nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2003
Op 18 maart 2003 heeft de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen
de motie van de leden Herben en Halsema, voorgesteld op 12 maart 2003 tijdens
het debat over de gebeurtenissen met betrekking tot H. K. H. prinses Margarita
de Bourbon Parme en haar echtgenoot, waarin de regering verzocht wordt op
korte termijn te komen met een lijst van alle instanties en personen die zijn
gemachtigd de AIVD een verzoek dan wel een opdracht tot onderzoek te verstrekken.1 Het kabinet gaf tijdens dit debat aan graag bereid te
zijn aan dit verzoek te voldoen. Hieronder zet ik uiteen op welke wijze is
geregeld in welke gevallen de AIVD bevoegd is onderzoek te verrichten en in
welke gevallen de AIVD informatie uit dat onderzoek aan derden kan verschaffen.
Het verrichten van onderzoek door de AIVD
In artikel 6, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2002 (WIV 2002) is de taakomschrijving van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
vastgelegd. De AIVD is uitsluitend bevoegd onderzoek te verrichten als dat
uit zijn taakomschrijving voortvloeit. Drie onderdelen van de taakomschrijving
behelzen het verrichten van onderzoek, te weten de a-taak, de b-taak en de
d-taak. Deze taken zijn in de wet als volgt omschreven:
a. het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen
die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding
geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan
van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere
gewichtige belangen van de staat;
b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;
d. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen ten aanzien
van onderwerpen die door Onze Minister-President, Minister van Algemene
Zaken, in overeenstemming met Onze betrokken Ministers zijn aangewezen.
De taakomschrijving bevat naast deze taken de c-taak, die betrekking heeft
op het bevorderen van veiligheidsmaatregelen. Omdat in het kader van de c-taak
geen onderzoek naar personen wordt verricht blijft deze taak hier buiten beschouwing.
Een ieder kan bij de AIVD melding maken van feiten en omstandigheden die
mogelijk aanleiding zijn voor onderzoek in het kader van de a-taak. De AIVD
bepaalt vervolgens zelf, in hoeverre het onderzoek past in zijn wettelijke
taakomschrijving.
Het onderzoek in het kader van de b-taak, het veiligheidsonderzoek, wordt
geregeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (WVO). Op grond van deze wet worden
functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden door
de betrokken ministers aangewezen als vertrouwensfuncties (artikel 3 WVO).
Als een werkgever iemand wil aanstellen in een vertrouwensfunctie dient hij
dit aan de AIVD te melden die ten aanzien van deze persoon een veiligheidsonderzoek
instelt (artikel 4 WVO). Afhankelijk van de uitkomst van het veiligheidsonderzoek
verstrekt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al dan
niet de voor plaatsing op een vertrouwensfunctie noodzakelijke verklaring
van geen bezwaar (artikel 7 WVO).
Het onderzoek in het kader van de d-taak heeft betrekking op andere landen.
De onderwerpen ten aanzien waarvan dit onderzoek plaatsvindt worden aangewezen
door de minister-president in overeenstemming met de ministers van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie.
Uitsluitend in bovengenoemde gevallen verricht de AIVD onderzoek. De AIVD
verricht dus geen onderzoek in opdracht of op verzoek, maar uitsluitend op
grond van zijn wettelijke taakomschrijving en onder verantwoordelijkheid van
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het verstrekken van informatie door de AIVD
De resultaten van deze onderzoeken worden opgeslagen in de bestanden van
de AIVD. In bij de wet geregelde gevallen kan de AIVD uit deze gegevens informatie
verstrekken. Het verrichten van onderzoek door de AIVD heeft, in de bewoordingen
van de memorie van toelichting bij de WIV 20021,
immers in de kern tot doel de verantwoordelijke instanties (in de terminologie
van de dienst: de belangendragers) tijdig te kunnen waarschuwen voor bedreigingen
van de in de taakomschrijving genoemde gewichtige belangen. Om die reden bepaalt
artikel 36, eerste lid, WIV 2002 dat de AIVD in het kader van een goede taakuitvoering
bevoegd is om omtrent door of ten behoeve van de dienst verwerkte gegevens
mededeling te doen aan de betreffende belangendrager. De memorie van toelichting
noemt twee voorbeelden. Activiteiten van een buitenlandse diplomaat die strijdig
zijn met zijn diplomatieke status worden ter kennis gebracht van de Minister
van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Justitie wordt ingelicht
over een in ons land verblijvende vreemdeling die een gevaar vormt voor de
veiligheid van de staat.
Het verrichten van naslag
In het bovenvermelde debat met de Kamer2 is
het begrip naslag uitvoerig aan de orde gekomen. Naslag is niet een vorm van
onderzoek in de zin van de taakomschrijving (artikel 6 WIV 2002) maar een
vorm van verstrekken van informatie overeenkomstig artikel 36 WIV 2002. De
AIVD kan naslag doen op verzoek van een orgaan dat bevoegd is tot het nemen
van maatregelen om de belangen waarvoor dat orgaan verantwoordelijkheid
draagt preventief te beschermen dan wel tegen aantastingen repressief op te
treden1. In geval van naslag raadpleegt de AIVD
uitsluitend zijn eigen bestanden. Het is dus niet mogelijk dat de AIVD in
het kader van naslag onderzoek als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, verricht.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes