28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Nr. 131 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2017

Op 20 december aanstaande spreek ik, samen met mijn ambtgenoot voor Medische Zorg, met uw Kamer over het coffeeshopbeleid. Dit is een belangrijke gelegenheid om met elkaar van gedachten te wisselen over het in het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) neergelegde voornemen om wet- en regelgeving te initiëren ten behoeve van uniforme experimenten met het gedoogd telen van wiet voor recreatief gebruik.

Ondertussen hecht ik er aan om de zorgen te adresseren die zijn gerezen naar aanleiding van de reportage van Nieuwsuur d.d. 6 december jl. Uw Kamer heeft inmiddels aangegeven voornemens te zijn na het Kerstreces te willen debatteren over de onafhankelijkheid van het onderzoeksinstituut WODC. Ik acht het in aanloop naar dat debat opportuun om uw Kamer hierbij alvast te informeren over de voortgang van de maatregelen die ik in mijn brief van 7 december heb aangekondigd (Kamerstuk 28 844, nr. 130). Bij de uitwerking van deze maatregelen geldt voor mij als premisse dat wetenschappelijk onderzoek moet kunnen voldoen aan de vereiste onafhankelijkheid.

Extern onderzoek naar de wetenschappelijke standaard van het onderzoek «Het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops» uit 2013 en «Internationaal recht en cannabis» uit 2014

Uw Kamer heeft een groot aantal schriftelijke vragen gesteld over de berichtgeving rondom het WODC. Begrijpelijkerwijze heeft een aantal van deze vragen betrekking op de twee bewuste onderzoeken naar drugsbeleid en de vraag of de wetenschappelijke conclusies uit deze rapporten nog steeds overeind staan. Ik acht het essentieel om elke twijfel weg te nemen over de wetenschappelijke standaard van de twee bewuste onderzoeken.

Een externe onderzoekscommissie wordt gevraagd een onafhankelijke toets uit te voeren naar de rapporten «Het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops»(bijlage bij Kamerstuk 24 077, nr. 310) uit 2013 en «Internationaal recht en cannabis» uit 2014 (bijlage bij Kamerstuk 24 077, nr. 316). De commissie wordt gevraagd daarbij in ieder geval antwoord te geven op de volgende vragen:

  • 1. Is er in het proces van opdrachtformulering, keuze van de methodologie, uitvoering en begeleiding van deze twee onderzoeken sprake geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast?

  • 2. Zijn de twee onderzoeken tot stand gekomen volgens de standaarden voor beleidsonderzoek die toentertijd golden? Zijn de samenvattingen van de twee onderzoeken een correcte en volledige weergave van de resultaten in het rapport volgens de standaarden? Worden de conclusies gedragen door de onderzoeken?

De heer mr.J.A.C.A. Overgaauw is inmiddels bereid gevonden het voorzitterschap van deze onderzoekscommissie op zich te nemen. Hij zal zelf de verdere samenstelling van de commissie bepalen.

Extern onderzoek naar de relatie tussen het WODC en beleidsafdelingen

Gelet op de hoge eisen die verwacht mogen worden ten aanzien van de relatie tussen het WODC en de beleidsafdelingen van het ministerie heb ik aangekondigd te laten onderzoeken op welke wijze invulling wordt gegeven aan die relatie.

Daarbij is het enerzijds van belang om te bekijken of de huidige werkwijze na inwerkingtreding van het (aangescherpte) Protocol WODC in augustus 2016 naar behoren functioneert:

  • 1. Hebben het WODC en andere onderdelen van het bestuursdepartement gehandeld overeenkomstig dit protocol?

  • 2. Indien het protocol niet is gevolgd, heeft dit dan de onafhankelijkheid van het WODC of de externe onderzoekers en/of de deugdelijkheid van de onderzoeken geschaad?

Ik acht het eveneens van belang dat deze onderzoekscommissie zich kan buigen over mogelijke casuïstiek die dateert van vóór de inwerkingtreding van het WODC Protocol uit 2016. In dat verband zal ik een meldpunt inrichten waartoe (oud-) medewerkers van het departement en externen zich kunnen richten met relevante informatie over een vermeend gebrek aan distantie tussen het WODC en beleidsafdelingen. Binnen mijn ministerie zal een oproep aan de medewerkers worden gedaan om alle relevante informatie beschikbaar te stellen aan dit meldpunt, waarbij gewezen zal worden op de klokkenluidersregeling. Op basis van de binnengekomen meldingen, kan de onderzoekscommissie zelf bepalen welke signalen men nader wenst te onderzoeken.

Ik hoop u zo spoedig mogelijk te informeren wie het voorzitterschap van deze onderzoekscommissie op zich kan nemen. Diegene zal zelf de verdere samenstelling van de commissie bepalen.

Externe klachtencommissie om na te gaan hoe de bewuste klacht, die in Nieuwsuur werd genoemd, is afgehandeld

Een externe onafhankelijke klachtencommissie wordt verzocht na te gaan hoe de bewuste klacht waarover in Nieuwsuur verslag werd gedaan, is afgehandeld door het Ministerie van JenV. Daarbij wordt de klachtencommissie gevraagd om in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:

  • 1. Of, en zo ja, bij wie, wanneer en hoe de bewuste klacht is aangekaart en hoe vervolgens door degenen bij wie de klacht is geuit met deze klacht is omgegaan?

  • 2. Viel de klacht naar het oordeel van de klachtencommissie aan te merken als een vermoeden van een misstand als bedoeld in het Besluit melden vermoeden misstand Rijk en Politie van 15 december 2009, respectievelijk de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie van 21 december 2016, die te goeder trouw en op goede gronden is aangekaart?

  • 3. Zo ja, is de klacht behandeld overeenkomstig de relevante bepalingen in dit Besluit respectievelijk de Interne klokkenluidersregeling?

  • 4. Zo nee, is de klacht behandeld overeenkomstig de toepasselijke vereisten van zorgvuldigheid en geldende richtlijnen?

Daarnaast wordt de klachtencommissie verzocht om op grond van haar bevindingen conclusies te trekken of de klacht op de daarvoor vereiste wijze is aangekaart, onderzocht en afgedaan.

Prof. dr. mr. E. Verhulp is inmiddels bereid gevonden het voorzitterschap van deze klachtencommissie op zich te nemen. Hij zal zelf de verdere samenstelling van de commissie bepalen.

Aan de inhoudelijke onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van het WODC en aan integere samenwerking in de relatie tussen onderzoek en beleid is mij zeer veel gelegen. Door middel van de hierboven beschreven commissies laat ik thans onderzoeken of de geuite twijfels over de onafhankelijkheid van het WODC gegrond zijn. De voornoemde onderzoeken hebben mede als doel om te bezien of een heroverweging van de positionering van het WODC opportuun is. Ik wil mij daarover eerst beraden en uw Kamer informeren wanneer deze onderzoeken zijn afgerond.

Uiteraard ben ik desgewenst bereid om uw Kamer de bovengenoemde onderzoeksopdrachten nader toe te lichten en deze met u te bespreken.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven