28 719
Reïntegratiebeleid

nr. 19
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2005

Met deze brief geef ik uitvoering aan twee toezeggingen die ik uw Kamer gedaan heb tijdens het Algemeen Overleg over de reïntegratiemarkt en de effectiviteit van het reïntegratiebeleid van 13 april jl. respectievelijk de plenaire behandeling van het Verslag (VAO) van 19 april jl. Tevens reageer ik mede namens de minister op twee moties die ingediend zijn tijdens het laatstgenoemde overleg en op 26 april jl. zijn aangenomen.

Toezeggingen:

• de in opdracht van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Arbeid uitgevoerde verkenning naar misbruik van reïntegratiegelden wordt binnen anderhalve maand naar uw Kamer gezonden;

• in reactie op de ingediende (en niet in stemming gebrachte) motie Bruls c.s (28 719, nr. 11) betreffende een verzoek om een integraal inzicht in de resultaten en doelstellingen van het reïntegratiebeleid heb ik toegezegd schriftelijk toe te lichten wanneer welke cijfers geleverd kunnen worden; tevens zal ik ingaan op de in de motie geuite wens om de doelstellingen en resultaten te operationaliseren in indicatoren op het terrein van effectiviteit, efficiency en klantgerichtheid.

Moties:

• de motie Noorman-den Uyl c.s. (28 719, nr. 6) verzoekt de regering om binnen een jaar in de bedrijfsverzamelgebouwen of voorlopers daarvan een geïntegreerde informatie- en voorlichtingsfaciliteit te bevorderen;

• de motie Rouvoet c.s. (28 719, nr. 16) spreekt uit dat geen enkele baan in de prostitutiesector als passend mag worden aangemerkt voor ex-prostituees die niet meer in de prostitutiesector willen werken.

I. SIOD/TNO-verkenning naar misbruik van reïntegratiegelden

De Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het najaar van 2004 TNO Arbeid een verkenning laten doen naar mogelijkheden voor misbruik van reïntegratiegelden. Doel van deze verkenning was het in kaart brengen van risico's van fraude en oneigenlijk gebruik binnen de reïntegratiesector. Het is een intern werkdocument dat gebruikt wordt door SIOD om opsporingsonderzoeken voor te bereiden. Daarnaast is een concrete melding aanleiding geweest voor SIOD nog in 2004 een strafrechtelijk onderzoek naar een reïntegratiebedrijf te starten. Het opsporingsonderzoek was eind maart 2005 bijna afgerond en bleek enkele van de in de TNO verkenning veronderstelde risico's deels te bevestigen.

Conform de toezegging in het Algemeen Overleg van 13 april jl. stuur ik u het rapport «Misbruik van reïntegratiegelden». In eveneens bijgevoegde de notitie informeer ik uw Kamer over de bevindingen uit de TNO-verkenning en de beleidsreactie. Daarbij ga ik voor zover relevant tevens in op de inventarisatie van klachten over reïntegratiebedrijven door de SP-fractie.

De TNO-verkenning definieert het begrip fraude overigens zeer ruim. Het gaat in het rapport niet alleen om overtredingen van wet- en regelgeving maar ook om oneigenlijk gebruik (niet conform de «geest» van de wet). In enkele gevallen gaat het om gebruik dat past binnen de ruimte die de wet biedt aan uitvoerders. Lang niet alle in de verkenning genoemde gevallen zijn derhalve in strafrechtelijke zin aan te merken als fraude.

II. Integraal overzicht middelen, trajecten en plaatsingen

Integraal overzicht middelen, trajecten en plaatsingen

De Kamer heeft aangegeven dat zij in de begroting 2005 de tabel heeft gemist waarin per wetsdoelgroep wordt aangegeven wat de aantallen trajecten zijn geweest, de beschikbare middelen en de plaatsingen. Deze tabel was niet langer in de begroting opgenomen omdat deze ten onrechte de suggestie wekte dat de netto kosten per plaatsing per kalenderjaar uit de tabel kon worden afgeleid. Een traject kan echter meerdere jaren beslaan. Een directe koppeling tussen trajecten, plaatsingen en kosten (kosteneffectiviteit) was tot nu toe op grond van de thans beschikbare informatie niet mogelijk.

De minister heeft tijdens het Wetgevingsoverleg van 17 juni 2004 toegezegd een integraal overzicht van middelen, trajecten en plaatsingen per kalenderjaar op te nemen in het jaarverslag van SZW, een toezegging die ik in het Algemeen Overleg van 13 april jl. heb herhaald. Voor het krijgen en verschaffen van een integraal inzicht in de resultaten en doelstellingen van het reïntegratiebeleid dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat met de uitvoerders (gemeenten en UWV) niet een zelfde sturings- en rapportagerelatie bestaat, hetgeen invloed heeft op het te verkrijgen inzicht en de onderlinge vergelijkbaarheid van de gegevens. Voert het UWV de reïntegratie uit met geoormerkte budgetten en een uitgebreide verantwoording, bij gemeenten dient de rapportagelast mede bezien te worden tegen de achtergrond van de doelstellingen van de Wet werk en bijstand (WWB). De systematiek van de WWB zelf daagt gemeenten uit om een zo efficiënt en effectief mogelijk gebruik te maken van de hun toegekende budgetten. De rapportagedruk voor gemeenten is tegelijkertijd sterk verminderd. Gemeenten zijn wel verplicht te rapporteren over een aantal kernelementen. Zo moeten gemeenten rapporteren welk deel van de mensen die uit de bijstand stromen, uitstroomt naar (regulier) werk, maar niet of daar middelen voor zijn ingezet buiten het W-deel om, zodat geen informatie beschikbaar is over alle uitgaven ten aanzien van reïntegratie.

Om uiteindelijk te komen tot een overzicht waarbij trajecten en plaatsingen aan elkaar te relateren zijn, moeten verschillende bestanden aan elkaar gekoppeld worden, zoals onder meer het CBS-bestand, de Bijstandsstatistiek, UWV-bestand en de Statistiek Reïntegratie Gemeenten (SRG). Dat vergt de nodige afstemming, met name over de te hanteren definities. Om daarnaast middelen aan trajecten en plaatsingen te relateren is aanvullend (steekproef) onderzoek noodzakelijk.

In de begroting 2006 zullen de dan beschikbare gegevens over middelen, trajecten en plaatsingen worden gepresenteerd. Het zal dan niet mogelijk zijn om voor de wetsdoelgroepen de middelen te relateren aan plaatsingen. De wijze waarop een dergelijk integraal overzicht van middelen, trajecten en plaatsingen wel tot stand zal komen, wordt hieronder per wetsdoelgroep toegelicht.

UWV: WW en WAO

Vanaf het SZW jaarverslag 2004 wordt voor de wetsdoelgroepen van het UWV-domein een overzicht gegeven van het aantal gestarte trajecten per kalenderjaar en het deel hiervan dat geleid heeft tot een succesvolle plaatsing. Ik verwijs u hiervoor naar tabel 2.2 in het SZW jaarverslag 2004. Bij deze tabel wordt vermeld dat de gegevens nog niet compleet zijn. Er missen nog gegevens over de trajecten en resultaten in het kader van de IRO, reïntegratietelefoon en vrije ruimte. De verwachting is dat in de begroting 2006 wel een volledig beeld gepresenteerd kan worden.

De middelen die jaarlijks beschikbaar zijn voor reïntegratietrajecten zijn per wetsdoelgroep bekend en zijn in het SZW jaarverslag 2004 in tabel 2.1 opgenomen. Deze bedragen op jaarbasis hebben betrekking op trajecten die in het betreffende jaar zijn betaald (en die dus in dat jaar én voorgaande jaren gestart zijn). Het UWV werkt aan een model dat meer zicht moet geven op de door de jaren heen verwachte betalingen van in een eerder jaar gestarte trajecten. Naar verwachting zal dit model SZW de mogelijkheid geven om in het jaarverslag 2005 meer betrouwbare informatie te verschaffen over de relatie tussen de ingezette middelen, het aantal trajecten en succesvolle plaatsingen.

Gemeenten: WWB

Voor de gemeentelijke doelgroep ontbreken volledige gegevens over aantallen gestarte trajecten en plaatsingen. Voor gemeenten is vanaf 2005 de Statistiek Reïntegratie Gemeenten (SRG) ingevoerd. De SRG bevat veel van de benodigde informatie van het gemeentelijk domein. In het jaarverslag 2005 (mei 2006) zullen deze gegevens voor de eerste maal beschikbaar zijn.

SZW onderzoekt nu of ten behoeve van de begroting 2006 met behulp van een te ontwikkelen plaatsingsmodel de nodige gegevens (over trajecten en plaatsingen) voor het gemeentelijke domein geraamd kunnen worden.

Voor het gemeentelijk domein is geen informatie beschikbaar over alle uitgaven ten aanzien van de trajecten. Zo is er geen informatie over de financiering van trajecten buiten het W-deel om en het moment waarop een gestart traject c.q. afgerond traject wordt betaald. Het gaat bij de extra middelen naar verwachting onder meer om de inzet van eigen middelen van gemeenten, overschotten uit het I-deel die kunnen worden ingezet voor reïntegratie en ESF-middelen. SZW zal daarom aanvullend (steekproef) onderzoek uitvoeren om het gewenste inzicht te verkrijgen. Naar verwachting zal in het jaarverslag 2005 hierover verslag worden gedaan.

Andere vormen van kosteneffectiviteit

Kosteneffectiviteit kan vanuit verschillende perspectieven bekeken worden, bijvoorbeeld op het niveau van reïntegratie-instrumenten: welke instrumenten zijn meer kosteneffectief dan andere. Een ander perspectief is het vergelijken van uitgaven met bespaarde uitkeringen. Bij het bepalen van het uitgangspunt voor kosteneffectiviteit dient rekening gehouden te worden met de (on)mogelijkheden van de beschikbare gegevens. Voor zover het mogelijk is zal in het jaarverslag 2005 voor de eerste keer inzicht worden gegeven in de kosteneffectiviteit. De in mijn brief van 1 maart jl. (over de effectiviteit van het reïntegratiebeleid – Tweede Kamer 2004–2005, 28 719 nr. 5) gemelde wetenschappelijke adviesgroep zal ik vragen mij te adviseren over het verbeteren van de meting van de effectiviteit van het reïntegratiebeleid.

Indicatoren op het terrein van effectiviteit, efficiency en klantgerichtheid: landelijk zicht op resultaten van UWV en gemeenten

Effectiviteit

In de begroting 2004 en 2005 is de doelstelling opgenomen dat de uitstroom uit reïntegratietrajecten naar regulier werk 25% hoger moet zijn in 2007 ten opzichte van 2004 (bruto effectiviteit). CBS en UWV voeren in opdracht van SZW een nulmeting uit waar tegen het resultaat in 2007 kan worden afgezet. De resultaten van de nulmeting worden gepresenteerd in het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt September 2005. De nulmeting betreft trajecten die in 2002 zijn gestart en waarvan in 2002, 2003 en 2004 de uitstroom is vast te stellen.

Efficiency

In het jaarverslag 2005 wordt een eerste aanzet geleverd om inzicht te krijgen in de relatie tussen middelen, trajecten en de daaraan gerelateerde plaatsingen. Zodra dit inzicht bestaat, kan geïnventariseerd worden wat een goede indicator is voor efficiency van reïntegratiebeleid op macro-niveau en welke streefwaarden daaraan verbonden kunnen worden.

UWV en CWI geven in hun jaarverslagen inzicht in de doelmatigheid van de uitvoering. Tot en met 2005 gaat dit vooral om de realisatie van de taakstelling ten aanzien van de uitvoeringskosten. In de meibrief van 2006 (u toegezonden met de rapportages inzake SUWI, d.d. 17 mei jl. UB2005/34553) is opgenomen dat een prestatie indicator geldt waarbij de ontwikkeling van de uitvoeringskosten wordt geschoond voor externe factoren (beleid, volume en loon/prijsontwikkelingen). Hierdoor ontstaat zicht op de feitelijke efficiency van de organisaties.

Klantgerichtheid

In de genoemde meibrief 2006 is als prestatie-indicator voor klantgerichtheid van het UWV en CWI opgenomen de uitkomst van tweejaarlijkse klanttevredenheidsonderzoeken. Ook heeft de minister CWI en UWV gevraagd om in het (concept)jaarplan 2006 aan te geven op welke wijze de klanttevredenheid zal worden verbeterd. UWV en CWI rapporteren tweejaarlijks over de uitkomsten van de onderzoeken en presenteren tussentijdse resultaten in de jaarverslagen.

Klantgerichtheid betekent ook dat ik wil voorkomen dat mensen langs de kant staan. In de bovengenoemde brief van 1 maart jl. gaf ik dan ook aan dat de doelstellingen van het reïntegratiebeleid ook een indicator bevat over (sociale) activering: de sluitende aanpak. Het is onvoldoende om de prestaties van opdrachtgevers en reïntegratiebedrijven alleen op uitstroom naar werk te beoordelen. De indicator voor de sluitende aanpak was tot nu toe de mate van sluitendheid. De mate van sluitendheid geeft aan het aandeel nieuw ingestroomde werklozen dat binnen een jaar ofwel aan het werk is gegaan ofwel een aanbod voor een traject heeft gekregen. De RWI heeft eerder, onder andere in haar Beleidskader 2003 aangegeven dat uitvoerders beter op resultaat kunnen worden afgerekend als een indicator gebruikt wordt die het aantal gevallen aangeeft dat jaarlijks langer dan 1 jaar werkloos is zonder dat reële reïntegratie-inspanningen zijn verricht om dat te voorkomen. Mede op advies van de RWI ga ik in de begroting 2006 deze indicator (het «hiaat-percentage») gebruiken omdat zo nauwkeuriger de bijdrage van de uitvoerders en het kabinet aan de sluitende aanpak gemeten wordt. In de meibrief 2006 voor het UWV is als indicator voor een sluitende aanpak reeds het hiaat-percentage opgenomen.

In schema

Onderstaand schema bevat een overzicht van de uitvoerders en wetsdoelgroepen en het moment waarop welke cijfers geleverd kunnen worden, zoals besproken in deze paragraaf.

Uitvoerders enWetsdoelgroepenUWV WWWAO/WAJO NGGemeenten Bijstandsgerechtigden Niet-uitkeringsgerechtigdenAnw
Overzicht trajecten en plaatsingenEerste inzicht in Jaarverslag 2004; Naar verwachting volledig beeld in Begroting 2006Resultaat onderzoek naar raming van gegevens in Begroting 2006; Eerste inzicht in Jaarverslag 2005
Overzicht trajecten, plaatsingen en koppeling aan middelenNaar verwachting eerste resultaten in Jaarverslag 2005Vanwege ontbrekende gegevens aanvullend (steekproef)onderzoek nodig: resultaten in Jaarverslag 2005
Doelstelling: sluitende aanpakRapportage in Jaarverslagen (sinds 2000) en Kwartaalberichten Arbeidsmarkt (verschijnen sinds juni 2003 )
Doelstelling: 25% meer uitstroom naar werk na traject in 2007 ten opzichte van 2004Nulmeting inKwartaalbericht Arbeidsmarkt september 2005; Eindmeting in Kwartaalbericht september 2008

III. De geïntegreerde informatie- en voorlichtingsfaciliteit: invoering van de arbeidsadviseur

Bij motie Noorman-den Uyl c.s. (28 719, nr. 6) heeft de Kamer verzocht binnen een jaar in de bedrijfsverzamelgebouwen of voorlopers daarvan een geïntegreerde informatie- en voorlichtingsactiviteit te bevorderen, waarmee de cliënt drempelloos en eventueel anoniem informatie over alle reïntegratie-instrumenten kan krijgen om zo meer kansrijk aan de slag te komen. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning van het huidige kabinetsbeleid. Zo is, aanvullend op de reguliere informatie- en adviestaken van de uitvoeringsorganisaties, in juli 2004 de functionaliteit van de arbeidsadviseur ingevoerd. De arbeidsadviseur is een initiatief van de Landelijke Cliëntenraad (LCR), dat verder is uitgewerkt door UWV, CWI, Divosa en de LCR. Arbeidsadviseurs bieden informatie en advies aan, zodat de werkzoekende de regie over zijn reïntegratie kan voeren. Werkzoekenden kunnen, op vrijwillige basis, met vragen over reïntegratie en werk terecht bij de arbeidsadviseur. De arbeidsadviseur is onafhankelijk: hij of zij neemt geen beslissingen over uitkeringen en reïntegratie. Op 1 april 2005 zijn op 59 locaties (CWI of bedrijfsverzamelgebouw) arbeidsadviseurs werkzaam. In juli 2005 wordt een tussenevaluatie opgeleverd. Deze is gericht op de inbedding van de functie, en op de vraag of de arbeidsadviseurs goed worden gefaciliteerd. De eindevaluatie in juli 2006 spitst zich toe op de toegevoegde waarde van de functie voor de dienstverlening van de keten van werk en inkomen. Op basis van deze evaluaties worden mogelijke verbeteringen bezien. De Kamer wordt via de reguliere rapportages in het kader van SUWI op de hoogte gehouden van de implementatie en het functioneren van de arbeidsadviseur.

IV. Geen enkele baan in de prostitutiesector mag als passende arbeid beschouwd worden

De motie Rouvoet c.s. (28 719, nr. 16) spreekt uit dat geen enkele baan in de prostitutiesector als passend mag worden aangemerkt voor ex-prostituees die niet meer in de prostitutiesector willen werken.

Inmiddels heeft de minister de uitvoerende instanties UWV en CWI een brief gestuurd. Een afschrift van die brieven treft u als bijlagen aan. In de brief worden beide instanties op de hoogte gesteld van het standpunt, dat geen enkele baan in de prostitutiesector als passend beschouwd dient te worden en dat ook bemiddeling naar banen in deze sector achterwege dient te blijven, als de werkzoekende heeft aangegeven niet meer in deze sector werkzaam te willen zijn. De opstelling van betrokkene mag ook niet leiden tot dwang en/of sancties.

De minister meent hiermee aan de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie, volledig voldaan te hebben.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken, en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Bijlagen1

• Notitie SIOD/TNO-verkenning naar misbruik van reïntegratiemiddelen

• SIOD, Misbruik van reïntegratiegelden, Thematische Verkenningen 2

• Brieven aan CWI en UWV betreffende uitvoering motie Rouvoet c.s. van 26 april jl.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven