Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2019
Middels deze brief informeer ik u over de rendementsmonitor warmteleveranciers 2017
en 2018 van de Autoriteit Consument & Markt (ACM).
De verplichting om de rendementen van de warmteleveranciers tweejaarlijks te monitoren
is neergelegd in de Warmtewet. Eerder heeft ACM rendementsmonitors uitgebracht over
de jaren 2013–2014 en 2015–2016. Uit genoemde rendementsmonitors bleek dat vanaf de
inwerkingtreding van de warmtewet per 1 januari 2014 het gemiddelde nominale rendement
voor belastingen van de Nederlandse warmteleveranciers beneden de in de rapporten
gehanteerde bandbreedtes voor een redelijk rendement lag. De gerapporteerde gemiddelde
rendementen toonden gedurende die jaren wel een stijgende lijn. Uit de bijgevoegde
monitor over de jaren 2017 en 20181 blijkt dat deze stijgende lijn zich heeft doorgezet. Dit heeft ertoe geleid dat het
gemiddelde rendement in 2017 voor het eerst sinds de inwerkingtreding van de Warmtewet
binnen de bandbreedte van het redelijk rendement viel en dat het gemiddelde rendement
in 2018 voor het eerst zelfs iets boven de bovengrens van deze bandbreedte uitkwam.
Het gemiddelde nominale rendement voor belastingen bedroeg in 2017 5,8% en in 2018
6,8%, terwijl de in de rendementsmonitor gehanteerde bandbreedte voor een redelijk
rendement 5,2% – 6,6% is.
Aan de ene kant is de hierboven geschetste ontwikkeling positief. Warmtenetten spelen
immers een belangrijke rol bij de energietransitie van de gebouwde omgeving en de
wens om woningen minder afhankelijk te maken van aardgas. Redelijke rendementen maken
het voor (potentiële) warmteleveranciers aantrekkelijk om de hiervoor noodzakelijke
investeringen in de uitbreiding van bestaande en in de aanleg van nieuwe warmtenetten
te doen. Aan de andere kant is het eveneens belangrijk dat de rendementen van monopoloïde
leveranciers niet hoger worden dan noodzakelijk om invulling te geven aan hun (toekomstige)
rol in de energietransitie.
In de huidige Warmtewet zijn de maximale tarieven voor warmte gekoppeld aan de gemiddelde
kosten van het verwarmen met aardgas. Daarmee zorgen we ervoor dat een huishouden
dat gebruik maakt van warmte gemiddeld gesproken niet meer betaalt dan een huishouden
dat voor zijn warmtevoorziening gebruik maakt van aardgas. Stijgende gasprijzen, bijvoorbeeld
als gevolg van een verhoging van de energiebelasting op gas, leiden via deze in de
Warmtewet vastgelegde koppeling (de gasreferentie) tot stijgende maximumtarieven.
Dit biedt warmteleveranciers ruimte om hun warmtetarieven ook te laten stijgen.
In de rendementsmonitor wordt geconcludeerd dat de rendementen van de verschillende
warmteleveranciers een grote spreiding vertonen. Een groot aantal warmteleveranciers
had een rendement dat flink onder het bovengenoemde gemiddelde lag, maar er is ook
een aantal leveranciers die een rendement boven dit gemiddelde had. Het gaat daarbij
vooral om de grotere warmteleveranciers met relatief oudere warmtenetten. Dit gegeven
heb ik in het VAO van 10 september 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 106) al kort
benoemd. Ik heb toen aangegeven dat ik de betreffende leveranciers er op zou wijzen
dat het op basis van de Warmtewet vastgestelde tarief een maximum is en geen richtlijn.
Ter invulling van dit voornemen heb ik een aantal grotere warmteleveranciers aangesproken
en er bij hen op aangedrongen om bij de vaststelling van hun tarieven niet uit te
gaan van het maximum, maar vooral te kijken naar wat gelet op hun bedrijfsvoering
en de rentabiliteit van hun warmtelevering een redelijk rendement is. Verwacht mag
worden dat een bovengemiddeld rendement zich vertaalt in een ambitieuze investeringsstrategie
en/of een bijstelling van de tarieven voor eindgebruikers onder het maximum warmtetarief.
Op basis van de reacties die ik op deze brieven ontvang, zal ik bezien of en zo ja,
welke verdere acties van mijn kant nodig zijn. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer daarover
te zijner tijd informeren. Uiteraard zal ik mij ook de komende tijd goed laten informeren
door de ACM of de stijgende trend die sinds 2014 zichtbaar is zich de komende jaren
voortzet of niet en hoe zich dat verhoudt tot de toekomstige ontwikkeling van de bandbreedte
voor een redelijk rendement.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes