28 663
Milieubeleid 2002–2009

nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2009

Hierbij bied ik u mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het volgende rapport aan: Duurzaamheidsanalyse van bodemgebruik ten behoeve van recreatieve voorzieningen in het landelijk gebied.1 Dit rapport is de uitwerking van een van de acties die zijn aangekondigd in de Beleidsbrief bodem (december 2003, TK 28 663, nr. 16) en de laatste in een serie rapporten over duurzaam bodemgebruik. Eerder verschenen rapporten over duurzaam bodemgebruik in de landbouw2, natuurgebieden3  en in het landelijke gebied in het algemeen4.

Hoofdlijnen van het rapport.

Het rapport schetst dat het bodemgebruik ten behoeve van recreatie voorzieningen over het algemeen als duurzaam kan worden bestempeld. Er doen zich wel enkele risico’s voor, vooral bij de aanleg van terreinen, wanneer er wordt gegraven. In dat geval komt het bodemarchief onder druk te staan. Voor een groot deel wordt dit probleem ondervangen in de huidige regelgeving via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die gebaseerd is op het Europese verdrag van Malta. Het behoud van aardkundige waarden speelt daarin nog nauwelijks een rol. Wel hebben een aantal provincies gebieden aangewezen met belangrijke aardkundige waarden. De onderzoekers doen de aanbeveling om de bestaande regelgeving, voor zover die er is op dit punt, breder onder de aandacht te brengen. Nieuw beleid is niet nodig.

Eventuele nadelige gevolgen van bemesting, gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, beregenen en incidenteel lekken van brandstoffen blijken zich niet voor te doen of slechts op zo’n kleine schaal dat ze verwaarloosbaar zijn. Bij de beheerders van recreatieterreinen is het nut van bodemleven en de mogelijkheden deze te bevorderen in het dagelijks beheer onvoldoende bekend. De onderzoekers bevelen daarom aan om dit bij de beheerders onder de aandacht te brengen via gerichte voorlichting.

Tenslotte signaleert het rapport dat er veel in gang gezet is om het gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen te verminderen, maar dat dit wellicht niet de particuliere tuinder of individuele terreinbeheerder bereikt. De onderzoekers bevelen daarom aan om deze groep via gerichte voorlichting te overtuigen of te verleiden tot een meer duurzaam bodemgebruik.

Reactie

Ik kan mij goed vinden in deze aanbevelingen, en de minister van LNV en ik hebben ook reeds enkele stappen op dit punt gezet. Zo ondersteunt LNV in 2009 een onderzoek van de Branchevereniging Sport en Cultuurtechniek naar de mogelijkheden om tot een betere benutting en verminderd gebruik van bestrijdingsmiddelen te komen.

De precieze relatie tussen de rol van het bodemleven en een duurzaam beheer van de bodem staat al jaren centraal in diverse onderzoeksprogramma’s van de beide ministeries.

Verder wijs ik nog op de mogelijkheden om via het Europese Plattelands OntwikkelingsProgramma (POP) subsidie aan te vragen voor onderhoud van archeologische monumenten. Daarnaast wordt momenteel door het ministerie van OCW gewerkt aan een nationale subsidieregeling voor het beheer van percelen grond met archeologische waardevolle elementen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

LNV en VROM (2006). Duurzaam bodemgebruik in de landbouw. Een beoordeling van agrarisch bodemgebruik in Nederland. VROM, LNV, Senternovem Bodem+ in opdracht van StuBo, rapportnummer DP-36517.

XNoot
3

Smit, A., I. Lubbers, K. Zwart en D. Brunt (2007). Duurzaamheidsanalyse van bodemgebruik in natuurgebieden. Alterra-rapport 1626, Wageningen.

XNoot
4

Smit, A. en K. Zwart (2008) Diabolo: Duurzaam bodemgebruik. Inzichten en aanbevelingen., Alterra, rapport 1544.2, Wageningen.

Naar boven