28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 277 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 oktober 2019

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 21 mei 2019 over de concept houtskoolschets van de SWOT-analyse voor het Nationaal Strategisch Plan (Kamerstuk 28 625, nr. 265).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 september 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 2 oktober 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

1

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de conceptrapportage van de houtskool-SWOT (strenghts, weaknesses, opportunities and threats) voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) na 2020. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

In de begeleidende brief lezen de leden van de VVD-fractie dat het voorliggende concept nog onder bewerking is. Graag vernemen deze leden hoe het verdere verloop er zowel inhoudelijk als qua planning uit zal zien.

Door het kennisinstituut, de WUR, is de concept houtskool-SWOT afgelopen zomer verder aangescherpt. Dit is gebeurd op basis van de opmerkingen van alle stakeholders en belanghebbenden (na de conferentie van 23 mei jl., via de consultatiemogelijkheden op de website van toekomst GLB en eventuele mondelinge of schriftelijke opmerkingen). De definitieve houtskool-SWOT is hiervan het resultaat en is uw Kamer tegelijk met de beantwoording van deze vragen toegezonden. Ik wijs erop dat deze houtskool-SWOT nog steeds een concept is, in de zin dat de SWOT-analyse pas echt definitief gemaakt kan worden als de Europese regelgeving voor het komende GLB vaststaat.

2

Tevens vragen de leden op welke manier de maatschappelijke consultatie wetenschappelijk getoetst wordt voordat deze verwerkt wordt in de definitieve houtskool-SWOT.

In de definitieve houtskool-SWOT is op twee manieren aandacht besteed aan de inbreng vanuit de maatschappelijke consultatie. Aangedragen onderwerpen voor de sterkte-zwakte-analyse zijn opgenomen als daar een onderbouwing voor was in de wetenschappelijke literatuur. Bij de inbreng voor de paragrafen over kansen en bedreigingen is daar flexibeler mee omgegaan, omdat het bij kansen en bedreigingen mede gaat om mogelijke ontwikkelingen en inschattingen van de gevolgen daarvan. Aandachtspunten voor het vervolg van het proces zijn in Hoofdstuk 3 per subdoel helder weergegeven als ingebrachte punten door de belanghebbenden.

3

Kan de Minister aangeven wanneer de behoefteanalyse wordt uitgevoerd en door wie?

De behoefteanalyse (Assessment of Needs) zal dit najaar worden uitgevoerd door het programma Nationaal Strategisch Plan GLB. Hierin stellen de provincies en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), samen met de Unie van Waterschappen, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), het Regiebureau POP en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), deze analyse op. De maatschappelijke stakeholders zullen daarover worden geconsulteerd, in ieder geval via de Maatschappelijke begeleidingsgroep. Formele vaststelling van de behoefteanalyse en de keuzes gebeurt in overleg met de provincies.

4

Kan de Minister toelichten wat het verschil is tussen de houtskool-SWOT zoals deze nu voorligt (in conceptversie) en een SWOT-analyse van het Nederlands Kennis- en Innovatiecentrum?

De SWOT-analyse van het Agrarisch Kennis en Innovatiesysteem (AKIS) is onderdeel van de totale houtskool-SWOT, en integraal in deze versie opgenomen. Naast de drie hoofddoelen van het GLB heeft de Europese Commissie in haar voorstellen gevraagd in het bijzonder aandacht te besteden aan het AKIS vanwege het belang bij invoering van innovaties, verduurzaming, en vermaatschappelijking van de sector. Ik ondersteun dat; zie mijn brief aan uw Kamer van 19 juli jl. (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 98).

5

In het voorliggende concept worden bij de verschillende figuren veelal de beschikbare cijfers tot en met 2016 gebruikt. Kan de Minister aangeven of in de definitieve versie cijfers tot en met 2018 gebruikt gaan worden? Zo nee, waarom niet?

In de bijgevoegde versie van de houtskool-SWOT zijn waar mogelijk de meest actuele data gebruikt. Helaas is het zo dat de verzameling, verwerking en publicatie van data altijd wat achterloopt. In de definitieve SWOT zal een update van de op dat moment beschikbare data gemaakt worden.

6

Kan de Minister een overzicht geven van de stakeholders die betrokken zijn bij het opstellen van voorliggend document?

Vertegenwoordigers van verschillende belangenorganisaties hebben hun punten en aanvullingen ingebracht op de Concept houtskool-SWOT. Vanuit het landbouwbelang onder meer de sectororganisaties, verschillende productorganisaties en de vakbonden, daarnaast ook vertegenwoordigers vanuit de natuur- en milieuorganisaties, dierenwelzijnsorganisaties, en de transitie-coalitie voedsel.

7

Kan de Minister aangeven wanneer de volgende versie, op basis van input van de stakeholdersconferentie, gereed is?

Zie mijn antwoord op vraag 1.

8

In de paragraaf «SWOT-analyse» lezen de leden dat een uitdaging bij een SWOT-analyse op nationaal niveau is dat een SWOT-analyse oorspronkelijk bedoeld is als een instrument om een bedrijf te analyseren, maar dat er zich, door deze nu voor een sector, gebied of land te gebruiken, tegengestelde belangen of situaties voordoen. Kan de Minister toelichten hoe zij deze informatie zichtbaar maakt?

In de houtskool-SWOT is de keuze gemaakt om de subdoelstellingen vanuit een bepaalde actor te benaderen. Omdat de instrumenten van het GLB vooral aangrijpen op het handelen van boeren, is de gekozen invalshoek van deze SWOT-analyse veelal die van de primaire producent. Dit geldt in ieder geval voor subdoelstelling a, b, c en g. Ook bij subdoelstelling d, e en f staat de primaire producent centraal, maar dan hoe hij via zijn handelen kan bijdragen aan deze subdoelstellingen. Voor subdoelstelling h en i is de invalshoek breder en wordt ook vanuit het bredere plattelandsbelang respectievelijk de consument geredeneerd. De analyse van het AKIS vindt plaats op systeemniveau.

9

Kan de Minister inzicht bieden in de rol van het GLB via Pijler 1 met betrekking tot het gezinsinkomen per sector over de afgelopen tien jaar?

Op agrimatie.nl is per sector te vinden welk deel van het bedrijfsinkomen uit inkomenssteun bestaat.

Tevens komt dit onderwerp aan bod bij de uitvoering van de motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 28 625, nr. 272). In die motie is gevraagd om naast de 4 scenario’s uit de brief aan uw Kamer van 8 mei 2019 (Kamerstuk 28 625, nr. 264) een 5e scenario toe te voegen en voor al die 5 scenario’s door te rekenen wat de gevolgen zijn voor het bedrijfsinkomen en de economische vitaliteit van landbouwbedrijven. Uw Kamer wordt voor het einde van dit jaar over de opbrengsten van de doorrekening geïnformeerd.

10

Kan de Minister aangeven wat de rol van de geliberaliseerde pacht is in de totstandkoming van de grondprijzen? Wat is de verwachting van de Minister als er minder gronden in kortdurende pacht worden uitgegeven in relatie tot de grondprijs?

Gelet op het relatief geringe aandeel van kortdurend gepachte grond op het totaal van de beschikbare landbouwgrond in Nederland (nog geen 10% van het areaal), is de relatie tussen grondprijzen en kortdurende pachtprijzen in Nederland waarschijnlijk dat de pachtprijs de ontwikkelingen volgt van de prijzen voor aankoop van landbouwgrond. De verwachting is dan ook dat er geen noemenswaardige wijzigingen in de grondprijs zullen plaatsvinden doordat er minder grond in kortdurende pacht wordt uitgegeven. Er zijn namelijk noch aanwijzingen dat er grootschalig grond wordt aangekocht om uit te geven in kortdurende pacht, noch aanwijzingen dat er veel ruimte is voor een stijging in de grondprijs doordat pachters met kortlopende pacht alsnog grond zullen kopen.

11

Kan de Minister aangeven of de factor productiviteit nader wordt onderzocht? Zo nee, waarom niet?

De Europese Commissie publiceert vergelijkende gegevens over de factor productiviteit van de landbouw in de EU1. Het betreft openbare gegevens gebaseerd op Eurostat die ook betrokken zullen worden in de verdere uitwerking van het Nationaal Strategische Programma.

12

In de Tweede Kamer wordt veel gesproken over de concurrentiepositie, ook in relatie tot bijvoorbeeld de kringlooplandbouw. Kan de Minister aangeven waarom de laatste studie uit 2004 dateert? Is de Minister voornemens deze studie te actualiseren? Zo nee, waarom niet?

13

De leden van de VVD-fractie missen in deze SWOT-analyse een analyse van de concurrentiepositie in relatie tot de kostprijs, waaruit duidelijk wordt wat de kostprijsstijgingen zijn van nationaal beleid (zoals extra eisen op het gebied van duurzaamheid, dierenwelzijn, milieu, enzovoort). Deze leden vragen deze vergelijking op te nemen in de SWOT-analyse, zodat duidelijk wordt aan welke extra eisen wordt voldaan en welke kostprijsstijgingen hier tegenover staan.

14

Kan de Minister ingaan op de rol van de extra (duurzaamheids-, dierenwelzijns- en milieu)eisen die gesteld worden in relatie tot de inkomenspositie van de boer?

Antwoord op de vragen 12, 13 en 14

Er zijn, naast de houtskool-SWOT, meer bronnen beschikbaar die informatie verschaffen over de ontwikkeling van de export van landbouwproducten, en zicht geven op de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw in Europese en mondiale markten. Zie bijvoorbeeld de studie van Wageningen Economic Research (WEcR) en CBS: De Nederlandse landbouwexport in 2018 in breder perspectief (Wageningen 2019). Daarnaast is op www.agrimatie.nl actuele informatie beschikbaar over de ontwikkelingen in de verschillende landbouwsectoren, inclusief informatie over kosten, opbrengsten, prijzen en inkomens. Ontwikkelingen in andere landen binnen en buiten de EU kunnen worden ontleend aan databronnen en studies van onder andere Eurostat, OESO en FAO.

De houtskool-SWOT wordt opgesteld ten behoeve van het opstellen van het Nederlandse Strategische Plan (NSP) ter invulling van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het relatief hoge kostprijsniveau op landbouwbedrijven, ook waar deze het gevolg zijn van nationale wettelijke vereisten inzake bijvoorbeeld milieu of dierenwelzijn, is voor het NSP een vertrekpunt. Het NSP is niet het instrument waarmee nationale wettelijke eisen worden veranderd. Het NSP kan wel worden ingezet om te bevorderen dat, gegeven relatief hoge kostenniveaus voor de Nederlandse land- en tuinbouw, land- en tuinbouwproductie wel voldoende rendabel is en blijft voor ondernemers. Zaken als innovatie, efficiëntieverbetering, samenwerking en het verwaarden van de kwalitatief hoogstaande Nederlandse landbouwproducten. Keuzes daarover liggen nog voor ons.

Ik wijs er ook nog op dat vraag 13 van de leden van de VVD-fractie raakt aan het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in het kader van de «agro-nutrimonitor». Middels deze monitor wordt de komende jaren meer inzicht verkregen in de prijsvorming in de keten, het functioneren van de markt en eventuele problemen daarbij. Specifiek zal worden gekeken naar de verschillen in de prijsvorming van «gangbare» producten en producten die voldoen aan bovenwettelijke eisen. De monitor dient er enerzijds voor de transparantie in de keten te verbeteren (over prijzen en marges), en daarmee de dialoog tussen ketenpartijen over dit onderwerp te voeden. Anderzijds wordt de problematiek omtrent «redelijke vergoedingen» inzichtelijk gemaakt. De ACM is, in nauwe samenwerking met WEcR, inmiddels begonnen met het monitor-ontwerp, waarna de dataverzameling van start gaat. De eerste resultaten worden medio 2020 verwacht.

Daarnaast voert WEcR (binnen het kader van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel) momenteel onderzoek uit naar de invloed van (bovenwettelijke) biodiversiteitsmaatregelen voor melkvee- en akkerbouwbedrijven op de kostprijs. Dit onderzoek wordt deels door LNV en deels door de Rabobank gefinancierd, en het rapport wordt eind september verwacht.

Relevante resultaten zullen, indien tijdig beschikbaar, worden betrokken bij de uitwerking van het NSP.

15

Kan de Minister onderbouwen waarom intensivering en schaalvergroting als bedreiging worden gezien? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat juist in de intensivering van de landbouw belangrijke (technologische) innovaties hebben plaatsgevonden, die niet alleen de landbouw in Nederland verder hebben gebracht maar die ook wereldwijd een bijdrage leveren aan belangrijke vraagstukken als duurzaamheid, voldoende zoet water, dierenwelzijn, efficiënte landbouw, enzovoort?

Intensivering is genoemd als bedreiging in relatie tot behoud van biodiversiteit. Intensivering is een belangrijke strategie geweest voor de Nederlandse agrosector en heeft bijgedragen aan de huidige internationale positie die de Nederlandse agrosector bekleedt. Daarbij zijn echter – zoals ook is verwoord in de Houtskool-SWOT -de negatieve externe effecten die het gevolg waren van deze intensivering lange tijd veronachtzaamd. Van belang is dan ook om te zoeken naar een betere balans tussen efficiënt produceren en de effecten daarvan op de omgeving.

Schaalvergroting is voor veel bedrijven een effectieve strategie om het bedrijf draaiend te houden. In de houtskool-SWOT is geconstateerd dat deze schaalvergroting nog steeds doorgaat. Voor de sector leidt dit onder meer tot problemen met bedrijfsovernames. In de maatschappij leidt het tot vragen over de omvang van de bedrijven – zeker in de dierlijke sectoren –, maar bijvoorbeeld ook tot zorgen over de landschappelijke gevolgen.

16

In de paragraaf «Aanvullende nationale informatie» wordt informatie gedeeld over fosfaat, ammoniak en stikstof. De leden van de VVD-fractie constateren dat met de introductie van het fosfaatrechtenstelsel niet meer fosfaat geproduceerd kan worden dan het aantal uitgegeven fosfaatrechten. Deze leden zien dit als een sterk punt in deze SWOT-analyse richting Brussel. Kan de Minister aangeven waarom dit niet als zodanig is opgenomen?

Dit is een terechte constatering. In de definitie versie van de houtskool-SWOT is wel aandacht besteed aan de fosfaatrechten.

17

Tevens vragen zij waarom de innovaties in stalsystemen om de ammoniakemissie terug te dringen niet zijn opgenomen. Juist de overheid ontbreekt het aan daadkracht om nieuwe innovaties of technieken die zich in het buitenland bewezen hebben, toe te laten.

Er wordt gewerkt aan stallen met primaire scheiding van mest en urine. Met die primaire scheiding kan de stalemissie van ammoniak sterk worden gereduceerd. Die stallen zijn duurder (schatting is nu 20%) en de arbeidsbehoefte is wat groter. Er zijn al enkele van deze stallen in gebruik. Dit punt is inderdaad niet zo specifiek benoemd in de concept houtskool-SWOT. In de definitieve versie van de houtskool-SWOT is bij subdoelstelling e, Bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen, zoals water, bodem en lucht, wel in algemene zin ingegaan op de kansen die nieuwe technieken en landbouwsystemen bieden om de productie te verduurzamen.

18

De leden van de VVD-fractie lezen over een substantiële afname van de boerenlandvogels. Kan de Minister aangeven welke populatie op het boerenland is toegenomen, zowel qua vogels (inclusief roofvogels, ooievaars, enzovoort) als overige dieren (vossen, marterachtigen, enzovoort)? Welke index is beschikbaar om deze «andere dan boerenlandvogels» te monitoren? Wat is de rol van predatoren? Op basis van welke index vindt monitoring van predatoren plaats? Kan de Minister toelichten en onderbouwen waarom predatoren niet zijn opgenomen als bedreiging?

Naast de indicator voor boerenlandvogels, bestaat er een indicator voor fauna van het agrarisch gebied, waar naast vogelsoorten ook vlinders en zoogdieren onderdeel vanuit maken. Sinds 1990 zijn vogels, zoogdieren en dagvlinders kenmerkend voor het agrarisch gebied gemiddeld genomen achteruit gegaan. Van de 48 in deze indicator opgenomen soorten zijn 27 soorten achteruitgaan en 10 vooruit. Met name de dagvlinders en de broedvogels zijn als groep achteruit gegaan. Soorten die in deze index sterk zijn toegenomen zijn de hamster, de putter en de roodborsttappuit. Een soort als de vos is hier niet in opgenomen. Deze soort is niet specifiek voor het boerenland. De vos maakt wel als indicatorsoort deel uit van de indicator van terrestrische soorten. Wat in deze statistiek opvalt is dat soorten die aan natuurgebieden, agrarisch landschap en stedelijk gebied zijn gebonden afnemen, terwijl soorten die niet aan die leefgebieden zijn gebonden maar vrijwel overal kunnen voorkomen, habitatgeneralisten zoals de vos, vaker stabiel zijn of toenemen. Er is geen indicator voor roofdieren, wel zijn er in bepaalde gevallen specifieke gegevens per soort.

Predatoren hebben effect op hun prooidieren door de omvang van de populaties van die soorten in te perken. Als die populaties door allerlei oorzaken verzwakt en kwetsbaar zijn geworden, kan er reden zijn om predatoren weg te houden van hun prooidieren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de vos in relatie tot weidevogels. Dit kan echter ook effecten op andere soorten hebben, bijvoorbeeld door toename van andere predator of toename van andere prooidierengroep, zoals muizen. Vandaar dat het lastig is generiek vast te stellen of predatoren een bedreiging zijn voor de biodiversiteit op boerenland, zoals het woord bedreiging is bedoeld in deze SWOT-analyse. In meerdere gebieden zijn predatoren zeker een bedreiging voor weide- en akkervogels.

19

Welke recente onderzoeken liggen ten grondslag aan de genoemde kansen om in te spelen op de behoeftes van stedelingen, zoals recreatie en de toenemende vraag naar streekproducten?

In de definitieve houtskool-SWOT wordt gerefereerd aan drie recente onderzoeken terzake: Meulen, H. van der, J. Jager, D. de Jong, R. Stokkers, G. Venema en M. Vijn (2019). Kijk op multifunctionele landbouw; Omzet 2007–2018. Wageningen, Wageningen University & Research, Rapport 2019–054. Schans J.W. van der en D. van Wonderen, 2019. Korte Ketens in Gelderland. Wageningen, Wageningen Economic Research, Nota 2019–072. Verstegen, J. (2019) Hoe verduurzamen we onze landbouw. Via: https://agrimatie.nl/PublicatiePage.aspx?subpubID=2525&sectorID=2243&themaID=7457&indicatorID%20=%202911

20

Kan de Minister een overzicht geven van de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, duurzaam voedsel, voedselverspilling en dierenwelzijn? Kan de Minister aangeven hoe de consument hier vervolgens in de praktijk mee omgaat (bijvoorbeeld welke verwachtingen een grote rol of een minder grote rol spelen)? Kan de Minister ingaan op deze ontwikkelingen in Europa (ook niet onbelangrijk voor Nederland als exportland)?

Deze vraag is niet eenvoudig en niet in kort bestek te beantwoorden. De maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de genoemde thema’s zijn immers niet eenduidig: verschillende groepen burgers en consumenten hebben verschillende verwachtingen en zoals in de vraag zelf ook al wordt opgemerkt, de verwachtingen en waarden van burgers werken lang niet altijd consistent door in het gedrag van consumenten – zelfs niet als het om dezelfde persoon gaat. Volgens recente wetenschappelijke inzichten komen voedselkeuzen voort uit een mix van individueel bepaalde-, interpersoonlijke-, omgevings- en beleidsfactoren. Het meest omvangrijke onderzoek dat in Nederland is uitgevoerd naar de vragen die het hier betreft, is vermoedelijk de Voedselbalans uit 2011. Daaruit blijkt dat gezondheid, aantrekkelijkheid, prijs, gewicht, «natuurlijkheid» en gemak en ook diervriendelijkheid, eerlijke productiewijze en milieu voor consumenten belangrijke aankoopargumenten zijn. Consumenten hechten aan maatschappelijk georiënteerde voedselwaarden, maar deze moeten concurreren met voedselwaarden die een persoonlijk voordeel opleveren, zoals gezondheid, betaalbaarheid en smaak. En wanneer consumenten gevraagd wordt te kiezen tussen de verschillende waarden, dan hebben gezondheid, smaak en prijs meer prioriteit dan de duurzaamheidswaarden eerlijkheid, milieu, diervriendelijkheid en ambachtelijkheid.

De laatste jaren wordt veel onderzoek gedaan naar de kloof tussen houding en gedrag, wat behulpzaam is om consumenten te bewegen tot andere voedselkeuzen. Volgens een van de meer bekende theoretische modellen (Motivation-Opportunity-Abilities van Ölander and Thøgersen) kan verandering van consumentengedrag optreden wanneer (i) consumenten dat willen (motivatie), (ii) ze daartoe in staat gesteld worden (de opportunity hebben) bijvoorbeeld met kennis en vaardigheden en (iii) ze dat ook kunnen (ability) doordat de omgeving dit toestaat met aanbod en beschikbaarheid. Wanneer overheid en voedselaanbieders de vraag van de consument naar gezondere en duurzamere voeding willen bevorderen, zal dus op al deze factoren aangegrepen kunnen, soms moeten worden. Daarbij moeten we steeds voor ogen houden dat verschillende doelgroepen, verschillende aanpakken vragen om effectief te zijn.

21

Op welke manier wordt de rol van Nederland in duurzame landbouwpraktijken elders in de wereld meegewogen in het hoofdstuk «Synthese van de landbouw- en plattelandssituatie in Nederland»?

De voorgeschreven SWOT-analyse richt zich op de Nederlandse situatie. De houtskool-SWOT gaat wel in op de uitgaven aan R&D en op de innovatieve kracht van de agrosector, maar richt zich niet op de internationale uitstralingseffecten daarvan. Dit heeft te maken met de opbouw van de SWOT conform de eisen van de EC langs verschillende indicatoren en subdoelstellingen.

22

Kan de Minister aangeven op welke manieren de milieudruk daadwerkelijk gemeten wordt? Met andere woorden: welke meetsystemen worden gebruikt om ammoniak of stikstof daadwerkelijk te meten? Zijn deze systemen vergelijkbaar met systemen die in andere landen worden gehanteerd? Kan de Minister dit toelichten?

Het is logistiek en financieel onmogelijk om alle emissies van stikstof (in vorm van ammoniak, nitraat of lachgas) op bedrijfsniveau te meten, aangezien dit zou betekenen dat dan op elke stal of voertuig een meetapparaat geplaatst zou moeten worden. In Nederland is daarom een berekeningssysteem ontwikkeld dat de werkelijke emissie zo goed mogelijk benadert. Deze berekeningen zijn wel zoveel mogelijk op metingen gebaseerd. Voor elke activiteit die tot emissie kan leiden is op basis van metingen een emissiefactor vastgesteld. Binnen de EU maken alle landen dergelijke berekeningen.

De emissieberekeningen worden aangevuld met metingen van de milieukwaliteit. Zo zijn er uitgebreide meetnetten voor de ammoniakconcentratie in de lucht en nitraatconcentratie in het bovenste grondwater.

23

In de paragraaf «Naar een nieuw evenwicht» ontbreekt de waarde van het produceren van voedsel. Dat wordt bevestigd door de verschillende voorwaarden waar de rol van kwalitatief goed en betaalbaar voedsel ontbreekt. Zelfs bij het bevorderen van positieve externe effecten wordt gedoeld op biodiversiteit en natuur. Kan de Minister toelichten waarom kwalitatief goed en betaalbaar voedsel onderbelicht blijft in deze SWOT-analyse? Kan de Minister aangeven op welke manier de consument met een smallere beurs ook in de toekomst nog kan rekenen op betaalbaar voedsel uit eigen land? Of wordt deze consument verwezen naar de goedkopere producten uit andere landen/werelddelen? Voor de leden van de VVD-fractie is de rol van kwalitatief goed en betaalbaar voedsel een onderbelicht onderwerp in deze SWOT-analyse.

De SWOT-analyse is opgebouwd conform de indicatoren en eisen die de Europese Commissie daaraan stelt. Deze eisen zijn gebaseerd op de negen subdoelstellingen van het GLB. De waarde van het produceren van voedsel komt tot uiting in verschillende subdoelstellingen. De beschikbaarheid van kwalitatief goed en betaalbaar voedsel daarentegen valt niet expliciet onder te brengen onder een subdoelstelling. Het valt deels onder subdoelstelling a waar voedselzekerheid onderdeel van is, en het raakt aan subsdoelsstelling i, maatschappelijke waarden van voedsel.

In de paragraaf «Naar een nieuw evenwicht» komt de aandacht voor de waarde van het produceren van voedsel tot uitdrukking in de genoemde voorwaarden die gaan over een veerkrachtige en volhoudbare landbouwsector, het verminderen van de negatieve effecten van agrarische productie en het bevorderen van de positieve effecten daarvan.

De uitgaven in Nederland voor voedsel bedragen gemiddeld zo’n 10% van het besteedbaar inkomen. Dit is historisch en internationaal gezien een laag percentage. Het blijft een uitgangspunt dat duurzaam en kwalitatief goed voedsel ook voor consumenten met een smalle beurs betaalbaar blijft. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 13 aangaf verwacht ik in de loop van volgend jaar de eerste resultaten van de agri-nutrimonitor die de ACM uitvoert.

Er is verder nog een wereld te winnen c.q. geld te besparen door het terugdringen van voedselverspilling, zowel door de consument zelf (€ 145 per jaar, per persoon) als door initiatieven van supermarkten (bijvoorbeeld afprijzen van producten die tegen de houdbaarheidsdatum lopen).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Concept Houtskoolschets-SWOT voor het Nationaal Strategisch GLB-Plan 2021–2027. Hierover hebben deze leden nog vragen.

24

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de houtskool-SWOT de eerste tussenstap is en dat de definitieve SWOT ten behoeve van de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Programma (NSP) nog volgt. Deze leden vragen hoe het proces eruit ziet van de houtskool-SWOT naar definitieve SWOT. In hoeverre verschilt de definitieve SWOT van de houtskool-SWOT? Zijn er aspecten die wel belicht zullen worden in de definitieve SWOT, maar nu niet in de houtskool-SWOT? Door wie en wanneer wordt de definitieve SWOT opgeleverd?

Zodra de besluitvorming over de Strategisch-planverordening in Europa is afgerond en daarmee de definitieve vereisten bekend, zal een definitieve SWOT worden opgesteld als onderdeel van het NSP. Dit zal gepaard gaan met een update van de laatste gegevens uit Eurostat en andere bronnen die ten grondslag liggen aan de SWOT. Indien noodzakelijk zal de SWOT ook aangevuld worden met nieuwe inzichten of gemiste onderwerpen.

25

Verder vragen zij hoe de provincies, in het bijzonder de diverse provinciale staten, betrokken worden bij de totstandkoming van het NSP.

Het programma voor het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan GLB is een gezamenlijke opdracht van de provincies en mijn ministerie. In alle onderdelen van de organisatie van het programma zijn de provincies vertegenwoordigd, naast de Unie van waterschappen, RVO.nl, Regiebureau POP en het Ministerie van I&W. De diverse provinciale staten kunnen via de verschillende provincies betrokken worden, waarbij ze worden ondersteund door het programma. Het is aan de verantwoordelijke Gedeputeerden van elke provincie hoe zij provinciale staten betrekken bij de totstandkoming van het NSP. Via het Interprovinciaal Overleg zullen de verantwoordelijke gedeputeerden besluiten worden voorgelegd.

26

Zij lezen in de Kamerbief dat de Europese Commissie ook een SWOT-analyses wil ontvangen van het Nederlandse Kennis- en Innovatiesysteem. Waarom wil de Europese Commissie deze? In hoeverre geeft dit kansen of bedreigingen voor onze concurrentiepositie?

Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van de leden van de VVD-fractie. Een goed Kennis- en innovatiesysteem is essentieel voor de Nederlandse landbouw. Niet alleen voor de concurrentiepositie maar ook om het hoofd te bieden aan maatschappelijke opgaven rond duurzaamheid en dierenwelzijn.

27

De leden van de CDA-fractie vragen naar de gevolgen van het stopzetten van de regeling voor natuurlijke handicaps voor deze gebieden (p. 18). Wat zijn de boeren in die gebieden anders gaan doen, en met welke gevolgen? Zijn daar gegevens van of kunnen die nog worden ingewonnen?

Tot bedrijven met natuurlijke handicaps werden bedrijven gerekend die vallen in gebieden met een hoge grondwaterstand, een slechte verkaveling of aardkundige waarden in het landschap of in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Vooral in gemeenten in het Groene Hart, Zuid-Limburg, Friesland, Noord-Holland en Overijssel werd gebruik gemaakt van de regeling voor natuurlijke handicaps. De bedrijven in gebieden met natuurlijke handicaps hadden de grond met name in gebruik als grasland en voor voedergewassen. Voorheen leidde het hebben van natuurlijke handicaps niet per definitie tot een extensievere bedrijfsvoering. Doordat in deze gebieden de bedrijfsomvang gemiddeld groter was en er vaak sprake was van verbreding leidde dit ertoe dat op bedrijfsniveau zowel de opbrengsten, de kosten en het inkomen gemiddeld vaak hoger waren dan op de bedrijven die buiten deze gebieden lagen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze situatie nu anders is. Daarvan zijn op dit moment echter geen gegevens beschikbaar.

Overigens is het in de concept verordening voor het Nationaal Strategisch GLB-Plan mogelijk om gebieden met natuurlijke handicaps aan te wijzen. Dit kan in het licht van de regionale uitdagingen in Nederland een interessante optie zijn. Op dit moment onderzoek ik of dit een mogelijke meerwaarde heeft in het Nationaal Strategisch Plan.

28

De leden van de CDA-fractie vinden het totaal van gebruikte gewasbeschermingsmiddelen (p. 28–29) geen goede indicator, omdat deze indicator geen recht doet aan de grote verschillen tussen gewasbeschermingsmiddelen. In hoeverre is het mogelijk om onderscheid te maken in gewasbeschermingsmiddelen ten aanzien van effecten op het milieu? Is de Minister bereid om te kijken of dat inzichtelijk gemaakt kan worden?

Dit is een terechte constatering. Ten tijde van de conceptversie van de houtskool-SWOT was de Tussenevaluatie van het gewasbeschermingsbeleid door PBL nog niet beschikbaar, waardoor de situatie meer op hoofdlijnen is weergegeven. In de definitieve houtskool-SWOT zijn de bevindingen van de Tussenevaluatie wel verwerkt, waardoor meer nuance kon worden aangebracht in dit onderwerp.

29

De leden van de CDA-fractie lezen op p. 32 in de analyse dat in 2016 44% van de agrarische huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens had. Deze leden vinden dit zeer zorgelijk. Zij vragen of deze analyse kan worden aangevuld met een analyse van de internationaal belangrijkste productmarkten, en met de huidige en toekomstige bedreigingen daarvan voor de Nederlandse markt en de inkomenspositie van Nederlandse agrarische huishoudens.

De soort analyse die door de leden van de CDA-fractie gevraagd wordt, worden uitgevoerd door internationale organisaties als de FAO en de OESO. Deze analyses zijn analyses op hoofdlijnen die veelal globale inzichten opleveren. De vertaling naar deelsectoren en deelmarkten is moeilijk en vol onzekerheden, te meer daar de situatie op de belangrijkste productmarkten ook continu verandert. In dat verband acht ik het vooral van belang dat gekeken wordt naar de kennis, kunde en vaardigheden van Nederlandse ondernemers en hun samenwerkingsverbanden om om te gaan met onzekerheden in de nationale en internationale afzetmarkten voor hun producten. Het NSP zou naar mijn mening moeten bijdragen aan het verder versterken daarvan zodat ondernemers in de land- en tuinbouw optimaal kunnen inspelen op de ontwikkelingen in de voor hen belangrijke markten en nieuwe markten.

30

De leden van de CDA-fractie lezen op p. 34 dat het landbouwinkomen per arbeidsjaar achterblijft bij het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar in Nederland. Deze leden vragen in hoeverre dit samenhangt met toenemende lasten voor ondernemers, en of dit ook geldt voor relatief kleine ondernemers in andere sectoren.

Zoals ook in mijn antwoord op vraag 13 van de leden van de VVD-fractie aangegeven verwacht ik in de loop van volgend jaar de eerste resultaten van de agri-nutrimonitor die de ACM uitvoert. Deze monitor maakt duidelijk hoe de prijsvorming in de keten van producent naar consument plaatsvindt en welke knelpunten daar mogelijk bij optreden, in het bijzonder met het oog op de vergoeding voor duurzaamheidsinspanningen. De precieze ontwikkeling van lasten en inkomens bij kleine ondernemers in andere sectoren, dan de landbouwsector heb ik niet in beeld. Nadere analyse daarvan in het kader van de SWOT voor het NSP heeft weinig meerwaarde, aangezien het NSP zich richt op ondernemers in de landbouwsector.

31

De leden van de CDA-fractie vragen of inzichtelijk gemaakt kan worden in welke mate lokale, regionale of nationale producten in Nederland verkrijgbaar zijn in de supermarkt ten opzichte van andere lidstaten in West-Europa. En als daar verschillen in zijn, wat is daar de oorzaak van?

Wageningen Economic Research voert op dit moment een proefproject uit om een goed beeld te krijgen van waar streekproducten worden geproduceerd en afgezet. Dit proefproject moet leiden tot een breder inzetbare monitor. Ik zal onderzoeken of het mogelijk is om als onderdeel van dit project inzicht te krijgen in hoe Nederland scoort ten opzichte van andere West-Europese lidstaten.

Naar boven