Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2011
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 2 november 2011 heeft mevrouw Peters gevraagd om een reactie op «het onderzoek van
RTL naar de doofpotcultuur van de overheid». Naar aanleiding van deze vraag bericht ik u als volgt.
De basis voor de berichtgeving van RTL vormt een verzoek van RTL op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Dit verzoek om informatie had betrekking op alle kosten die de ministeries in 2009, 2010 en het eerste deel van 2011 hebben
gemaakt voor het inschakelen van de landsadvocaat.
Het verzoek had verder betrekking op de totale – niet in tijd beperkte – kosten van juridische bijstand en advies in een aantal
specifieke dossiers die onderwerp zijn of waren van maatschappelijk en politiek debat.
In oktober 2011 hebben alle ministeries bij afzonderlijke besluiten geantwoord op het Wob-verzoek, door het verstrekken aan
RTL van de gevraagde overzichten met alle aan de landsadvocaat uitgegeven bedragen over de gevraagde jaren.
De bedragen die in de jaren 2009 – 2011 zijn uitgegeven aan het inschakelen van de landsadvocaat hebben betrekking op een
grote diversiteit aan zaken. Het kan gaan om aanbestedingszaken, ontslagprocedures, subsidiekwesties etc. Verder zijn deze
totaalbedragen voor het optreden van de landsadvocaat inclusief verschotten, (vooraf betaalde) griffierechten, honoraria en
BTW.
Zoals in de afzonderlijke Wob-besluiten aan RTL ook is vermeld, gaat het in het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat
optreedt om privaatrechtelijke procedures. Net als voor andere (rechts)personen, is er voor de Staat der Nederlanden een verplichting
om in dergelijke procedures op te treden door middel van een advocaat.
Bij het uitvoeren van haar taken en bevoegdheden zal de overheid soms een beroep doen op een advocaat. In het bijzonder als
specifieke, specialistische deskundigheid is vereist of als juridische procedures worden gevoerd, kan het wenselijk of noodzakelijk
zijn een advocaat in te schakelen. Vanzelfsprekend zal elke organisatie moeten bezien of de te maken of gemaakte kosten redelijk
zijn in verhouding tot het te dienen doel.
Ook zal een juridische procedure voor de desbetreffende overheidsinstantie aanleiding kunnen en soms moeten zijn om de besluitvorming,
het gevoerde beleid of dergelijke nog eens kritisch tegen het licht te houden. Uit de omvang van de kosten voor een advocaat
volgt in mijn beleving niet dat deze onterecht zijn gemaakt, of kunnen worden beschouwd als «gemaakt om zaken onder de pet
te houden».
Naar mijn oordeel kunnen de gegevens over advocaatkosten daarmee niet de conclusie dragen dat sprake is van een doofpotcultuur.
Ik distantieer mij dan ook van een dergelijke kwalificatie en acht het voor het vertrouwen van de burger in overheid en parlement
buitengewoon onverstandig indien in het verkeer tussen het kabinet en het parlement een dergelijke kwalificatie wordt gebezigd.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner