29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 127 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2011

1. Inleiding

Hierbij doe ik u het rapport «De burger als rechter. Een onderzoek naar geprefereerde sancties voor misdrijven in Nederland» toekomen1. In de nota naar aanleiding van verslag van 14 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 169, nr. 7) heb ik u reeds geïnformeerd over de uitvoering van dit onderzoek. In deze brief geef ik de bevindingen weer van de onderzoekers en mijn beleidsreactie op deze bevindingen.

2. Bevindingen

Van augustus 2010 tot en met augustus 2011 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de geprefereerde sancties voor misdrijven in Nederland. Aan een representatieve steekgroep van ruim 1000 Nederlandse burgers is een aantal korte beschrijvingen van veel voorkomende delicten voorgelegd. In het onderzoek stond de vraag centraal welke strafzwaarte en strafmodaliteit Nederlandse burgers zouden willen opleggen bij de verschillende delictscenario’s. Bij het onderzoek zijn kenmerken van de delicten, van de sancties en van de oordelende burgers meegenomen. Ook is gekeken hoe de oordelen van burgers overeenkomen met die van rechters.

Het onderzoek wijst in het algemeen uit dat er geen consensus bestaat onder de Nederlandse bevolking over de geprefereerde strafzwaarte en de geprefereerde strafmodaliteit. Er zijn burgers die relatief licht willen straffen en burgers die relatief zwaar willen straffen. Ook de voorkeur voor strafmodaliteiten loopt sterk uiteen. Voor elke strafmodaliteit en voor veel verschillende strafzwaarten bestaan voorkeuren in de Nederlandse bevolking. Er kan volgens de onderzoekers dus niet in het algemeen worden gesproken van «het» draagvlak voor bepaalde sancties.

Ook een vergelijking van oordelen van burgers met die van rechters leidt tot een zeer genuanceerd beeld. Hoewel beiden moeilijk met elkaar zijn te vergelijken, omdat de voorgelegde delictscenario’s om onderzoekstechnische redenen niet zo uitgebreid konden worden weergegeven als complete strafzaken, hebben de onderzoekers beide oordelen bij een aantal delicten toch naast elkaar gelegd. Hieruit blijkt dat de Nederlandse bevolking valt te onderscheiden in voorstanders van relatief milde en van relatief zware sancties. De onderzoekers geven dan ook aan niet te kunnen concluderen dat de Nederlandse bevolking als geheel veel strenger zou willen straffen dan rechters thans.

Hoewel de onderzoekers menen dat in het algemeen niet kan worden gesproken over «het» draagvlak voor bepaalde sancties, is een opvallende bevinding dat de werkstraf wel gedragen wordt door de Nederlandse bevolking. Bij veel delicten blijkt de werkstraf door de respondenten de vaakst gekozen straf te zijn. De steun voor de werkstraf neemt bovendien toe, wanneer burgers worden geïnformeerd over de recidivekansen na werkstraffen en na gevangenisstraffen. Wel wordt de werkstraf meer geschikt geacht voor minderjarige daders dan voor meerderjarige daders, terwijl voor de onvoorwaardelijke gevangenisstraf het omgekeerde geldt.

Andere bevindingen zijn onder meer dat de Nederlandse bevolking strenger oordeelt over (meervoudig) recidivisten dan over first offenders en dat zij zwaarder wil straffen als het slachtoffer een hulpverlenende beroepsbeoefenaar is.

3. Beleidsreactie

Allereerst merk ik op dat het van groot belang is te weten of onder de bevolking steun bestaat voor rechterlijke oordelen. Een strafstelsel kan immers alleen effectief zijn wanneer hiervoor draagvlak bestaat. Het onderzoek toont een zeer genuanceerd beeld van het oordeel van de Nederlandse bevolking en toont aan dat de Nederlandse bevolking rechterlijke oordelen in grote mate steunt. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de onderzoekers vaststellen dat alle strafdoelen door de Nederlandse bevolking in meerdere of mindere mate worden onderschreven. Het gaat dan om resocialisatie, vergelding, afschrikking, onschadelijkmaking en herstel van het toegebrachte leed. Dit sluit aan bij mijn visie dat straffen niet alleen resocialisatie tot doel heeft.

Tevens trek ik de conclusie uit het onderzoek dat er op een drietal specifieke onderdelen veel draagvlak bestaat voor het huidige kabinetsbeleid.

Geweld tegen gekwalificeerde slachtoffers

Ten eerste is in het regeerakkoord opgenomen dat het kabinet zal komen met een voorstel dat zwaardere straffen stelt op geweld tegen politie, ambulancepersoneel en andere gezagsdragers. Het onderzoek toont aan dat de Nederlandse bevolking achter dit voornemen staat. Men wil bij dergelijke delicten strenger straffen, zowel qua strafmodaliteit als qua strafzwaarte. Geweld tegen werknemers met een publieke taak is onacceptabel. Ik vind het belangrijk dat tegen deze agressie zichtbaar, gezaghebbend en doortastend wordt opgetreden door politie en justitie. Hieraan is invulling gegeven door het openbaar ministerie te vragen zwaardere straffen te eisen bij geweld tegen werknemers met een publieke taak, het zogenaamde gekwalificeerde slachtoffer. Het openbaar ministerie zal in deze zaken in beginsel een straf vorderen die 200% hoger ligt dan in reguliere geweldszaken. Dit is vastgelegd in de strafvorderingsrichtlijnen van het openbaar ministerie.

Zwaardere straffen voor recidivisten

In het regeerakkoord is aangekondigd dat het kabinet zal komen met voorstellen om in het volwassenstrafrecht minimumstraffen in te voeren voor gevallen waarin een persoon binnen tien jaar na een eerste veroordeling opnieuw wordt veroordeeld voor een ernstig misdrijf. Deze misdrijven zijn niet alleen zeer ingrijpend en traumatisch voor de slachtoffers en hun naaste omgeving, maar zij raken evenzeer het vertrouwen in de rechtsorde en de veiligheidsbeleving van burgers. Nog dit jaar zal een wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend waarin is opgenomen dat de rechter in deze gevallen minstens de helft van het strafmaximum oplegt. De rechter kan alleen in zeer specifieke gevallen van deze minimumstraffen afwijken en is verplicht dit deugdelijk te motiveren. De bevinding van de onderzoekers dat burgers recidivisten zwaarder willen straffen dan first offenders sluit mijns inziens aan bij dit wetsvoorstel.

Draagvlak voor de werkstraf

Ook het draagvlak van de Nederlandse bevolking voor de werkstraf acht ik positief. Ondanks dit draagvlak en de voordelen die deze sanctie heeft boven de (korte) gevangenisstraf, is er veel kritiek op de werkstraf vanuit de samenleving, de media en de politiek. De kritiek vind ik deels terecht. Het kabinet staat een daadkrachtige bestrijding van ernstige zeden- en geweldscriminaliteit voor. De bescherming van de samenleving tegen de daders van dergelijke misdrijven maakt toereikende straffen en maatregelen noodzakelijk. De taakstraf is in de visie van het kabinet een geschikte straf voor naar verhouding lichte strafbare feiten. Het opleggen van een taakstraf vormt geen toereikende bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Een dergelijke bestraffing voldoet niet aan de eisen die, gelet op de ernst van het delict, met het oog op vergelding en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten in de toekomst, moeten worden gesteld. In die zwaardere gevallen blijkt ook de voorkeur van de Nederlandse bevolking te verschuiven in de richting van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit wordt ondervangen door het reeds door mij ingediende wetsvoorstel dat nu bij de Eerste Kamer ligt, waarmee ik wil bewerkstelligen dat een werkstraf in geval van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven alleen nog in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel kan worden opgelegd. Behoudens de gevallen die door het wetsvoorstel worden uitgesloten, acht ik de werkstraf een waardevolle sanctie. De onderzoeksresultaten tonen mij dat de werkstraf door de Nederlandse bevolking eveneens als een nuttig en waardevol instrument wordt beschouwd.

4. Conclusie

Het onderzoeksrapport toont aan dat de meningen over sancties onder de Nederlandse bevolking sterk uiteen lopen en dat sprake lijkt te zijn van steun voor rechterlijke oordelen. Onderdelen van het onderzoek bieden naar mijn oordeel in grote mate steun voor het huidige kabinetsbeleid. Ik zie in het onderzoek dan ook aanleiding voor voortzetting van dit beleid.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven