28 753 Publiek-private samenwerking

Nr. 31 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 juli 2013

In het Algemeen Overleg met uw Kamer over de voortgang in het beleid en de uitvoering van DBFMO d.d. 27 juni heb ik toegezegd in het overleg met institutionele beleggers op 2 juli jl. hun houding ten aanzien van inflatievergoeding bij infrastructuur nogmaals te peilen. Tevens heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de ervaring in omringende landen met inflatiegerelateerde vergoeding bij DBFMO projecten. Met deze brief geef ik invulling aan beide toezeggingen.

1. Overleg met institutionele beleggers

In de Kamerbrief met de evaluatie van de N33 (Kamerstuk 28 753, nr. 29) is aangegeven dat inflatiegerelateerde vergoeding niet noodzakelijk is om institutionele beleggers bij DBFMO projecten te betrekken. De minister van I&M en ik hebben daarom besloten de pilot met inflatiegerelateerde financiering bij specifiek DBFMO geen vervolg te geven. Dit betekent niet dat hiermee alle andere mogelijke inflatie arrangementen op andere terreinen van tafel zijn.

Zoals in het debat met uw Kamer aangegeven heeft het kabinet een open houding ten aanzien van inflatiegerelateerde vergoeding bij projecten. Vanzelfsprekend is onze randvoorwaarde hierbij dat het overnemen van het additionele risico door het Rijk nodig is om een probleem op te lossen en voordeel oplevert voor de belastingbetaler. Ook kunnen projecten geschikt zijn voor inflatievergoeding waarbij het risico niet bij het Rijk ligt omdat projecten inflatiegerelateerde inkomsten hebben zoals geïndexeerde tolinkomsten. In het kabinetsoverleg met institutionele beleggers is hier verder over gesproken.

Op 2 juli jl. heeft er overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van institutionele beleggers (pensioenfondsen en verzekeraars) en leden van het kabinet. In dit overleg zijn de nuances en het onderscheid besproken tussen DBFMO projecten en andere inflatie arrangementen. Mogelijke verwarring die is ontstaan is hiermee aan beide zijden weggenomen. Institutionele beleggers hebben bevestigd dat inflatiegerelateerde vergoeding niet noodzakelijk is om institutionele beleggers bij DBFMO projecten te betrekken. Het kabinet heeft benadrukt open te staan voor andere initiatieven, onder de genoemde randvoorwaarden. De positieve ontwikkelingen rond het betrekken van institutionele beleggers bij infrastructuur worden nauwgezet gevolgd met het oog op verdere uitbouw van de samenwerking.

2. Internationale ervaringen inflatiegerelateerde vergoeding

Navraag bij het European PPP Expertise Centre (EPEC: een samenwerking tussen de EIB, de Europese Commissie en EU lidstaten op het gebied van PPS) leert dat inflatiegerelateerde vergoeding bij DBFMO projecten zeer beperkt plaatsvindt in Europa. Sinds 2010 zijn bij EPEC twee projecten bekend waarbij het vreemd vermogen index-linked gefinancierd is. De eerste is de N33. De andere is het Hertfordshire University studenthuisvestingsproject dat dit voorjaar is aanbesteed. De beperkte inzet van inflatiegerelateerde vergoeding bij DBFMO projecten zal naar verwachting niet veranderen.

De conclusie dat inflatiegerelateerde vergoeding niet noodzakelijk is om institutionele beleggers bij DBFMO te betrekken, wordt bevestigd door recente ontwikkelingen in Europa. Zo heeft eerder dit jaar een Belgische verzekeraar een gevangenis in Frankrijk gefinancierd en een Britse verzekeraar een ziekenhuis in het VK. Afgelopen maand heeft een consortium met de verzekeraar Allianz als financier de aanbesteding van een muziek complex in Parijs gewonnen en heeft verzekeraar AXA een fonds van € 10 miljard aangekondigd voor investeringen in vreemd vermogen van infrastructuurprojecten.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven