28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 329 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2011

Op 28 april 2011 is door de Tweede Kamer de motie van de leden Marcouch (PvdA) en Hennis-Plasschaert (VVD) aangenomen1. Met de motie wordt de regering opgeroepen om te werken aan een samenhangend juridisch kader waarmee de handelingen van publieke diensten kunnen worden gestaakt als gevolg van intimiderend en agressief gedrag van de cliënt. In vervolg op mijn brief van 5 juli 2011 (Kamerstuk 28 684, nr. 324) – waarin ik een eerste reactie op de motie gaf – geef ik u onderstaand de huidige stand van zaken van de verkenning die heeft plaatsgevonden ten behoeve van de uitvoering van deze motie.

Bij eerdergenoemde brief van 5 juli markeerde ik immers dat – gelet op de aard van «de publieke taak» – bij de uitvoering van de maatregel «staken van de dienstverlening» sterke verschillen zijn per onderscheidene sectoren, alsook in de effecten van de maatregel. De motie dient, zo bleek uit de gesprekken, breed te worden opgepakt, d.w.z. dat zij ziet op alle diensten die vallen onder de publieke taak, waarbij «staken» het uitgangspunt blijft

De uitwerking van de motie geschiedt in interdepartementaal verband waarbij o.a. betrokken zijn de ministeries van OC&W, VWS, SZW/Arbeidsinspectie, V&J, ELI, Defensie en I&M. Verkend wordt in dit verband op welke terreinen het staken van de dienstverlening (waaronder wordt verstaan het (tijdelijk) stoppen met de dienstverlening) nu reeds mogelijk is en op basis van welke grondslag. Daarbij komt ook aan de orde of er nog meer ruimte is in de wet dan wel anderszins (via gedragsregels vanuit de werkgever) om deze maatregel optimaler mogelijk te maken c.q. uit te voeren. Verder wordt – waar de uitvoering van deze maatregel reeds mogelijk is – verkend welke belemmeringen men in de praktijk tegenkomt bij het effectueren daarvan. De vraag of een juridisch kader mogelijk en wenselijk is om de maatregel staken van de dienstverlening mogelijk te maken vormt het sluitstuk van deze verkenning.

De voorlopige bevindingen vanuit de interdepartementale werkgroep zijn als volgt. De Arbeidsomstandighedenwet biedt in het belang van de veiligheid en gezondheid van werknemers in het algemeen een goede basis om het staken van de dienstverlening (al dan niet tijdelijk stoppen) mogelijk te maken. Soms voorziet ook specifieke wetgeving hierin (bv de Wet Werk & Bijstand). Waar het gaat om het (tijdelijk) stoppen van uitkeringen wordt op dit moment vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewerkt aan een aanscherping van de Wet Werk & Bijstand. Naar verwachting treedt deze wetswijziging op 1 juli 2012 in werking.

Daarnaast wordt ook op sectorniveau uitvoering aandacht besteed aan het staken van dienstverlening. Sociale partners maken daarover afspraken met werkgevers in arbocatalogi, CAO’s en in brancheprojecten. De werknemers worden op deze wijze ondersteund bij de uitvoering van «veilig werken». Voorbeelden van zulke projecten zien we bij Onderwijs, in de Zorg, in het Openbaar Vervoer etc.

Uit de interdepartementale werkgroep komt naar voren dat er al veel instrumenten voorhanden zijn om staken van dienstverlening mogelijk te maken, maar dat – hoewel wettelijk of protocollair of anderszins (gedragsregel mogelijk – de toepassing daarvan in de praktijk complexer kan liggen. Bijvoorbeeld omdat er strijd kan ontstaan met (internationale) wet- en regelgeving. Zo kan bv. een agressieve leerling wel voor een maximaal in de wet genoemde periode van school worden geschorst, maar verwijdering kan alleen onder bepaalde voorwaarden en is een uiterste maatregel. In verband met het grondwettelijk recht op onderwijs en mogelijk de Leerplichtwet, moet eerst een andere school worden geregeld. Belemmeringen in de toepasbaarheid van de maatregel kunnen ook gelegen zijn in de effecten daarvan. Het effect hoeft niet alleen de dader te treffen, maar (delen van) de samenleving (een collectief derhalve). Ook economische effecten kunnen een belangrijke rol spelen. In dit verband valt te denken aan een groot aantal taken van Rijkswaterstaat, waarbij een maatschappelijk belang wordt gediend en stillegging of opschorting van de dienstverlening niet kan zonder (ernstige) economische consequenties. De werkgever bijvoorbeeld kan een brug niet een dag laten openstaan, een sluis dicht laten of de afwatering van een provincie stopzetten. Ten slotte is een belangrijke belemmering in de toepasbaarheid van de maatregel gelegen in de aard van de hulpverlening. Zo is staken van de dienstverlening niet mogelijk bij levensbedreigende situaties van een cliënt. Of de maatregel treft een bepaalde groep onevenredig. Denk in dit verband aan cliënten in de geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en ouderenzorg die (mede) omwille van hun gedrag en achtergrond juist op de zorg zijn aangewezen.

Of «staken van de dienstverlening» – daar waar reeds mogelijk – daadwerkelijk wordt toegepast, hangt derhalve af van tal van factoren en omstandigheden als hierboven geïllustreerd, die een casuïstische afweging behoeven. Dit bemoeilijkt de introductie van één juridisch kader. Daar komt bij dat het staken van dienstverlening in samenhang moet worden gezien met andere maatregelen die een werkgever kan nemen en die bijdragen aan de effectuering van het staken van de dienstverlening gedurende een bepaalde periode (zoals het opleggen van een pand- of een vervoersverbod). Ten slotte vormt het element van de rechtsbescherming die de dader mogelijk ontbeert, daar waar de maatregel niet gebaseerd is op wet- en regelgeving, een cruciaal onderwerp van de verkenning.

Begin 2012 kom ik met mijn definitieve antwoord op de motie.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 28 684, nr. 314.

Naar boven