichte zorg ambulant voor te zetten.

In de monitorrapportage lijkt vanuit veiligheidsoptiek het accent te liggen op de wettelijke kaders voor gedwongen opname. Van belang is te benadrukken dat in het wetstraject sterk wordt ingezet op ambulante zorg en preventieve trajecten, op behandeling, en niet zozeer op opname.

Bij brief van 29 september jl. bent u geïnformeerd over de voltooiing van de werkzaamheden van het Aanjaagteam verwarde personen en de opvolging daarvan door het Schakelteam personen met verward gedrag. Het Schakelteam zal voortbouwen op het gedachtegoed dat het Aanjaagteam heeft aangereikt. Zij richt haar focus de komende twee jaar op de implementatie van een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag. Het Schakelteam heeft een monitorfunctie in haar opdracht meegekregen. U zult medio december over het werkprogramma van het Schakelteam worden geïnformeerd.

Met het oog op een zo goed mogelijke aansluiting van de forensische zorg op andere, reguliere, vormen van zorg verdient het volgens de heer Hoekstra aanbeveling de lopende indicatiestelling voort te zetten bij het begin van andere, aansluitende, vormen van passende zorg. Zo’n overbrugging voorkomt dat er hiaten in de zorg of begeleiding ontstaan. Het maken van afspraken over het overnemen van de indicatiestelling door de nieuwe financier is een van de doelstellingen van het programma continuïteit van zorg dat tot medio 2017 loopt.

Tot slot

Met deze brief heb ik u geïnformeerd over de uitvoering van vele maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het rapport van de Commissie Hoekstra. Duidelijk moge zijn dat sinds de zomer van 2015 veel is gebeurd om de tekortkomingen weg te nemen waar de commissie zo nadrukkelijk op heeft gewezen.

Niet vergeten mag worden dat de aanleiding tot deze maatregelen de moord is op twee mensen, te weten mw. E. Borst-Eilers en Loïs, de zus van Bart van U. Hun nabestaanden dragen nog dagelijks de trieste gevolgen van het verlies van hun dierbaren.

Het gaat uiteindelijk om het maatschappelijk effect dat niet alleen de Minister van VWS en ik, maar ook de betrokken organisaties willen bereiken. Dat effect is een samenleving waarin ieder persoon, ook als hij (tijdelijk) verward gedrag vertoont, op het juiste moment en in de juiste mate de aandacht krijgt die in zijn situatie nodig is om problemen tijdig te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen.

Mochten problemen niet kunnen worden voorkomen dan zal daar adequaat op moeten worden gereageerd.

De uitvoering van de maatregelen zal de komende jaren de aandacht behouden die zij verdient om tot een optimaal effect te komen. De bij de uitvoering betrokken organisaties zijn daar van doordrongen.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad en de Inspectie VenJ zullen in 2017 met vervolgrapportages komen. Ik stel hun inspanningen zeer op prijs omdat hun rapportages bijdragen aan een voortgaande verbetering van de uitvoering. In de tweede helft van volgend jaar zal ik u berichten over de bevindingen van genoemde toezichthouders.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage bij de brief Beleidsreactie op toezichtrapportages inzake maatregelen Commissie Hoekstra

Tabel 1 Herstelactie OM

Peildatum 8 augustus 2016

Totaal aantal beoordeelde parketzaken

Na beoordeling totaal aantal bevelen

Aantal afgenomen celmateriaal

Percentage

4.664

2.993

2.400

Ruim 80% van het totaal aantal bevelen

Peildatum 1 november 2016

Totaal aantal beoordeelde parketzaken

Na beoordeling totaal aantal bevelen

Aantal afgenomen celmateriaal

Percentage

4.664

2.993

2.426

81%

Tabel 2 Inhaalslag Politie

Peildatum 8 augustus 2016
 

Vooorraad DNA-V in OPS

Aantal veroordeelden waarvan gegevens zijn gevonden

Aantal afgenomen celmateriaal

Aantal onvindbaar

Percentage

Met bekend adres

1.748

(peildatum 21/7/2015)

1.512

1.512

236

86,5% t.o.v. totaal met bekend adres

Zonder bekend adres

12.403

(peildatum 29/11/2015)

1.249

492

11.154

39,4% t.o.v. aantal geïdentificeerd.

3,9% t.o.v. totaal zonder bekend adres

Peildatum 1 november 2016
 

Voorraad DNA-V in OPS

Aantal veroordeelden waarvan gegevens zijn gevonden

Aantal afgenomen celmateriaal

Aantal onvindbaar

Percentage

Met bekend adres

1.748

(peildatum 21/7/2015)

1.517

1.517

231

86,8% t.o.v. totaal met bekend adres

Zonder bekend adres

12.403

(peildatum 29/11/2015)

1.249

532

11.154

42,6 t.o.v. aantal geïdentificeerd.

4.2% t.o.v. totaal zonder bekend adres


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven