29 270 Reclasseringsbeleid

Nr. 112 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2016

In mijn brief van 26 mei 20151 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen verandering in het kwaliteitssysteem van de gedragsinterventies. Tijdens het algemeen overleg over de justitiële jeugdinrichtingen van 11 november 20152 en het algemeen overleg over reclassering van 17 februari 20163 heb ik uw Kamer toegezegd het kwaliteitssysteem van de gedragsinterventies nader toe te lichten.

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in het algemeen overleg over justitieel jeugdbeleid van 14 april 2016 toegezegd te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van het inzetten van het strafrechtelijke instrumentarium in het civiele recht, specifiek voor 12-minners4.

In het algemeen overleg over reclassering van 17 februari 20165 heb ik naar aanleiding van vragen van lid Helder (PVV) uw Kamer ook toegezegd na te gaan wat reeds bekend is over de juistheid van de risico-inschattingen op basis van de RISc en of nader onderzoek zinvol is. In deze brief schets ik u mijn bevindingen op dat onderdeel.

1. Kwaliteitssysteem Gedragsinterventies

Gedragsinterventies zijn onderdeel van de dadergerichte aanpak. De interventies worden afgestemd op individuele criminogene factoren en zijn gericht op veranderen van probleemgedrag, bijvoorbeeld het verbeteren van agressiebeheersing of het verminderen van middelengebruik.

De inzet van gedragsinterventies draagt bij aan het verminderen van recidive. Het is daarom belangrijk dat de praktijk beschikt over een passend aanbod van kwalitatief goede interventies. Het kwaliteitssysteem gedragsinterventies moet op een efficiënte wijze daarvoor zorgen. Het kwaliteitssysteem krijgt vorm met de inzet van de Deelcommissie Justitiële interventies en de programmacommissie gedragsinterventies.

De Erkenningscommissie Justitiële Interventies

In september 2015 is de bestaande Erkenningscommissie Interventies uitgebreid met een nieuwe deelcommissie voor de beoordeling van justitiële interventies voor minderjarigen en meerderjarigen. Deze deelcommissie wordt ondersteund door het Nederlands Jeugdinstituut, Movisie en het Trimbos-instituut.

Het systeem van erkenning bevordert de kwaliteit van de gedragsinterventies. De toetsing van de gedragsinterventie door de erkenningscommissie richt zich op de vraag in hoeverre de gestelde doelen, gegeven de doelgroep, gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast dient aannemelijk gemaakt te worden dat de gedragsinterventie bijdraagt aan het verminderen van de kans op recidive.

In het proces van erkenning worden de indieners van de interventies intensief begeleid door een begeleidingscommissie. Deze begeleiding leidt ertoe dat het proces van erkenning eenvoudiger en efficiënter is geworden voor aanbieders van de gedragsinterventies. Het systeem van erkenning mag innovatie niet in de weg staan. Het gaat om de juiste balans tussen laten registeren wat nodig is om de kwaliteit van de interventies te kunnen bewaken en innovatie niet in de weg staan met overbodige registratielast. In overleg tussen de aanbieders van gedragsinterventies en de erkenningscommissie moet de registratielast in balans blijven.

Een passend aanbod van interventies

De gedragsinterventies die het Ministerie van Veiligheid en Justitie inkoopt, moeten goed aansluiten bij de behoefte van partijen als het openbaar ministerie en de reclasseringsorganisaties. Ik acht het daarom wenselijk om de (door)ontwikkeling van interventies bij betrokken deskundigen te beleggen.

Het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie6 (EFP) heeft laten weten binnen het programma Kwaliteit Forensische Zorg7 (KFZ) ruimte te willen creëren, om naast huidige werkzaamheden, ook een initierende functie op het gebied van justitiële gedragsinterventies voor volwassenen op zich te nemen. Het idee is dat – net als voor de forensische zorg – de aanbieders van gedragsinterventies samen aan een compleet en kwalitatief hoog aanbod van gedragsinterventies gaan werken. Het KFZ bundelt en begeleidt de deskundigheid van de aanbieders van gedragsinterventies. Het is wenselijk dat de betrokken aanbieders gezamenlijk nieuwe gedragsinterventies ontwikkelen en bestaande interventies doorontwikkelen. Het is van belang dat de aanbieders van justitiële gedragsinterventies goed worden vertegenwoordigd in het KFZ. Het is de bedoeling dat het KFZ per 1 januari 2017 start met de initierende functie op het gebied van justitiële gedragsinterventies voor volwassenen.

WODC evaluatie CoVa-training

Het kwaliteitssysteem is erop gericht een passend aanbod van kwalitatief goede interventies te creëren. Toch kan op een gegeven moment uit een uitgebreide wetenschappelijke evaluatie blijken dat de effecten op recidive tegenvallen. Zo schreef het beoordelingssysteem van de oude Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie voor dat in 2015 een recidiveonderzoek naar de interventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) zou plaatsvinden. Het WODC heeft dit recidiveonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek luidt dat vooralsnog niet overtuigend is bewezen dat de CoVa-training leidt tot een substantiële reductie van de recidive van de justitiabelen in haar doelgroep. Er zijn wel aanwijzingen voor de effectiviteit van deze interventie, maar deze zijn zwak te noemen8. Het WODC concludeert dat vervolgonderzoek duidelijk moet maken onder welke specifieke condities en bij welke subgroepen van daders, de trainingen effectief kunnen zijn.

Ik acht het van belang dat duidelijk wordt onder welke specifieke condities en bij welke subgroepen van daders de trainingen effectiever worden. Ik heb DJI gevraagd deze uitkomsten te betrekken bij de inkoop van deze interventies. Voorts breng ik de uitkomsten van deze evaluatie en het voorgestelde vervolgonderzoek onder de aandacht van de programmacommissie KFZ.

Inkoop gedragsinterventies

In mijn brief van 26 mei 20159 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik DJI heb gevraagd de gedragsinterventies voor volwassenen in te kopen. Met de inkoop van gedragsinterventies wil ik de efficiency van de uitvoering van interventies verbeteren en ook de kwaliteit van de ingekochte interventies continu verbeteren.

De start van de inkoop van gedragsinterventies was voorzien per 1 juli 2016. Begin dit jaar bleek echter dat de voorbereiding voor de aanbesteding van gedragsinterventies meer tijd nodig had in verband met auteursrechtelijke en aanbestedingsrechtelijke vragen. Mijn voornemen is nu de gedragsinterventies voor het kalenderjaar 2018 aan te besteden. De selectie van de in te kopen interventies en de kwaliteitseisen aan de gedragsinterventies die DJI in de uitvraag ten behoeve van de inkoopronde 2018 zal stellen, kunnen mede worden gebaseerd op het advies van de programmacommissie van de KFZ. Het voorgaande betekent dat de gedragsinterventies tot 2018 exclusief bij de drie reclasseringsorganisaties worden ingekocht.

Justitiële gedragsinterventies voor minderjarigen

Het veld van justitiële gedragsinterventies voor minderjarigen is deels anders ingericht; toch probeer ik ook hier op vergelijkbare wijze de kwaliteit en het aanbod van gedragsinterventies zo hoog mogelijk te maken.

De Justitiële Jeugdinrichtingen (DJI) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) hebben eigen erkende justitiële interventies die worden uitgevoerd door ingekochte uitvoerders. De gemeenten kopen een deel van de justitiële interventies in via een landelijk raamcontract.

Ik acht het van belang dat het aanbod van justitiële interventies voor minderjarigen flexibel kan worden ingezet. Ik wil bijvoorbeeld dat een interventie die binnen detentie start, na detentie moet kunnen worden afgemaakt. En ook bij de interventies voor jeugdigen wil ik bezien of deze voldoende aansluiten op de behoefte van jeugdigen met een lichtverstandelijke beperking. Daarnaast vind ik het belangrijk dat een justitiële jeugdinterventie beschikbaar is om in te kunnen zetten in het kader van jeugdhulpverlening, als dit kan voorkomen dat jongeren afglijden in de criminaliteit.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in 2014 aan uw Kamer toegezegd in overleg te treden met de VNG en het Kwaliteitsinstituut over het invullen van de medeverantwoordelijkheid van gemeenten voor wetenschappelijk onderzoek, richtlijnontwikkeling, opleidingen, innovatie en instellingen en de onderlinge samenwerking en verantwoordelijkheden tussen Rijk, gemeente en Kwaliteitsinstituut. Per brief van 20 oktober 2015 is door de Staatssecretaris van VWS aan uw Kamer toegezegd eind 2015 een werkgroep te starten met de VNG, het Zorginstituut en de ministeries van VWS en VenJ, die de mogelijkheid van de aansluiting van de jeugdsector, inclusief de justitiële gedragsinterventies voor minderjarigen, bij het Kwaliteitsinstituut gaat verkennen. Medio november 2015 is de werkgroep van start gegaan. De verwachting is dat voor 1 september 2016 duidelijkheid ontstaat over de aansluiting van de jeugdsector bij het Kwaliteitsinstituut.

2. Betrouwbaarheid RISc

De RISc is een hulpmiddel voor de reclassering om te komen tot een inschatting van de kans op recidive en van de criminogene factoren die aan dit risico ten grondslag liggen. De RISc, geënt op het Offender Assessment System, werd ruim een decennium geleden geïntroduceerd vanuit het programma Terugdringen Recidive en is niet meer weg te denken uit de huidige reclasseringspraktijk. De RISc vormt een belangrijke basis in de advisering aan het openbaar ministerie en de zittende magistratuur en voor de uitvoering van het toezicht. Vanwege de functie die de RISc heeft, is het van het grootste belang dat het instrument daadwerkelijk meet wat het pretendeert te meten, namelijk het algemene recidiverisico en factoren die daaraan ten grondslag liggen.

De predictieve validiteit van het instrument is door het WODC in 2007 en 2009 onderzocht en goed bevonden, zowel theoretisch als in de praktijk. Recent onderzoek wijst uit dat gebruik van de RISc3 resulteert in betere plannen van aanpak. Daarmee staat wat mij betreft vast dat de reclassering met de RISc een geschikt en betrouwbaar instrument in handen heeft om algemene, ernstige en zeer ernstige recidive te kunnen inschatten. Daarmee is niet gezegd dat een uitkomst van RISc-afname beschouwd kan worden als garantie voor feitelijk gedrag. Het betreft altijd een recidive-inschatting, waarbij zowel de statische als dynamische factoren meewegen in het afdoeningsadvies en de planvorming voor het toezicht. Uiteindelijk dragen ook de motivatie van de delinquent, de opgelegde sanctie en onvoorziene omstandigheden bij aan het optreden of uitblijven van recidive.

De reclassering werkt doorlopend aan de doorontwikkeling van de haar diagnostisch instrumentarium zodat het reclasseringswerk aan verdere effectiviteit wint. Hierbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Ook zet de reclassering – vanwege specifieke recidivepatronen bij bepaalde vormen van criminaliteit – aanvullende risico-taxatie instrumenten in, zoals de B-Safer voor Huiselijk Geweld en de Static99 voor zedendelinquenten. Aangezien er regelmatig onderzoek wordt gedaan op dit terrein en de toereikendheid van het instrumentarium continu op de agenda van de reclasseringsorganisaties staat, zie ik geen reden tot aanvullend onderzoek.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Kamerstuk 29 270, nr. 98

X Noot
2

Kamerstuk 24 587, nr. 631

X Noot
3

Kamerstuk 29 270, nr. 110

X Noot
4

Kamerstuk 28 741, nr. 652

X Noot
5

Kamerstuk 29 270, nr. 110

X Noot
6

http://www.efp.nl/ Het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie neemt het projectmanagement op zich en draagt zorg voor de ondersteuning van de stuurgroep, de programmacommissie en voor de begeleiding van de afzonderlijke KFZ-projecten.

X Noot
8

Het rapport «CoVa: eerst denken en dan ...? Vergelijkend recidiveonderzoek naar het effect van cognitieve vaardigheidstrainingen uitgevoerd in de periode 2008–2011» is gepubliceerd op de website van het WODC.

X Noot
9

Kamerstuk 29 270, nr. 98

Naar boven