28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 254 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2018

Conform het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 21 december 2017, informeer ik u met deze brief over de bevindingen van de Europese Rekenkamer (ERK) in het speciaal verslag van december 2017 met betrekking tot het effect van de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

De ERK concludeert dat de huidige vergroeningsmaatregelen van het GLB naar verwachting niet bijdragen aan een substantiële verbetering van de milieu en klimaatprestaties van het huidige GLB (2015–2020). De vergroeningseisen zijn volgens de ERK in het algemeen weinig veeleisend en komen grotendeels overeen met de normale landbouwpraktijken.

De voordelen van vergroening voor de biodiversiteit zijn beperkt als gevolg van het feit dat door agrariërs vooral wordt ingezet op productieve ecologische aandachtgebieden, waarbij voornamelijk wordt gekozen voor vanggewassen en stikstofbindende gewassen. Juist deze gewassen leveren geen significante voordelen op voor de biodiversiteit en maken vaak al deel uit van de normale landbouwpraktijken.

Vanggewassen zijn in Nederland opengesteld op verzoek van uw Kamer (motie van het lid Dik-Faber 2 juli 2014, Kamerstuk 28 625, nr. 195). Bij de keuze om stikstofbindende gewassen toe te staan als invulling van de ecologische aandachtsgebieden is destijds rekening gehouden met de mogelijkheid van uitspoeling van stikstof en met de doelstellingen van de nitraatrichtlijn en kaderrichtlijn water.

Dat de voordelen van de GLB-vergroening volgens de ERK beperkt zijn, is eerder ook geconcludeerd aan de hand van een nationaal eerste evaluatierapport (WUR, maart 2017). Dit rapport laat onder andere zien dat de effecten van de vergroeningsmaatregelen vooralsnog beperkt zijn, vooral voor de biodiversiteit, omdat veel boeren kiezen voor een productiegerelateerde invulling van de vergroening door met name te kiezen voor vanggewassen (zo’n 90%). Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 1 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1015).

De ERK stelt dat het in de EU ontbreekt aan specifieke, meetbare streefdoelen ten aanzien van de vergroeningsmaatregelen om vast te kunnen stellen in welke mate deze maatregelen bijdragen aan de bredere EU-doelstellingen voor milieu (o.a. biodiversiteit) en klimaat. Volgens de ERK zou de Europese Commissie (EC) een interventielogica moeten ontwikkelen voor milieu en klimaatacties van de EU op het gebied van landbouw. De EC moet specifieke prestatiestreefdoelen vaststellen voor de bijdrage van het GLB aan de milieu en klimaatdoelstellingen van de EU.

Deze aanbeveling van de ERK zie ik als een ondersteuning van de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen voor een nieuw GLB vanaf 2020. De Nederlandse regering is voorstander van meer prestatiegerichte betalingen voor maatschappelijke diensten, die specifiek een bijdrage leveren aan de milieu natuur- en klimaatdoelen van de EU.

Volgens de ERK maakt de huidige vergroening het GLB aanzienlijk complexer, wat niet gerechtvaardigd is gegeven de te verwachten resultaten. De aanbeveling van de ERK om op dit punt tot vereenvoudiging te komen, sluit in beginsel aan bij het streven van Nederland naar een algehele vereenvoudiging van het GLB.

Gemiddeld zijn de vergroeningssubsidies aanzienlijk hoger dan de kosten, waaronder gederfde inkomsten, die landbouwers moeten maken om te voldoen aan de vergroeningseisen. De ERK stelt om die reden dat de vergroeningsbetaling in wezen een inkomenssteunregeling blijft. In het verlengde hiervan beveelt de ERK aan om landbouwers alleen nog toegang te geven tot GLB-betalingen, indien ze voldoen aan een reeks basismilieunormen, waaronder de generieke vergroeningsmaatregelen van het GLB.

De conclusies van de ERK zal ik betrekken bij mijn inzet voor het toekomstig GLB.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven