28 684 Naar een veiliger samenleving

Nr. 312 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 april 2011

Hierbij bied ik u aan het rapport Evaluatie Cameratoezicht op Openbare Plaatsen (viermeting)1 en het eindrapport Evaluatie vijf jaar cameratoezicht op Openbare Plaatsen.1

Voorts ga ik in op de afspraak in het regeerakkoord om cameratoezicht uit te breiden en te verbeteren.

De aanleiding voor het onderzoek is de toezegging aan de Tweede Kamer dat de wetswijziging van de Gemeentewet (art 151c), betreffende cameratoezicht op openbare plaatsen, wordt geëvalueerd en dat de kamer daarover jaarlijks zal worden geïnformeerd.

Gedurende de afgelopen vijf jaar zijn de ontwikkelingen rond het cameratoezicht op openbare plaatsen gevolgd. Bijgevoegd treft u aan de laatste meting, de viermeting.

De viermeting bestaat uit een enquête onder Nederlandse gemeenten, een meta-analyse van evaluaties van cameratoezicht en net zoals ieder jaar een thematische verdieping. Dit jaar behandelt het verdiepingsonderzoek de operationele regie van cameratoezicht. Van de 431 Nederlandse gemeenten hebben 375 gemeenten (87%) de enquête ingevuld.

Naast de viermeting is tevens een eindrapportage opgesteld, hierin worden de ontwikkelingen op het gebied van cameratoezicht in de laatste vijf jaar geschetst aan de hand van de resultaten van de verschillende metingen.

De belangrijkste conclusies op basis van vijf jaar onderzoek naar cameratoezicht in de openbare ruimte zijn de volgende:

  • Het gebruik van cameratoezicht neemt toe. Ongeveer 28 procent van de Nederlandse gemeenten maakt gebruik van cameratoezicht in de openbare ruimte.

    Het aantal gemeenten met uitbreidingsplannen is nog steeds substantieel (ca. 30%). De verwachting is dan ook dat cameragebruik de komende jaren toe zal blijven nemen;

  • De grote meerderheid van de gemeenten geeft aan dat cameratoezicht een goede aanvulling is op andere maatregelen;

  • De onderzoekers geven aan dat na ruim tien jaar toepassing van cameratoezicht in de openbare ruimte gesteld kan worden dat cameratoezicht werkt.

  • Regionale samenwerking op het gebied van cameratoezicht neemt toe. Gemeenten zorgen samen voor een uitkijkruimte waar de camerabeelden uit een hele regio bekeken kunnen worden. Dat levert schaalvoordelen op;

  • Camerabeelden worden langer bewaard. In 2009 bewaart ruim een kwart van de gemeenten de beelden langer dan zeven dagen. Er zijn weinig gemeenten die de maximale wettelijke bewaartermijn van 28 dagen benutten;

  • Technisch worden camera’s steeds geavanceerder. Dat is terug te zien in het aantal gemeenten dat gebruik maakt van camera’s met bijzondere technieken en functies;

  • Bij een aantal gemeenten is er onduidelijkheid over de wettelijke mogelijkheden van cameratoezicht. De onderzoekers geven aan dat de wet daardoor soms strikt wordt geïnterpreteerd;

  • Cameratoezicht wordt vaker geëvalueerd. In 2003 evalueerde een meerderheid van de gemeenten niet. In 2009 geeft bijna twee derde van de gemeenten aan cameratoezicht geëvalueerd te hebben.

Conclusie

De evaluatie geeft weer dat cameratoezicht werkt en een goede aanvulling is op andere veiligheidsmaatregelen.

Op basis van de evaluatie constateer ik dat cameratoezicht een geaccepteerd instrument blijft en door gemeenten nog steeds in toenemende mate wordt gebruikt. Cameratoezicht levert een aantoonbare bijdrage aan de verbetering van de veiligheid. Op grond hiervan ben ik van mening dat cameratoezicht een fundamenteel middel is binnen de basisveiligheidszorg.

Politie, Openbaar Ministerie en gemeenten hebben hiermee een belangrijk middel in handen om hun taken op goede wijze te kunnen uitvoeren. Het middel cameratoezicht ondersteunt de uitvoering van hun taken, waardoor zij effectiever en efficiënter te werk kunnen gaan.

De evaluatie geeft een aantal punten waarop cameratoezicht verder ontwikkeld kan worden. Ik heb deze punten opgepakt en ben daarmee begonnen met uitvoering te geven aan de afspraak in het regeerakkoord om tot meer en beter cameratoezicht te komen.

Ten eerste geeft de viermeting aan dat de omstandigheden waaronder het middel wordt toegepast bepalend zijn voor het succes van cameratoezicht. Zo is een goede follow-up een absolute voorwaarde voor succes en speelt een goede lokale evaluatie van cameratoezicht in dit kader ook een belangrijke rol (als middel om nutteloze camera’s weg te halen). Ik ondersteun deze aanbeveling van harte. Ik heb daarom het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) een gestandaardiseerd evaluatiemodel laten ontwikkelen. Dit instrument stelt gemeenten in staat cameratoezicht op voldoende wijze te kunnen evalueren. Door goed te evalueren zullen gemeenten in staat zijn nutteloze camera’s weg te halen en krijgen zij de (financiële) ruimte om nieuwe (intelligente) camera’s aan te schaffen die efficiënter en doelmatiger werken dan de huidige.

Het tweede punt is de onduidelijkheid bij een aantal gemeenten over de wettelijke mogelijkheden van cameratoezicht. Dit is uiteraard hoogst onwenselijk. Ik heb daarom het CCV opdracht gegeven de, onder gemeenten alom bekende, «handreiking cameratoezicht» te actualiseren en hierin een aantal best practises van cameratoezicht op te nemen. Hiermee kan onduidelijkheid bij gemeenten over wat wel en niet is toegestaan worden weggenomen.

Regeerakkoord

In het regeerakkoord is aangegeven dat het veiliger moet worden op straten, wijken en in de openbare ruimte. Overlast, agressie, geweld en criminaliteit dienen directer en effectiever te worden aangepakt door onder meer beter en meer cameratoezicht. Ik zal het regeerakkoord volgens de volgende lijnen uitvoeren.

Uitgangspunt is en blijft dat de primaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering van cameratoezicht bij de gemeenten ligt. Deze is bij gemeenten belegd, omdat:

  • de plaatselijke overheid bij uitstek goed in staat is om de noodzaak van cameratoezicht vast te stellen;

  • deze vorm van toezicht ook politiek gezien verweven is met (veiligheids)wensen van inwoners van gemeenten.

Het is derhalve in eerste instantie aan de gemeenten om te zorgen voor uitbreiding en verbetering van cameratoezicht. Het Rijk kan de gemeenten hierbij uiteraard wel ondersteunen. Dit zal op de volgende manieren gebeuren.

Het voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid (32 459) bevat een verplichting voor gemeenten om een integraal veiligheidsplan vast te stellen. Daarbinnen kan cameratoezicht worden meegenomen. De lokale driehoek zal op grond van het integrale veiligheidsplan in staat zijn om meer integraal en dus beter invulling te geven aan cameratoezicht dan nu het geval is.

Een andere manier is innovatie. Op dit moment subsidieert het Ministerie van VenJ verschillende projecten die gericht zijn op de technische verbetering van cameratoezicht. Centraal staat het verhogen van de effectiviteit en efficiency van cameratoezicht. De resultaten van deze projecten zullen gemeenten ondersteunen bij de verbetering van cameratoezicht.

Daarnaast zal ik het ontwikkelde evaluatiemodel dat gemeenten in staat stelt beter en efficiënter cameratoezicht uit te voeren, nadrukkelijk onder de aandacht van gemeenten brengen en de handreiking cameratoezicht laten actualiseren.

Ten slotte zal ik bezien of aanpassing van het wettelijk regime voor cameratoezicht wenselijk is. In dit kader worden thans gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de bestuurlijke, justitiële en politiële/operationele praktijk.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven