28 676 NAVO

Nr. 163 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2012

Hierbij bied ik u mede namens de minister van Defensie de reactie aan op het verzoek van het lid Heijnen namens het lid Timmermans, zoals gisteren gedaan, over de Nederlandse opstelling in de NAVO naar aanleiding van het neerschieten van een Turks toestel door Syrië. Aan het verzoek van het lid Van Bommel met betrekking tot informatie over artikel 5 wordt tevens in deze brief voldaan.

Vrijdag 22 juni jl. werd een Turks verkenningstoestel neergehaald door de Syrische strijdkrachten. Direct na het neerstorten van het toestel werd een reddingsoperatie gestart. Een Turks toestel dat hiertoe werd ingezet kwam kort onder Syrisch vuur te liggen.

De NAVO-bondgenoten spraken op 26 juni jl. op verzoek van Turkije over het incident op grond van artikel 4 van het Verdrag van Washington. Artikel 4 houdt in dat de NAVO-bondgenoten elkaar zullen consulteren wanneer, naar de mening van een van hen, de territoriale integriteit, de politieke onafhankelijkheid of veiligheid wordt bedreigd. Bondgenoten veroordeelden het Syrische handelen in stellige bewoordingen en benadrukten solidariteit binnen de Alliantie met Turkije. De 28 bondgenoten, waaronder Nederland, legden hiertoe bijgevoegde gezamenlijke verklaring af, waarin deze boodschap wordt benadrukt1. De NAVO zal de situatie nauwgezet blijven volgen. Artikel 5 is niet aan de orde geweest tijdens de NAVO-beraadslaging.

Ik veroordeel de daad van Syrië ten zeerste en bracht deze boodschap ook over tijdens de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van de EU dd. 25 juni jl.. De EU-lidstaten, waaronder Nederland, noemden deze daad eveneens onacceptabel. Nederland is van mening dat het neerschieten van een ongewapend verkenningstoestel, zonder waarschuwing, ingaat tegen internationale normen.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven