28 982
Liberalisering energiemarkten

nr. 88
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2009

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Financiën, de antwoorden aan op de openstaande vragen uit het Algemeen Overleg Energie/gasopslag d.d. 19 november 2009, die 25 november 2009 werden toegestuurd met kenmerk 2009Z22312/2009D59002. Hierin wordt tevens gereageerd op vragen van de ChristenUnie, die ons op een later moment bereikt hebben.

Vragen van de SP-fractie:

1

Wat is voor de Nederlandse overheid de meerwaarde van het bezit van een Duitse nutsvoorziening?

TenneT krijgt door de overname meer mogelijkheden om marktkoppeling te bewerkstelligen en versnelde prijsconvergentie tot stand te brengen. Verder stelt de overname TenneT in staat om twee verschillende netten optimaal op elkaar aan te laten sluiten, waardoor de balanshandhaving efficiënter kan plaatsvinden en investeringen kunnen worden afgestemd. Bovendien biedt de overname de mogelijkheid om de kennis van Transpower, dat meer ervaring heeft met de inpassing van duurzame energie, te benutten. Een onafhankelijke adviseur van de Staat heeft de maatschappelijke baten van deze aspecten gewaardeerd en positief bevonden. Daarmee sluit de overname aan bij de kabinetsambities en publieke belangen betaalbaarheid, betrouwbaar en schoon.

2

Heeft de Nederlandse overheid na de aankoop van de Duitse hoogspanningsnetten nog een poot om op te staan als een buitenlands publiek bedrijf een Nederlands netwerk wil overnemen?

Ja. In artikel 93 van de Elektriciteitswet, respectievelijk artikel 85 van de Gaswet is bepaald dat iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder de instemming behoeft van de minister. Voorts is bepaald dat de minister deze instemming onthoudt indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van een net ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon buiten de kring van de overheid rechten op een net zou krijgen. Ook in de statuten van TenneT is de kring van mogelijke aandeelhouders beperkt.

3

In 2007 heeft de Kamer een wetsvoorstel (Kamerstuk 30 934) aangenomen dat meer bevoegdheden creëert voor een Europese overkoepelende netbeheerder. Is het eigendom van het E.ON-net noodzakelijk om de netwerken te integreren om zo de stroomprijzen in Nederland te verlagen?

Er wordt langs verschillende sporen aan marktkoppeling gewerkt. Een belangrijk instrument is het pentalateraal forum, dat inzet op een verdere flexibilisering van de elektriciteitsvoorziening door middel van verbetering van de internationale markt. De overname van Transpower is geen noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een meer concurrerende markt in Noordwest-Europa, maar geeft TenneT wel mogelijkheden om marktkoppeling te bewerkstelligen en versnelde prijsconvergentie tot stand te brengen. Ondermeer deze versnelling leidt tot de eerder genoemde maatschappelijke baten.

4

Gezien de feitelijke prijsontwikkeling van stroom (op grond van gegevens van de APX) blijkt dat de prijzen sinds de integratie van de markten al naar hetzelfde niveau zijn toegegroeid. Waaruit zou blijken dat de aankoop van het E.ON-netwerk tot een daling van de stroomprijzen zal leiden?

Het prijsverschil is van verschillende factoren afhankelijk en kan sterk fluctueren. Analyses van prijsverschillen over de jaren 2007 en 2008 laten een verschil zien van rond de 4 euro. Zo geven analyses aan dat het prijsverschil sterk afhankelijk is van de hoeveelheid interconnectiecapaciteit, de ontwikkeling van productievermogen in zowel Duitsland als Nederland en de prijsontwikkeling tussen gas en kolen. De prijs van gas is op dit moment erg laag, maar de verwachting is dat de prijzen weer zullen stijgen.

Bij de beoordeling van de strategische rationale zijn de maatschappelijke baten in kaart gebracht, waaronder de baten van versnelde prijsconvergentie. Bij deze beoordeling is uitgegaan van prijsverschillen over 2007 en 2008.

5

Bent u van mening dat E.ON de Nederlandse staat gematst heeft voor anderhalf miljard euro? Zo ja, hoe is met zekerheid uit te sluiten dat er geen lijken zich in de kast bevinden, en wat betekent dit voor de Duits – Nederlandse betrekkingen?

Nee. De overnameprijs die TenneT betaalt, is EUR 885 miljoen. Er heeft een uitgebreid boekenonderzoek plaatsgevonden, waarbij verschillende adviseurs van TenneT, E.ON en de Staat zijn ingeschakeld ter advisering over de juridische, financiële, fiscale, technische en reguleringsaspecten van de overname. Aan de hand van deze adviezen en de hierboven geschetste positieve maatschappelijke baten, heeft de Staat een positief oordeel geveld over de transactie die voor beide partijen, TenneT en E.ON, aantrekkelijk is.

Vragen van de VVD-fractie:

1

Hoe gaat de monitoring precies plaatsvinden en kunt u uitleggen hoe u kunt zeggen dat de veiligheid geen probleem is als we nog niet eens weten hoe de monitoring gaat plaatsvinden?

Uit alle rapporten blijkt dat de opslag in Barendrecht veilig kan. Deze conclusie trekken wij aan de hand van de integrale veiligheidsbeoordeling die onder leiding van de DCMR Milieudienst Rijnmond is opgesteld en waaraan de verschillende betrokken veiligheids- en toezichtsinstanties1 hebben bijgedragen. De geldende harde veiligheidsnormen worden nergens overschreden en in geval van een eventueel incident is voldoende capaciteit bij de veiligheidsdiensten beschikbaar om adequaat optreden te garanderen. Het veiligheidsoordeel en de MER bieden voldoende basis voor het afgeven van de benodigde vergunningen.

De betrokken diensten hebben wel aangegeven dat extra technische en organisatorische maatregelen moeten worden voorgeschreven in de te verlenen vergunningen. Naar aanleiding hiervan zullen in de vergunning extra eisen worden opgenomen om ook de hier geconstateerde zeer beperkte risico’s te verkleinen. Ook de suggesties uit het rapport ten aanzien van de hulpverlening en zelfredzaamheid worden overgenomen in de vergunningeisen.

Voorts wordt geadviseerd om intensief te monitoren en in ieder geval nabij de injectielocatie en de buisleidingtunnels permanente monitoring en detectie van CO2 te laten plaatsvinden, opdat bij een eventueel vrijkomen van CO2 direct maatregelen kunnen worden getroffen. Dit onderschrijven wij. Staatstoezicht op de Mijnen adviseert over de monitoringsvereisten. De gedetailleerde monitoringseisen zullen worden vastgelegd in een monitoringsprotocol dat juridisch wordt verankerd in het opslagplan en het meetplan. Deze plannen behoeven mijn goedkeuring en ik zal er op toezien dat de monitoring aan de hoogste eisen zal voldoen. Ook zullen we in de vergunning eisen dat monitorgegevens die voor het publiek van belang zijn, voor iedereen eenvoudig toegankelijk zijn. Zodra de monitoringsvoorschriften gereed zijn, zal ik uw Kamer daarover nader informeren.

2

Voldoet de proef in Barendrecht wel aan de tendervoorwaarden? Het kleine veld is 0,8 Mton groot en de tender spreekt over 2 Mton. Als u alleen het kleine veld goedkeurt, is dat dan juridisch OK? Is in de tender überhaupt sprake van het tweede en grotere veld? Zo niet, hoe kan de tender dan zijn goedgekeurd en wat zijn de juridische implicaties?

Ja, er wordt voldaan aan de tendervoorwaarden. Het uitgangspunt, zoals ook verwoord in de brieven aan de Tweede Kamer van 18 november jl.2 en van 24 november jl., is dat – mits veilig – de vergunning voor het tweede veld kan worden verleend en dat de opslag in beide velden kan plaatsvinden. Deze fasering is in lijn met de tendervoorwaarde van minimaal 2 Mton CO2. Het maakt voor het voldoen aan de tendervoorwaarden niet uit of deze opslag in één of meer velden zal plaatsvinden.

De opslag in Barendrecht zou niet in lijn zijn met de tendervoorwaarde als wij nu al de opslag in het tweede veld zouden uitsluiten, dan wel op het moment van vergunningverlening voor het tweede veld om andere redenen dan vastgelegd in de Mijnbouwwet deze vergunning niet zouden verlenen. Beide is niet ons voornemen.

3

Klopt het dat in de MER alleen het kleine veld is opgenomen? Is de MER daarmee wel toepasbaar indien er sprake is van mogelijke uitbreiding naar het tweede en grotere veld? Wat zijn hiervan de juridische implicaties?

In de MER zijn zowel het kleine veld (Barendrecht) als het grotere veld (Barendrecht-Ziedewij) opgenomen. Omdat er nu alleen een vergunningenprocedure voor het eerste veld loopt, is de MER alleen daar nu in procedure.

4

Op welke wijze gaat u voorkomen dat er een CCS-verplichting komt? De VVD-fractie zal geen CCS accorderen indien dit direct of indirect leidt tot een wettelijke CCS-verplichting.

Wij hebben in onze brief van 18 november jl. aangegeven te kiezen voor een vorm van wettelijke verplichting. Voorjaar 2010 komen we daar met voorstellen voor bij u terug. De vormgeving van deze wettelijke verplichting zal in samenhang met de bredere kabinetsdoelstellingen worden bezien. Hierbij speelt bijvoorbeeld het nieuw te ontwikkelen kader voor biomassabij- en meestook een rol. Immers, zowel CCS als biomassabij- en meestook dragen beide bij aan de broeikasgasdoelstelling van dit kabinet en zouden als zodanig communicerende vaten kunnen zijn.

5

Welke toezegging gaat het kabinet doen op het gebied van kernenergie, zodat het voor marktpartijen duidelijk wordt dat ook dit kabinet in deze regeerperiode volop ondersteuning verleent aan de totstandkoming en bouw van kerncentrales in Nederland?

In het coalitieakkoord is afgesproken dat er in deze kabinetperiode geen nieuwe kerncentrales worden gebouwd. Naar aanleiding van het indienen van een startnotitie voor een milieueffectrapport, door DELTA, voor een tweede kerncentrale heeft kabinet toegezegd de aanvraag in behandeling te nemen, maar geen voorschot te nemen op de toekomst.

In het Energierapport heeft het kabinet aangegeven op voorhand geen enkele energieoptie voor de toekomst uit te sluiten, inclusief kernenergie. Daartoe worden een aantal scenario’s over de mogelijke inzet van kernenergie uitgewerkt en in voorjaar 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd, zodat een volgend kabinet op een verantwoorde wijze een besluit kan nemen over de rol van kernenergie in de brandstofmix.

Dit betekent dat dit kabinet nu geen besluiten neemt die daarop vooruitlopen en waarover een volgend kabinet moet beslissen. Het kabinet neemt voor dit onderwerp zogenaamde «no-regret» maatregelen, waaronder:

• het waarborgingsbeleid, wat betekent dat in de betrokken locaties Borssele, Eemshaven en Maasvlakte I geen ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden die de eventuele komst van een kerncentrale ernstig belemmeren;

• het Wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet, waarin de grootste knelpunten opgelost en storende leemten opgevuld in een oude Kernenergiewet;

• het beleid tot instandhouding van de competentie en deskundigheid op het gebied van kernenergie.

6

Hoe kunt u een beslissing over Barendrecht hebben genomen als er nog onderzoek over Barendrecht uitstaat bij de Universiteit van Utrecht (vraag mede gesteld door de fractie van GroenLinks)?

Zoals toegelicht in mijn brief van 24 november jl.1 is het onderzoek dat nu uitstaat bij de Universiteit van Utrecht niet in opdracht gegeven om een beslissing over het opslagproject in Barendrecht te kunnen nemen. Het onderzoek richt zich op de vraag of de door Ecofys ontwikkelde grofmazige screeningmethode voor CO2-opslag verder verdiept kan worden. Deze screeningmethode heeft betrekking op een eerste screening van velden om te bezien of deze in aanmerking zouden kunnen komen voor CO2-opslag. Dit is een nuttig instrument voor een eerste grofmazige selectie van velden, maar is geen aanvulling op een gedetailleerd en nauwkeurig MER zoals in het geval van het project in Barendrecht werd uitgevoerd. Uiteindelijk zal voor opslag in een specifiek veld altijd een veel gedetailleerder en nauwkeuriger MER-studie naar het veld moeten worden verricht.

Vragen van de PVV-fractie:

1

Binnen de wetenschap groeit de twijfel over de schadelijkheid van CO2 als broeikasgas. De menselijke uitstoot van CO2 is slechts 3 tot 4%. Is het verstandig om in te zetten op de afvang en opslag van CO2 terwijl er in de toekomst wellicht blijkt dat de mens geen enkele invloed op het klimaat heeft? Zo ja, waarom wel. Zo nee, waarom niet?

Het inzicht dat de mens het klimaat beïnvloedt door de uitstoot van broeikasgassen wordt breed gedragen door de wetenschappelijke en politieke wereld. Op internationaal en nationaal niveau worden afspraken gemaakt om klimaatverandering tegen te gaan. Nu niets doen is onverantwoord.

2

CO2 wordt al jaren toegepast door tuinders die in hun kassen de CO2 concentratie op kunnen laten lopen tot wel 1000 ppm. Uit alle onderzoeken die zijn gedaan in dit veld blijkt dat gewassen bij hogere CO2 concentraties gedijen. Ze groeien sneller en gaan efficiënter om met water. Is het gezien deze wetenschappelijk waarneembare feiten wellicht niet verstandig om CO2 als atmosferische meststof niet af te vangen en op te slaan? Zo ja, waarom wel?

Gewassen groeien inderdaad beter bij hogere concentraties CO2. Het benutten van CO2 in de kassen, en mogelijk ook op andere plaatsen, vind ik een positieve manier om met CO2 om te gaan. Echter, de hoge concentraties van CO2 in de atmosfeer zijn voor het klimaat schadelijk en zijn helaas niet afdoende op deze wijze te bestrijden.

3

De regering dwingt de burger van Nederland te bezuinigen door o.a. de 100 watt gloeilamp te verbieden. De afvang en opslag van CO2 kost minimaal 15% van de opgewekte energie die de CO2 productie veroorzaakt. Hoe rijmt de regering deze botsende belangen, ook de vorige twee vragen in ogenschouw nemend?

Toepassing van CCS leidt tot een hoger energiegebruik bij de centrale, maar het percentage CO2 dat afgevangen kan worden (ca. 85%) is veel hoger dan de extra CO2-uitstoot die nodig is voor CCS. Dus per saldo erg gunstig voor het klimaat. Ook het vervangen van gloeilampen door spaarlampen krijgt van mij alle steun. Hierdoor hoeft er minder energie te worden opgewekt en minder CO2 te worden opgeslagen.

4

Bij massale ontsnapping kan CO2 als puur gas levensgevaarlijk zijn en kunnen mensen erdoor bezwijken in enkele minuten. De vorige drie vragen in ogenschouw nemend waaruit blijkt dat nut en noodzaak ontbreken en waarbij de gigantische kosten nog niet zijn berekend. Waarom neemt u de risico’s die de opslag van CO2 met zich meebrengen?

De veiligheidsrapporten waren helder, er zijn geen grote of onbeheersbare risico’s bij dit project. Ik verleen alleen toestemming voor CO2-opslag wanneer dit op een veilige manier gebeurt.

Vraag van de SGP-fractie:

1

Wat kan er van het CCS-project in Barendrecht geleerd worden (technisch en bedrijfseconomisch) wat niet geleerd kan worden van de verschillende CCS-projecten in de ons omringende landen en van de Nederlandse projecten op de Noordzee en in Geleen, maar wat wel noodzakelijk is voor het doorvoeren van grootschalige demonstratieprojecten?

Door nu te starten met een kleinschalig project op land kunnen de grote projecten op land straks naar verwachting sneller, beter en goedkoper worden uitgevoerd. En Barendrecht is nu de enige locatie waar kleinschalig leereffecten kunnen worden opgedaan voor in 2015 te starten met grootschalige projecten op land. Het project in Barendrecht is specifiek ook waardevol aangezien het hier gaat om een opslag in lege gasvelden. Ervaringen die hier worden opgedaan, kunnen direct worden meegenomen in volgende grootschalige project in Noord-Nederland waar het ook gaat om lege gasvelden.

Zoals u weet loopt er al enkele jaren een succesvol project op zee. Investeerders willen echter ook concreet bewijs zien van kleinschalige opslag op land, voordat zij met grootschalige projecten starten, dat CCS op land binnen de Nederlandse context kan worden gerealiseerd. De leereffecten van een project op zee voor opslag op land zijn bovendien beperkt. Zo is er bij het project van GDF Suez op zee geen sprake van een buisleidingtraject en zijn de veiligheidsaspecten anders.

Het project in Sittard-Geleen op land is van geheel andere aard dan Barendrecht, omdat er niet in een leeg gasveld wordt opgeslagen, maar in een zandsteenlaag onder een kolenlaag. Dat ligt technisch echt anders. Vanwege de mindere technische bekendheid met het opslaan van CO2 in deze laag in Limburg, zal er eerst een technische pilot worden ondernomen, waarbij een kleine hoeveelheid CO2 zal worden geïnjecteerd. De opslag kan plaatsvinden op het industrieterrein Chemelot en is bedoeld om het daar geproduceerde CO2 ter plekke op te slaan. De afstand tussen de bron en de opslag is erg klein. In een tweede fase van het project in Sittard–Geleen zal eveneens 2 megaton worden geïnjecteerd, waarbij de verwachting is dat er, als een gevolg van de opslag, methaan kan worden gewonnen uit de bovengelegen kolenlaag. De afstand tussen de bron en de opslag is ook erg klein – er is geen buisleidingtraject. Voor de nabije toekomst is vooral de opslag van CO2 in de lege gasvelden van Noord-Nederland belangrijk. Daarvoor is het Barendrechtproject direct van belang.

Er is, zoals u stelt, in het buitenland ook ervaring met CO2-injectie. Ook daar is het patroon dat er, voordat hele grote projecten worden ondernomen, eerst op een kleinere schaal praktijkervaring in eigen land moet worden opgedaan. Veel aspecten, zoals wet- en regelgeving, zijn landspecifiek. Een geslaagd Barendrecht-project geeft investeerders concreet bewijs dat een CCS-project op land in Nederland succesvol kan worden uitgevoerd, inclusief een betrouwbare overheid ten aanzien van vergunningverlening (op het moment dat het bewezen veilig kan).

Vragen van de CU-fractie:

1

Wat is nu precies het nationale belang? Gaat het vooral om de proef met juridische en administratieve procedures rondom vergunningverlening?

Het nationale belang is dat Barendrecht een essentiële stap is voor de ontwikkeling van CCS op land. Barendrecht is nu de enige locatie op land waar kleinschalig leereffecten kunnen worden opgedaan voor in 2015 te starten met grootschalige projecten op land, zoals in Noord-Nederland. Door nu te starten met een kleinschalig project kunnen de grote projecten op land straks naar verwachting sneller, beter en goedkoper worden uitgevoerd. Het is ook alleen zinvol te praten over een vorm van wettelijke verplichting als de overheid – mits veilig – ruimte biedt aan opslagcapaciteit op land en op zee.

Een geslaagd Barendrechtproject geeft investeerders concreet bewijs dat een CCS-project op land in Nederland succesvol kan worden uitgevoerd, inclusief een betrouwbare overheid ten aanzien van vergunningverlening (op moment dat het bewezen veilig kan). Ook in andere landen is gestart met kleinschalige projecten alvorens grootschalig te gaan. Bijkomend voordeel is dat dit ook economisch efficiënt is. Uiteindelijk zijn CCS-investeringen afhankelijk van de bereidheid van private partijen. Door leereffecten bij een kleinschalig project kan een grootschalig project straks tegen aanmerkelijk lagere kosten, waardoor investeerders eerder bereid zullen zijn te investeren in CCS. Het project in Barendrecht is specifiek ook waardevol aangezien het hier gaat om opslag in lege gasvelden. Ervaringen die hier worden opgedaan kunnen direct worden meegenomen in het volgende grootschalige project in Noord-Nederland waar het ook gaat om lege gasvelden.

2

Hoe kunnen de projecten in Noord-Nederland versneld worden? Als Barendrecht alle juridische en bestuurlijke opties om de CO2-opslag tegen te houden gebruikt kan dat wel eens zoveel vertraging opleveren dat het hoofdargument om voor Barendrecht te zijn (op korte termijn beschikbaar) verdwijnt. Zeker als ondertussen de andere elementen van CCS worden versneld. De locaties in Noord Nederland en op zee moeten op volle kracht worden voortgezet.

Ik heb uw Kamer aangegeven dat we de projecten op zee en in Noord-Nederland voortvarend willen starten. Zoals u weet heeft het Rijk een convenant gesloten met de noordelijke provincies waarbij CO2-afvang en opslag nadrukkelijk een onderdeel is. In dat Energieakkoord is onder andere opgenomen dat de overheid Nuon en RWE zal faciliteren om hun energiecentrales geschikt te maken voor CO2-opslag en realisatie vanaf 2013/14. De actuele planning is nu dat vanaf 2015 daar echt opslag gerealiseerd kan worden. Hiertoe is een regionaal consortium opgericht waarin alle betrokken partijen actief participeren, wij ondersteunen dit waar mogelijk. Als Rijk zijn we ook nu al intensief betrokken bij de opzet van het communicatietraject voor CCS in Noord-Nederland om op een transparante wijze te werken aan meer draagvlak.

Het tempo van de ontwikkelingen hangt deels af van de financiering van de projecten. Hierbij speelt een EU-subsidie in het kader van de ETS-NER een belangrijke rol. Maar ook de mogelijke Nederlandse cofinanciering voor zo’n project is daarbij van belang. Een ander belangrijk deel is het tijdig in kaart brengen van de transport- en opslagmogelijkheden, zodat er ook zo snel mogelijk daadwerkelijk kan worden opgeslagen zoals aangekondigd in mijn brief van 18 november jl.

Ik heb uw Kamer in mijn brief van 24 november jl. toegezegd dat we in contact met de initiatiefnemers willen bezien op welke manier de ontwikkeling van CO2-afvang én opslag in Noord-Nederland kan worden versneld en uw Kamer daarover zo snel mogelijk, maar in ieder geval in de eerste helft van 2010, te informeren. De belangrijkste betrokken bedrijven uit Noord-Nederland hebben mij aangegeven dat zij CO2-opslag op land voor hun bedrijven erg belangrijk vinden. Tevens hebben zij aangegeven dat het tijdig opdoen van praktijkervaring met kleinschalige CO2-opslag op land in Barendrecht een belangrijke stap vormt in het groeiproces naar hun eigen projecten in Noord-Nederland waarbij sprake zal zijn van grootschalige CO2-opslag op land.

Gelet op het belang van CCS om in de komende decennia te kunnen voldoen aan de klimaatdoelstellingen in ons land, is het wenselijk dat grootschalige CO2-opslag zo spoedig mogelijk in ons land van start gaat, waaronder grootschalige opslag op land in Noord-Nederland.

Wij verwachten dat in 2012 kan worden begonnen met de injectie in Barendrecht. Hierbij gaan we uit van het vaststellen van onder meer het rijksinpassingsplan, de milieuvergunningen en het opslagplan uiterlijk eind van de zomer 2010 en het afronden van eventuele beroepsprocedures bij de Raad van State binnen 9 maanden daarna. Dat betekent dat we nog veel leerervaringen vóór 2015 kunnen opdoen.

3

Ten aanzien van de MER geeft de minister aan dat die betrekking had op beide velden. Dat klopt, en toch ook weer niet helemaal. MER als procedure gaat alleen over kleine veld, MER als rapport gaat over beide velden. Dat betekent dat het rapport in een eventuele vergunningprocedure voor het grote veld ongewijzigd zou kunnen worden ingebracht.

De MER rapporten zoals aangeleverd door Shell en beoordeeld door de commissie m.e.r. gaan, zoals uw vraag aangeeft, over beide velden. Omdat op dit moment alleen de vergunningaanvraag gestart is voor het eerste veld (gefaseerde vergunningverlening) speelt dit alleen hier. Maar als straks ná de evaluaties ook de tweede fase vergund gaat worden, gelden dezelfde rapporten en adviezen. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal daar waar nodig een actualisatie van de MER plaatsvinden voor het tweede veld.

4 a)

De mededeling van de minister dat het meetplan en opslagplan aan haar ter goedkeuring worden voorgelegd roept de vraag op: wie stelt deze plannen op en op grond van welke wet/bevoegdheid is de minister degene die hierover mag besluiten?

De vergunningaanvrager doet een voorstel voor het meetplan en het opslagplan. Die voorstellen worden getoetst door de partijen die de bevoegde instanties adviseren over de goedkeuring ervan. Ten aanzien van opslagplannen wordt Minister EZ geadviseerd door het Staatstoezicht op de Mijnen, TNO en de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). De Minister EZ verwerkt deze tot voorschriften die worden verbonden aan de instemming met het opslagplan. Het beoordelen van het meetplan heeft de Minister EZ gemandateerd aan de Inspecteur Generaal der Mijnen van SodM. Hierin wordt uitsluitend beschreven hoe de bodembeweging gemeten zal worden. Voor Barendrecht heeft Shell bijvoorbeeld voorgesteld om dat met waterpasmetingen aangevuld met continue GPS-metingen te gaan bepalen. Daarnaast heeft Shell nog een Integraal Monitoringsprotocol opgesteld. Hierin wordt voor de monitoring een integraal voorstel gedaan dat alle invalshoeken vanuit de wetgeving beoogde te adresseren. Dit protocol is bijgevoegd als onderdeel bij de verschillende aanvragen en heeft daarmee juridische status.

De bevoegdheden en wettelijke basis voor deze bevoegdheden zijn als volgt:

• opslagvergunning, goedkeuring opslagplan en meetplan en goedkeuring sluitingsplan (Mijnbouwwet, Bevoegd Gezag = minister EZ)

• milieuvergunning + Integraal Monitoringsprotocol (Wet Milieubeheer, bovengrondse inrichting, Bevoegd Gezag = Minister EZ)

• milieuvergunning + Integraal Monitoringsprotocol (Wet Milieubeheer, ondergrondse inrichting, Bevoegd Gezag = Provincie Zuid-Holland)

• verlening ontheffing lozingenbesluit bodembescherming (Lozingbesluit, Bevoegd Gezag = Provincie Zuid-Holland)

• emissievergunning (Wet Milieubeheer, Bevoegd Gezag = Nederlandse Emissie Autoriteit)

In deze besluiten, goedkeuringen en vergunningen worden allemaal voorwaarden gesteld aan de monitoring van het project.

4 b)

Wat is de relatie tussen beide plannen en de milieuvergunning? Allereerst is nodig dat duidelijk is wat men nu precies van plan is anders kan niet beoordeeld worden of hiervoor een vergunning kan worden verleend. Vervolgens moet op grond van die vergunningen (volgens mij is de juridische basis de Mijnbouwwet) er een plan komen wat er nu precies gemeten/gemonitord gaat worden. Ook dat moet akkoord bevonden worden (en door wie).

Zowel de Wet Milieubeheer als de Mijnbouwwet creëert een bevoegdheid om aangaande de monitoring eisen te stellen. In zowel de plannen als de milieuvergunning worden hierover voorwaarden opgenomen. Het integrale monitoringsprotocol is parallel aan de vergunningentoets beoordeeld door de genoemde bevoegde instanties en hun adviseurs (onder meer Staatstoezicht op de Mijnen en DCMR voor PZH). De bevoegde instanties weten dus wat Shell voorstelt aan monitoring en wat zij daarboven of daarnaast aan monitoringseisen willen opnemen in de vergunningen.

In de concept instemming met het opslagplan staat bijvoorbeeld als voorschrift dat de monitoring conform het monitoringsprotocol uitgevoerd moet worden en dat dit protocol jaarlijks geactualiseerd moet worden op basis van meetgegevens. Een identieke bepaling is opgenomen in concept Wet milieubeheervergunning van de provincie.

Shell is zelf verantwoordelijk voor de monitoring conform de eisen van de genoemde besluiten. Er is door de verschillende instanties die nu monitoringseisen voorbereiden, afgestemd over de monitoring zodat hun eisen elkaar niet overlappen of met elkaar in tegenspraak zijn. Voor de besluiten van Economische Zaken is dit primair Staatstoezicht op de Mijnen, bijgestaan door TNO. Staatstoezicht, NEa en DCMR zijn gedurende het gehele proces betrokken bij de opslag en ontvangen rapportages.

4 c)

Tenslotte is er ook nog een afsluitingsplan. Zijn de werkzaamheden klaar dan moet aangetoond worden dat er sprake is van een stabiele situatie en dat het veld kan worden overgedragen aan de Staat. Een termijn die je hierbij veel hoort is 10 jaar, maar dat kan ook korter of langer zijn. Dat is niet wettelijk vastgelegd. Het gaat om het aantonen van stabiliteit en dat kan ook zijn na 7, 17, 70 of 700 jaar.

Het sluitingsplan wordt tegen het einde van de injectie in het veld opgesteld. Ook hier doet de vergunninghouder een voorstel dat wordt getoetst door Staatstoezicht op de Mijnen en goedgekeurd door de minister van Economische Zaken.

De CO2 wordt eeuwigdurend opgeslagen. In de periode na de afsluiting (de zg. nazorgfase) zal dat via monitoring nauwkeurig worden gevolgd. Nadat een aantal jaar is verstreken en de monitoring aantoont dat de locatie aan alle eisen voldoet, zal het Rijk het beheer van de locatie overnemen. Het Rijk zal vanaf dat moment zorgen dat de locatie wordt gemonitord en dat eventuele maatregelen worden genomen als blijkt dat dit nodig is. Het moment van overdracht van het beheer wordt dus bepaald door de monitoringsgegevens. De CCS-richtlijn indiceert 20 jaar na afsluiting van de opslaglocatie maar als de monitoringsgegevens dit uitwijzen kan dit korter of langer duren. Via de implementatie van de CCS-richtlijn zal dit in de Nederlandse wetgeving worden verwerkt.

5

Wat betreft fase 2 roept de laatste zin in de brief van de minister vragen op. Is daaruit af te leiden dat de Richtlijn CCS niet op tijd voor de vergunningverlening van fase 1 zal zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving? Dat roept de vraag op, op basis van welke wetgeving de vergunningen voor fase 1 dan wel verstrekt gaan/kunnen worden. Dat zou dan wel eens kunnen gaan op basis van de nu bestaande wetgeving. Opvallend is dat pas in de loop van het proces de boel wettelijk verankerd wordt door de richtlijn CCS te verankeren in de mijnbouwwet.

De vergunningen voor fase 1 worden verleend op basis van de huidige wetgeving. Bijvoorbeeld de milieuvergunning (Wet Milieubeheer) en de opslagvergunning (Mijnbouwwet). De Mijnbouwwet beschikt al over een wettelijk regime m.b.t. opslag van stoffen w.o. CO2. Een opslagvergunning kan op grond van artikel 27 Mijnbouwwet om een aantal redenen worden geweigerd, waaronder in het belang van de veiligheid. Bij deze veiligheidstoets is meegenomen of er risico’s bestaan van lekkages of milieu- en gezondheid. Dit is in lijn met de weigeringsgronden die op grond van de Richtlijn CCS moeten worden geïmplementeerd.

Op grond van de Richtlijn CCS (Richtlijn 2009/31/EG) moeten aan de weigeringsgronden die al in de Mijnbouwwet staan en die voor alle stoffen gelden enkele gronden specifiek voor CO2-opslag worden toegevoegd. Wat veiligheid betreft is in de richtlijn de situatie geformuleerd waarin er een significant risico van lekkage bestaat of significante milieu- of gezondheidsrisico’s bestaan.

De Mijnbouwwet schrijft voor dat er voor de opslag van CO2 een opslagplan wordt opgesteld dat goedkeuring behoeft van de minister van Economische Zaken. Hierin word ik geadviseerd door Staatstoezicht op de Mijnen.

De CO2-injectie in Barendrecht zal naar verwachting niet plaatsvinden voor 2012. De door de Europese Commissie voorgeschreven implementatiedatum van deze richtlijn betreft 25 juni 2011. De verwachting is dat deze datum in Nederland zal worden gehaald. In het voorjaar van 2010 zal het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn uw Kamer bereiken. Er is geen enkel risico dat de opslag zal plaatsvinden tegen verouderde voorwaarden (d.w.z. minder strikte voorwaarden dan in de CCS-richtlijn). De opslagvergunning voor de 1e fase zal namelijk, met het oog op een al vastgestelde richtlijn, al zo worden ingericht dat deze zal voldoen aan de CCS-richtlijn. Daarbij komt dat – ook al is de vergunning afgegeven voordat de richtlijn in werking is getreden – de vergunning sowieso vanaf het moment van inwerkingtreding van de richtlijn in Nederland zal moeten voldoen aan de eisen in deze richtlijn. Op deze manieren wordt gewaarborgd dat de vergunning (en daarmee de daadwerkelijk opslag) ten alle tijde zal voldoen aan de CCS-richtlijn.

In de CCS richtlijn is een aantal onderwerpen nader uitgewerkt; zo is onder andere bepaald dat de verantwoordelijkheid voor het beheer van de opslaglocatie, nadat is vastgesteld dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent is opgeslagen – als indicatie wordt 20 jaar na stopzetting van de injectie genoemd – wordt overgedragen aan de nationale overheid. De exploitant zal op het moment van overdracht een vergoeding aan de overheid moeten betalen die de voorziene kosten, tenminste de geraamde monitoringskosten gedurende een periode van 30 jaar, zal dekken. Bij de verdere implementatie van de CCS richtlijn zal deze bepaling nader worden uitgewerkt.

6

Wat betreft het onderzoek van de Universiteit Utrecht valt mij op dat in de brief van de minister wordt gesproken over een algemeen en niet specifiek op Barendrecht van toepassing zijnd onderzoek. Wij lezen in de media echter dat de onderzoeker specifieke conclusies trekt t.a.v. Barendrecht. Uit haar formulering maak ik in elk geval op dat ze niet wacht op het rapport alvorens voort te gaan.

Het klopt dat dit onderzoek niet bedoeld is en niet nodig is om een besluit over Barendrecht te kunnen nemen. Het onderzoek dat nu uitstaat bij de Universiteit van Utrecht is niet in opdracht gegeven om een beslissing over het opslagproject in Barendrecht te kunnen nemen. Het onderzoek richt zich op de vraag of de door Ecofys ontwikkelde grofmazige screeningmethode voor CO2-opslag verder verdiept kan worden. Deze screeningmethode heeft betrekking op een eerste screening van velden om te bezien of deze in aanmerking zouden kunnen komen voor CO2-opslag. Dit is een nuttig instrument voor een eerste grofmazige selectie van velden. Uiteindelijk zal voor opslag in een specifiek veld altijd een veel gedetailleerder en nauwkeuriger MER-studie naar het veld moeten worden verricht, zoals in het geval van het project in Barendrecht ook gebeurd is.

Het klopt dat betrokken onderzoeker zich in de media over CO2-opslag bij Barendrecht uitlaat. Hij is zelf al veel langer met CO2-opslag bezig en heeft daarover contact met diverse media gehad. Dit is echter niet in het kader van het onderzoek, maar op persoonlijke titel en op basis van zijn eigen activiteiten. De al dan niet geschiktheid en/of veiligheid in Barendrecht is geen vraag die wij aan de Universiteit van Utrecht hebben gevraagd.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

DCMR, Staatstoezicht op de Mijnen en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.

XNoot
2

Kamerstuk 31 209 nr 103, Tweede Kamer 2009–2010.

XNoot
1

Kamerstukken 2009–2010, 31 510, nr. 39.

Naar boven