De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering op basis van de gevoerde maatschappelijke discussie over
de intensieve veehouderij een ongebreidelde groei van de omvang van veehouderijen
niet wenselijk acht en vreest voor het wegvallen van maatschappelijk draagvlak voor
de veehouderij in Nederland;
overwegende dat de regering daarom een wetsvoorstel in voorbereiding heeft waarin
een norm gesteld wordt voor het maximale aantal dieren dat op een veehouderijlocatie
kan worden gehouden;
overwegende dat het stellen van een wettelijke maximumgrens steun verdient;
overwegende dat de hoogte van de grens, zoals thans door de regering voorgesteld,
dermate hoog is dat nog steeds onwenselijk grote veehouderijlocaties kunnen worden
gevestigd;
overwegende dat uit onderzoek van Alterra (Megastallen in beeld) blijkt dat een grens
van circa 300 NGE een goede maatstaf is voor het begrip megastal, en dat er binnen
die grens voldoende mogelijkheden blijven voor bedrijfseconomisch noodzakelijke schaalvergroting
van gangbare gezinsbedrijven;
overwegende dat de regering eerder uitvoering heeft gegeven aan de motie op stuk nr.
28 286, nr. 488, gericht op een tijdelijke stop op de realisatie van megastallen, waarbij eveneens
uitgegaan is van een maximumgrootte van circa 300 NGE;
verzoekt de regering, in het wetsvoorstel een maximumomvang van een veehouderijlocatie
te stellen op 300 NGE met de volgende aantallen dieren:
-
– 7 500 vleesvarkens;
-
– 1 200 fokvarkens;
-
– 120 000 leghennen;
-
– 220 000 vleeskuikens;
-
– 250 melkkoeien;
-
– 2 500 vleeskalveren,
en gaat over tot de orde van de dag.