28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 129 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2011

Het Platform Landbouw, Innovatie en Samenleving (LIS) zond mij het rapport «De kwetsbaarheid van het Europese landbouw- en voedselsysteem voor calamiteiten en geopolitiek (2011–2020)» toe. U vroeg mij mijn reactie op dit rapport aan u te doen toekomen. Deze brief bevat mijn reactie op genoemd rapport.

In de eerste plaats wil ik mijn erkentelijkheid uitspreken voor het rapport. Ik zie het als een consciëntieuze beschouwing van de kwetsbaarheden van het Nederlandse, Europese, maar ook mondiale voedselsysteem. Immers, zo blijkt ook weer uit dit rapport: ontwikkelingen in de wereld, in Europa en in Nederland zijn ten nauwste met elkaar verbonden. Toenemende globalisering in samenhang met geopolitieke ontwikkelingen zijn van belang voor Nederland als handelsland.

Het rapport maakt een selectie uit mogelijke rampscenario’s die de Europese en Nederlandse landbouw zouden kunnen treffen. De selectie is gemaakt op basis van de impact van de potentiële calamiteiten. Meest desastreus zijn het stilvallen van de soja-import, de grootschalige uitbraak van een dierziekte door bijvoorbeeld bioterrorisme, misoogsten van voerdergewassen en gras door droogte en een grote vulkaanuitbarsting.

Deze brief bevat een reactie op hoofdlijnen op het rapport. In de bijlage ga ik concreter in op de negentien adviezen die het rapport aan mij adresseert. De kern van mijn reactie is dat ik het van belang vindt dat het rapport de bewustwording over dreigingen die er zijn, zeker als het gaat om voedsel, in beeld brengt. Het is niet voor niets dat in het kader van de Strategie Nationale Veiligheid gekeken wordt naar onzekere ontwikkelingen die de maatschappij kunnen ontwrichten, ook als het gaat om voedsel.

Naast deze waardering voor het rapport, wil ik tegelijkertijd zeggen dat ik ook vragen heb. Die hebben vooral te maken met de grote mate van onzekerheid van de risico’s in relatie tot het beleid dat de overheid zou kunnen ontwikkelen om die risico’s af te wenden.

Het rapport gaat uit van een beredeneerde schatting, maar dan nog blijft uiterst onzeker of de onderzochte rampscenario’s zich zullen voltrekken.

Dat brengt mij bij een volgend punt. Enige zekerheid omtrent de aard van risico’s is nodig om te kunnen beoordelen of voorzorgsmaatregelen doelmatig of zinvol zijn. In het omgaan met risico’s is er altijd sprake van een afweging van de kosten van een afdoende afdekking daarvan en de kosten van het zich voordoen van die risico’s. Een economische analyse van de risico’s zou verder behulpzaam kunnen zijn om daar zicht op te krijgen.

De gevolgen van het optreden van de rampen die het rapport onderzoekt, zijn niet zodanig dat het Europese en Nederlandse beleid vergaand zou moeten worden aangepast. Er zal in ieder geval geen sprake zijn van een voedseltekort in Nederland en Europa. Vlees zou fors duurder kunnen worden, maar we kunnen goed gezond blijven als we daar wat minder van eten. Inderdaad zouden bedrijven failliet kunnen gaan, maar ik zie dat als een risico dat ondernemers als zodanig dragen en waar ze primair zelf verantwoordelijkheid voor zijn. Er bestaan ook voor agrarische ondernemers verzekeringen om zich tegen risico’s van bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden in te dekken.

Als het gaat om het algemene beleid, denk ik dat een stimulans voor een vrije ontwikkeling van het agrarisch ondernemerschap van belang is. Daarom bepleit ik een herziening van het GLB met aandacht voor concurrentiekracht en duurzaamheid, te bereiken via innovatie. Ik realiseer me dat het niet alleen gaat om de risico’s voor Nederland en Europa. Er kunnen zich effecten voordoen die ontwikkelingslanden treffen. Als het gaat om hun positie, bepleit ik een sterke toename van de productie en productiviteit, zodat een geringere afhankelijkheid van de wereldmarkt ontstaat.

Zoals gezegd, deel ik de noodzaak van bewustwording van de mogelijke toenemende risico’s die ons bedreigen. Ik wil zeker rekening houden met risico’s die de nationale veiligheid bedreigen. Het nationale en Europese beleid rekent daar ook terdge mee, zoals uit de reactie op de negentien adviezen moge blijken. De Strategie Nationale Veiligheid kwam al ter sprake. Het Ministerie van EL&I beschikt bijvoorbeeld over een «çrisisorganisatie» en over beleidsdraaiboeken in relatie tot de belangrijkste dreigingen, zoals dierziekten en een crisis nationale voedselvoorziening. Dit is geen reden om achterover te leunen. De bezinning op de vraag hoe om te gaan met verschillende soorten risico’s zal de komende tijd zeker op de nationale en internationale onderzoeks- en beleidsagenda blijven staan.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

BIJLAGE

In deze bijlage bij mijn reactie op hoofdlijnen volg ik nu specifiek de negentien adviezen uit het rapport (p. 126–135).

  • 1. Het advies om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) te veranderen in een Gemeenschappelijk Landbouw- en Voedselbeleid deel ik niet. Die naam heeft het nooit gehad, ook niet als uitdrukking van het streven naar een situatie van Europese voedselzekerheid dat aan dit beleidsterrein ten grondslag ligt. En de voedselzekerheid is nu zeker niet in het geding vanuit het oogpunt van de beschikbaarheid van voedsel.

  • 2. Terecht is het advies om in het GLB de doelstellingen voorop te stellen. In de uiteenzetting van mijn visie op de toekomst van het GLB heb ik in navolging van de SER voedselzekerheid een «systeemverantwoordelijkheid» van de overheid genoemd (TK 28 625, nr. 117). De conclusie in het rapport is juist dat eerder lage dan hoge prijzen uitgangspunt zijn geweest van beleid. In die zin is er sprake van een veranderde situatie nu we te maken hebben met hoge prijzen. In WTO-verband geldt dat eerder exportsubsidies een probleem vormden, terwijl nu exportbelemmeringen met het oog op voedselzekerheid als probleem zijn aan te merken.

    Ik ben het eens met het advies dat waar mogelijk het Europese en Nederlandse beleid moeten pogen de veerkracht te vergroten. Wat ziekten en plagen betreft, die – het rapport noemt dat niet – ook in belangrijke mate aan klimaatverandering toegeschreven kunnen worden, kan de waakzaamheid niet groot genoeg zijn. Wat het voorkomen van een bioterroristische aanslag betreft, neemt het ministerie van EL&I zijn verantwoordelijkheid in nauwe afstemming met de NCTb en collega-departementen. Zie verder onder 10.

    Beleid op het gebied van de toegankelijkheid van voedsel (bijvoorbeeld voor stadsbewoners in de minst welvarende EU-lidstaten) lijkt mij, zoals het rapport ook ergens suggereert, vooral sociaal beleid te zijn.

  • 3. Terecht noemt het rapport dat marktfalen zich kan voordoen. Het is van belang zich daarvan bewust te zijn. De keerzijde is dat belemmeringen van vrijhandelsverkeer mede een bron kunnen vormen van voedselonzekerheid. Een te sterke voorzorg en daaruit voortvloeiende voorzieningen en reguleringen kunnen gemakkelijk prikkels uit de markt dempen, waardoor structurele veranderingen niet tot stand komen.

  • 4. Het advies om er rekening mee te houden dat het scenario van multilaterale liberalisering mogelijk niet het dominante scenario is of blijft, is van betekenis. Rekening houden met mogelijke andere ontwikkelingen (opkomst van handel door (semi)staatsbedrijven), maakt evenwel niet ongedaan dat het streven naar verdere vrijhandel in WTO-verband de voorkeur blijft verdienen. Wel is aan een verdere vrijmaking van de handel de vraag verbonden hoe met (eventueel) toegenomen risico’s om te gaan.

    Maar die eventuele risico’s en de kosten van maatregelen die genomen moeten worden om die te voorkomen, staan in geen verhouding tot de welvaartswinst die verdergaande handelsliberalisering oplevert.

  • 5. In het kader van het nieuwe GLB, maar ook in de OESO vindt bezinning plaats op de wijze waarop met risico’s omgegaan moet worden. Nederland participeert daar volop in. Ik acht het niet noodzakelijk om in Nederland los van deze Europese en internationale bezinning nog een apart debat te entameren.

    Overigens moet hierbij wel aangetekend worden dat het debat in verband van het GLB en ook in verband van de OESO zich sterk richt op het voortbestaan van bedrijven. De OESO maakt een relevant onderscheid tussen normale risico’s, vermarktbare risico’s en castrofale risico’s. Een overheidsrol zou vooral aan de orde zijn bij de laatste categorie. De OESO gaat nu aan de slag met risicobeheersonderzoek op het gebied van klimaat, voedselzekerheid en dierziekten.

  • 6. In het advies wordt gesteld dat het belangrijkste risico voor de Europese en Nederlandse veehouderij het wegvallen van de import van soja door fysieke en/of geopolitieke oorzaken is. Een aantal in het advies genoemde opties zijn serieus te overwegen, zoals risicospreiding door de soja te betrekken uit verschillende landen en continenten. Garantstelling door middel van een Mercosur-verdrag is een goede suggestie.

    Het kabinet kiest niet voor subsidiëring van eiwitteelt in de EU of een invoerheffing op soja(schroot). Dat past niet bij de kabinetsinzet voor het (nieuwe) GLB die gericht is op versterking van de concurrentiekracht, duurzaamheid en innovatie. Zoals ook gesteld in mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2011 (TK 28 625, nr. 117) levert de Europese landbouw een bijdrage aan voedselzekerheid, zowel in Europees verband als wereldwijd. Deze Nederlandse inzet is gericht op meer marktoriëntatie in een verder liberaliserende en globaliserende landbouwmarkt. De handelsverstorende elementen die in het verleden onderdeel uitmaakten van het GLB zijn in de afgelopen jaren juist sterk afgebouwd. Ik acht het niet wenselijk om daarom nieuwe barrières op te werpen. Innovatie zal binnen het nieuwe GLB een belangrijke rol spelen om de concurrentiekracht te versterken.

    Bevordering van de teelt van plantaardige eiwitten of van de consumptie van hoogwaardig vleesarm voedsel zou dan ook via innovatie plaats kunnen vinden. Voor een concurrerende productie van plantaardige eiwitten zie ik op dit moment geen mogelijkheden. Hier speelt vooral een economische afweging een rol.

    Er is berekend dat de kosten van de teelt van eiwithoudende gewassen in Europa ter vervanging van de soja-import 600 miljoen euro per jaar voor de telers en 145 tot 180 miljoen euro per jaar voor de veevoerindustrie zouden bedragen.1

    Aan het benutten van diermeel zitten de nodige haken en ogen vast. Het zou inderdaad een belangrijke stap kunnen betekenen in de verduurzaming van de Europese veehouderij, zoals ik ook stel in mijn brief aan de Tweede Kamer van 21 maart 2011 (Kamervragen (aanhangsel) 2010–2011, 1902). Voor de Europese Commissie is in beginsel de weg al vrij om veilig diermeel weer toe te laten. Ik ben echter geen voorstander van een pleidooi voor een verkenning van eventuele mogelijkheden voor het gebruik van rundermelen in varkensvoer. Daarvoor is momenteel geen draagvlak bij de overige lidstaten, de Europese Commissie en de EFSA.

    Wat de suggestie van de consumentenbeïnvloeding betreft, ben ik terughoudend. Het is zeker van belang de consumenten te wijzen op wat gezonde en duurzame voeding is en ook te informeren over de consequenties die een bepaald voedingspatroon op de voedselzekerheid in de wereld heeft. Het is aan de consument wat hij daarmee doet.

  • 7. In het rapport wordt als preventieve optie tegen de gevolgen van het wegvallen van soja-import voorgesteld om de perspectieven voor de teelt van energie/eiwitgewassen te verkennen. Zie daarvoor de reactie onder 6. Het rapport stelt terecht dat de EU de teelt van dubbeldoel energie/eiwitgewassen bevordert door de bestaande bijmengplicht van biobrandstoffen. Het kabinet steunt de EU in haar streven te komen tot een duurzaam biobrandstoffenbeleid. Onderzoek naar de duurzaamheid van verschillende systemen van gecombineerde productie past in deze lijn. Het is terecht daarbij integrale afwegingen te maken. In die integrale afweging past dan echter niet alleen de mogelijke aanwending van reststromen in veevoer maar evenzeer de effecten van verplichte bijmenging op de wereldwijde voedselzekerheidssituatie. Een groot aantal wetenschappers is uiterst kritisch over het gebruik van landbouwgrond voor energiedoeleinden. De verplichting, die het Platform adviseert, om 80% van de biobrandstoffen afkomstig te doen zijn van de in de EU geteelde gewassen, strijdt weer met de open grenzen die ik wil bepleiten als het om handel in landbouwproducten gaat.

  • 8. Het voeren van preventief beleid is, zoals het Platform terecht stelt, in een groot aantal gevallen beperkt of helemaal niet mogelijk. Een vitale en krachtige Europese én Nederlandse landbouwsector dragen als eerste bij aan een adequate respons in het geval van een calamiteit. In die discussie over de toekomst van het GLB vraag ik aandacht voor de mogelijkheid om als overheid het instrumentarium voor risicobeheer beter te kunnen ondersteunen.

    Nederland bespreekt de vormgeving van het nieuwe GLB in nauw contact met alle relevante stakeholders. Bij een eventuele calamiteit is het mogelijk via de bestaande gremia en overlegstructuren direct met betrokken groepen in overleg te treden.

    Specifiek voor het aanleggen van noodbuffers geldt dat de aandacht van de internationale gemeenschap al uitgaat naar de wenselijkheid en mogelijkheden voor de inzet van strategische voorraden, zoals ik ook stel in mijn brief aan de Tweede Kamer van 21 maart 2011 (TK 21 501-32, nr. 469). Als het al zou moeten komen tot het aanleggen van buffervoorraden, resten er nog allerlei vragen zoals: waar moeten die voorraden komen, wat moet de omvang daarvan zijn om te voorkomen dat deze voorraden (als eerder) een marktverstorende werking zullen hebben, wie is verantwoordelijk voor het aanhouden van die voorraden en wie gaat dat alles betalen? Ik heb in genoemde brief toegezegd de Kamer op de hoogte te houden van nieuwe inzichten op dit terrein.

    Er bestaat voor de landbouw geen noodfonds dat in geval van calamiteiten op grote schaal kredieten verstrekt als levensvatbare bedrijven dreigen om te vallen. Agrarische bedrijven kunnen evenals andere MKB-ondernemingen gebruik maken van het Besluit Bijstandverlening zelfstandigen. Tijdens de recente economische crisis heeft de overheid bij wijze van uitzondering wel ingegrepen via de regeling Garantstelling Werkkapitaal. Deze regeling maakte het ook landbouwbedrijven mogelijk leningen voor werkkapitaal te verkrijgen onder garantie van de overheid.

    Als het gaat om het dragen van risico’s door agrarische bedrijven is het standpunt van het kabinet dat risico’s, ook van grotere omvang, primair ondernemersrisico’s zijn. Het bestaan van verzekeringsmechanismen betekent dat ondernemers de mogelijkheid hebben bewust te kiezen voor het al dan niet afdekken van de risico’s die ze lopen. Diverse agrarische risico’s zijn privaat af te dekken door middel van verzekeringen en andere instrumenten. Dat kan al voor verschillende extreme weersinvloeden, zoals droogte. Het kabinet stimuleert de totstandkoming van verzekeringen tegen diverse, tot nu toe onverzekerbare, risico’s. De stimulansen bestaan uit premiesubsidies of publieke herverzekering. GLB-subsidies zijn daarvoor bruikbaar. Een dergelijke subsidiëring voldoet aan de voorwaarden voor de groene box-steun in WTO-kader. Het gaat dan om verzekeringen met een dekking voor calamiteiten die schades van ten minste 30% veroorzaken. Een algemeen kader voor eventuele overheidssteun bij rampen en calamiteiten wordt geboden door de Wet Tegemoetkoming Schade bij Rampen.

  • 9. In het rapport worden een braakregeling en de ontwikkeling van een extensiveringsmaatregel genoemd als voorzorgsmaatregelen tegen veevoerschaarste. Het rapport benoemt daarnaast de kansen die deze maatregelen kunnen bieden op het gebied van milieu en biodiversiteit. Deze voorstellen zouden kunnen passen in het streven naar een duurzaam GLB, met doelgerichte, op duurzaamheid gerichte betalingen in de eerste pijler.

    Echter, zowel de argumenten voor de instelling ervan als de argumenten voor de afschaffing van de braaklegregeling wijzen er mijns inziens op dat we die niet opnieuw moeten willen instellen. De regeling is er gekomen toen er sprake was van overproductie; de regeling is afgeschaft toen de voedselprijzen hoog waren en zich (buiten Europa) lokale voedseltekorten voordeden. Het is in de huidige tijd van structureel hoge prijzen en een blijvend groeiende vraag naar voedsel in de wereld niet voor de hand liggend om in Europa land braak te leggen als voorbereiding op een calamiteit die zich mogelijk ooit zal voordoen. Met betrekking tot extensivering kan mutatis mutandis hetzelfde gezegd worden, al kunnen daarmee zeker op lokaal niveau respectabele doelen op het gebied van milieu, natuur en biodiversiteit gediend worden.

  • 10. Wat het diergezondsbeleid betreft adviseert het rapport zeer terecht het belang van preventief beleid. De EU ontwikkelt een nieuw diergezondheidsbeleid met een sterk oriëntatie op preventie. Ik steun die oriëntatie volledig.

    Tot die preventie behoort ook het voorkomen van bioterrorisme, als een mogelijke oorzaak van een grootschalige dierziekteuitbraak, zoals het platform schrijft. Het ministerie van EL&I participeert in diverse nationale en internationale (EU en VN) samenwerkingsverbanden die erop gericht zijn calamiteiten van biologische aard door misbruik van biologische agentia zoveel mogelijk te voorkomen. Gezien de disproportionele effecten blijft een gecoördineerde inspanning ook op nationaal niveau noodzakelijk om de kans op bioterrorisme te minimaliseren. Voor de projecten binnen het CBRN/E2 programma zijn de betreffende dreigingsappreciaties van de inlichtingendiensten voor EL&I richtinggevend.

    EL&I is een volwaardige samenwerkingspartner in de nationale aanpak van bioterrorisme. Hierbij kan gedacht worden aan participatie in weerstandsverhoging bij risicovolle CBRN-onderzoeksinstellingen – zoals laboratoria en universiteiten –, het inrichten van een voorziening waarin gegevens worden samengebracht en waar één loket wordt gerealiseerd voor zowel security- als safety-aspecten voor bedrijven, onderzoeksinstellingen, ziekenhuizen en universiteiten. Door middel van het programma Security Awareness worden de risicovolle instellingen geholpen bij het versterken van veiligheidsbewustzijn, zowel op de werkvloer als op het managementniveau. Naast de noodzakelijke fysieke beveiligingsmaatregelen leveren alerte medewerkers een grote bijdrage aan de veiligheid. Aan de responszijde blijft EL&Iinzetten op algemene voorbereiding op dierziekteuitbraken (crisisvoorbereiding) door middel van onder andere een parate crisisorganisatie en actuele draaiboeken.

  • 11. Het platform beveelt ter preventie van de uitbraak van zeer besmettelijk dierziekten aan om te stoppen met transporten over lange afstand.

    Om de risico’s op uitbraken van zeer besmettelijke dierziekten zoals MKZ en KVP te verkleinen, gelden er evenwel vele preventieve maatregelen. Transport van dieren naar Nederland is bijvoorbeeld alleen toegestaan uit gebieden waar deze ziekten niet voorkomen en gelden er strenge hygiënevoorschriften voor transportmiddelen.

    Daarnaast investeer ik in onderzoek naar de mogelijkheden om de algemene weerstand van dieren te verhogen. Het onderzoek loopt tot en met 2015. Op basis van de resultaten van het onderzoek moeten vervolgens bekeken worden wat de mogelijkheden zijn voor het dierziektebeleid. Bij het versterken van de algemene weerstand van dieren denk ik zelf echter vooral aan voordelen die dit kan hebben op bijvoorbeeld het antibioticagebruik en minder aan bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten zoals MKZ en KVP. Over het bestrijdingsbeleid en meer specifiek het vaccinatiebeleid, heb ik u toegezegd voor het zomerreces een uitgebreide brief te sturen. In deze brief wordt ook ingegaan op de afzet van producten van gevaccineerde dieren. Deze brief kunt u uiterlijk 1 juli 2011 van mij verwachten.

    Het platform adviseert om op Europees niveau vaccinvoorraden aan te leggen voor een scala aan zeer besmettelijke dierziekten. Al enige jaren wordt hieraan gewerkt op Europees niveau. Dit advies spoort dus geheel met reeds gevoerd beleid. Voor MKZ en KVP heeft Nederland ook nationale vaccinbanken. Tegen veel ziekten zijn commercieel vaccins verkrijgbaar. Voor deze ziekten is er dan ook geen noodvoorraad nodig. Daarnaast wordt veel geld geïnvesteerd in de ontwikkeling van vaccins tegen ziekten, waarvoor nu nog geen vaccin beschikbaar is. Ook is er veel geïnvesteerd in de ruimingscapaciteit. Die is zeker voldoende, ook omdat het bestrijdingsbeleid sinds de uitbraken van KVP en MKZ gewijzigd is van veel preventieve ruiming naar de inzet van noodvaccinatie (waarna de dieren niet geruimd worden).

    Het platform adviseert dat er de nodige capaciteit beschikbaar dient te zijn bij een grootschalige uitbraak van een dierziekte. Wat dat betreft, zijn er afspraken gemaakt met de veehouderijsector over buffercapaciteit in stallen. Deze afspraken zijn gemaakt uit dierenwelzijnsoogpunt en hebben te maken met vervoersbeperkingen ten tijde van een crisis en niet, zoals het rapport stelt, met een beperkte ruimingscapaciteit. Veehouderijbedrijven moeten voor zes weken buffercapaciteit hebben in hun stal. Ook zijn er afspraken gemaakt met Rendac over de buffercapaciteit voor destructie van kadavers. Ik distantieer me van de uitspraken in het rapport over het mogelijk dumpen van kadavers doordat er sprake zou zijn van een beperkte ruimings- en destructiecapaciteit.

  • 12. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2011 (TK 28 625, nr. 117) heb ik aangegeven dat de directe handelsverstoringen die het gevolg zijn van het GLB en het Europees handelsbeleid, binnen enkele jaren tot het verleden zullen behoren, als een volledige ontkoppeling van de directe betalingen en de productie voltooid zal zijn. Mijn inzet is om binnen het nieuwe GLB te komen tot doelgerichte betalingen. De gevolgen van het nieuwe GLB op boeren in ontwikkelingslanden heb ik tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 14 april 2011 geagendeerd, waarbij ik de Europese Commissie heb verzocht om óók de effecten van het nieuwe beleid op boeren in derde landen, en in het bijzonder ontwikkelingslanden, een plaats te geven. Dit ook mede in het licht van de Mededeling van de Europese Commissie over het nieuwe GLB waarin staat dat de Europese verplichtingen rond internationale handel en het beleid aangaande ontwikkelingssamenwerking gerespecteerd moeten worden. Mijn oproep is ondersteund door andere lidstaten.

    In het kader van de WTO-onderhandelingen is daarnaast de voorziene volledige uitfasering van de nog resterende exportsubsidies in 2013 van belang. Daarmee zou de resterende handelsverstoring van het GLB voor een belangrijk deel worden afgebouwd. De inzet van het kabinet is om de exportsubsidies in elk geval per 2013 te beëindigen, onafhankelijk van het verloop van de WTO-onderhandelingen. De directe handelsverstoringen die in het GLB zaten, zullen binnen enkele jaren voor een aanzienlijk deel tot het verleden behoren. Daarmee is de negatieve invloed van het GLB op ontwikkelingslanden aanzienlijk verminderd. Dit neemt niet weg dat er voldoende aandacht dient te blijven voor markttoegang voor derde landen en het stimuleren van de landbouwproductie in die landen zelf.

  • 13/14. In relatie tot de markttoegang van ontwikkelingslanden kan ik aangeven dat alle producten uit de minst ontwikkelde landen al volledig vrije toegang tot de Europese markt hebben. Dit in het kader van het Everything but Arms instrument (EBA). Datzelfde geldt voor de ACS-landen (Afrika, Caribisch Gebied, Stille Oceaan) die Economische Partnerschapakkoorden aangaan met de EU. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2011 (TK 28 625, nr. 117) heb ik ook aangegeven dat om de internationale handel te bevorderen Nederland daarnaast de oprichting van publiek-private partnerschappen met ontwikkelingslanden en de inzet van handelsgerelateerde ontwikkelingshulp (Aid for Trade) stimuleert. Zo worden ontwikkelingslanden geassisteerd om hun producten op de wereldmarkt af te zetten.

    Verder heeft het onderwerp voedselzekerheid prioriteit gekregen in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Het kabinet streeft naar vergroting van de voedselzekerheid door projecten te ondersteunen die gericht zijn op de ontwikkeling van de agrarische sector in den brede. Door onderzoek en uitwisseling van kennis en technieken kan worden bijgedragen aan de focus op zelfredzaamheid zoals deze door het kabinet wordt ondersteund. In het kader van gewenste beleidscoherentie, zoals in het regeerakkoord opgenomen, vindt nauwe samenwerking plaats tussen verschillende departementen ten behoeve van coherent en kabinetsbreed gedragen beleid. De inzet van het Nederlandse kabinet ten aanzien van ontwikkelingslanden staat verwoord in de op 18 maart 2011 aan u verzonden Focusbrief ontwikkelingssamenwerking (TK 32 605, nr. 2). Veel van de in het advies genoemde aandachtspunten, hebben daarin een plaats.

  • 15. Het Platform adviseert in zijn rapport om «landgrabbing» en de productie van biobrandstoffen te verduurzamen. Ik vind in dit advies steun voor het bestaande kabinetsbeleid.

    Voor wat betreft ontwikkelingssamenwerking en ontwikkelingslanden vormt transparante regelgeving, vastlegging van eigendomsrechten (bijvoorbeeld kadasters) een belangrijk aandachtspunt. Nederland onderschrijft de principes voor verantwoorde landbouwkundige investeringen (Principles for Responsible Agricultural Investment (RAI) that Respects Rights, Livelihoods and Resources) die door de Wereldbank, FAO, IFAD en UNCTAD zijn opgesteld.

  • 16. Ter preventie van prijsschokken hecht ik belang aan transparantie van markten. Zoals eerder aangegeven kan een sterke regulering echter voorkomen dat structurele veranderingen van de markt plaatsvinden. Dit overwegende wil ik hier dan ook terughoudend mee omgaan, ook in het licht van het streven naar een liberaler en meer marktgericht GLB. Zie bijvoorbeeld ook mijn brief van 21 maart 2011 «Hoge prijzen voor agrarische grondstoffen en voedsel (TK 21 501-32, nr. 469).

  • 17. Het advies om de responscapaciteit van ontwikkelingslanden te vergroten sluit aan bij het Nederlandse streven om hun zelfredzaamheid te bevorderen. Nederland draagt hieraan bij onder andere door onderzoek, training en uitwisseling van kennis en technieken, de ontwikkeling van de private sector waaronder Publiek Private Partnerschappen, financieel instrumentarium en marktondersteunende activiteiten. Nederland heeft een behoorlijke aanzet gegeven tot de bezinning op de relatie landbouw, voedselzekerheid en klimaat. Nederland neemt het initiatief tot diverse vervolgbijeenkomsten die wereldwijd worden gehouden en blijft daar bij betrokken. Doel is om een transitie in de landbouw te ondersteunen gericht op de ontwikkeling van een «climate smart agriculture» zodat landen zich kunnen voorbereiden op klimaatverandering onder andere op het vlak van landbouw en water en dat de landbouw tevens kan bijdragen aan een vermindering van broeikasgasemissies. Anticipatie op klimaatverandering kan het risico voor de voedselzekerheid mondiaal verminderen.

    De ontwikkeling van het WTO-recht is, zoals eerder gezegd, meer gerelateerd aan overproductie dan aan schaarste van voedsel. Dat betekent dat in WTO-verband geen verbod op exportheffingen bestaat. Het is van belang dat de bezinning daarop wel gaande blijft, gelet op het dramatisch effect dat plotselinge exportbelemmeringen hebben, niet in het minst voor netto-voedselimporterende landen en vormen een prikkel tot vormen van (protectionistisch) inefficiënt landbouwbeleid.

  • 18. Het platform stelt in zijn advies dat kennis en innovatie van groot belang zijn voor de crisisbestendigheid van landbouw en voedselvoorziening. Ik erken de betekenis van geopolitieke ontwikkelingen en de calamiteiten die deze met zich kunnen brengen. Het kabinet is zich zeker bewust van deze ontwikkelingen en wil er terdege rekening mee houden. De achttien onderzoeksvragen die het platform benoemt in dit kader, beschouw ik als een waardevolle bijdrage aan onze onderzoeksagenda.

  • 19. Het laatste advies uit het rapport roept op om 2011 en 2012 te benutten om veranderingen in beleid op Europees en mondiaal niveau te bewerkstelligen. Ik erken dat de komende periode uitgelezen kansen biedt gehoor te krijgen voor Nederlandse prioriteiten en initiatieven. Ik zal me daarvoor volledig inzetten.


X Noot
1

Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO), Perspectieven van sojavervanging in voer. Op zoek naar Europese alternatieven voor soja, Wageninen 2008. Rapportnr. 3250119600.

X Noot
2

CBRN/E is de verzamelafkorting voor alles betreffende het werken met Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire agentia waarbij de E staat voor (zelfgemaakte) Explosieven.

Naar boven