Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2011
Bij een vogelfok- en handelsbedrijf in Zuidwolde, Drenthe is op 15 september 2011 een uitbraak van vogelgriep van de variant
H5 vastgesteld bij zwanen. Het gaat om de laag pathogene, milde variant van Aviaire Influenza (AI).
Het betreft zwanen die in het wild zijn uitgezet en later weer gevangen zijn.
In Nederland zijn twee bedrijven die hiervoor ontheffingen hebben.
Met deze brief informeer ik u over de achtergrond en getroffen maatregelen.
Vogelgriep
Wilde watervogels zijn het natuurlijk reservoir van laag pathogene vogelgriep virussen (LPAI). Dit betekent dat het virus
onder de populatie wilde vogels vrij algemeen voorkomt. De geleewiekte zwanen in kwestie worden gehouden in het wild en worden
weer gevangen wanneer ze verhandeld kunnen worden.
Voorafgaand aan de export stelt het importerend land vaak de eis dat de dieren AI vrij moeten zijn. De dieren worden daarom
voorafgaand aan de export getest. In dit geval bleken de dieren besmet met vogelgriep H5, wat een aangifteplichtige ziekte
is en waarvoor de Europese bestrijdingsrichtlijn 2005/94/EG van toepassing is.
Op het vogelfok- en handelsbedrijf zijn naast de zwanen onder meer ibissen, kraanvogels, sierkippen, papagaaien, eenden en
diverse zoogdieren aanwezig.
Op het bedrijf is geen pluimvee, zoals gedefinieerd in de richtlijn, aanwezig.
Het dichtstbijzijnde commerciële pluimveebedrijf ligt op ruim twee kilometer afstand.
Maatregelen
Laag pathogene AI kan gezien worden als een gewone griep waar de vogels na enige tijd weer van herstellen.
De reden dat LPAI H5 en H7 in pluimvee bestrijdingsplichtig zijn, is omdat deze varianten in pluimvee kunnen muteren naar
hoog pathogene AI wat een zeer besmettelijke dierziekte is met mogelijke implicaties voor de volksgezondheid. Bij besmetting
van een pluimveebedrijf met H5 of H7 worden de dieren daarom conform de Europese richtlijn geruimd.
Artikel 40 van de Europese Richtlijn (2005/94/EG) geeft echter de mogelijkheid om speciale houderijvormen of speciale vogels
uit te zonderen van ruimingen. Er kan in dat geval gekozen worden om de vogels gecontroleerd te laten «uitzieken». Ze worden
dan dus niet gedood. Gelet op de vogels die op dit bedrijf worden gehouden, de aantallen dieren, de ligging ten opzichte van
pluimveebedrijven en de handelsstructuren van het bedrijf is ervoor gekozen in dit geval gebruik te maken van de ruimte die
artikel 40 van de richtlijn biedt. Dit is ook in lijn met mijn streven, ook bij andere dierziekten, om zo min mogelijk dieren
te ruimen.
Het gecontroleerd uitzieken van de dieren houdt het volgende in: Het bedrijf wordt onder toezicht van de nVWA gesteld totdat
de besmette dieren geen virus meer uitscheiden. De besmette dieren gaan in het bedrijf in quarantaine. Daarnaast mogen er
geen dieren aan- of afgevoerd worden van het bedrijf en worden ook de andere gevoelige dieren op het bedrijf gecontroleerd
op infectie.
Rondom het bedrijf wordt een beperkingsgebied ingesteld. Er gelden in het beperkingsgebied vervoersverboden voor onder andere
levend pluimvee, gevogelte en eieren. Het bedrijf ligt in een pluimveearm gebied. Daarom is niet gekozen voor een 3-km beperkingsgebied,
maar voor een beperkingsgebied van één kilometer rondom het besmette bedrijf. Er liggen geen pluimveebedrijven in dit gebied.
Vervolg
Er wordt in perioden van 21 dagen gecontroleerd of de zwanen nog infectieus zijn.
Het besmette bedrijf blijft onder toezicht van de nVWA zolang er nog virus wordt uitgescheiden door de besmette dieren. Zodra
de vogels geen virus meer uitscheiden zal op basis van een risico-inschatting besloten worden wanneer het bedrijf weer vrijgegeven
kan worden. Hiervoor wordt onder meer meegewogen in hoeverre het virus zich verspreidt heeft naar de andere vogels op het
bedrijf.
Omdat de zwanen niet worden gehouden voor consumptiedoeleinden worden zij volgens de definities van de Wereldorganisatie voor
diergezondheid (OIE) niet als pluimvee gezien. Volgens de OIE-standaarden heeft deze uitbraak daarom geen effect op de AI-status
van Nederland en zou daarom ook geen implicaties moeten hebben voor de export van pluimvee en pluimveeproducten.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker