28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 124 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2011

Graag bieden wij u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 24 februari 2011 met kenmerk 2011D09037 inzake GLB en landbouw in ontwikkelingslanden ter toevoeging aan de agenda voor het algemeen overleg d.d. 6 april 2011 over landbouw in ontwikkelingslanden.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Inleiding

Deze reactie richt zich op de ontwikkelingsrelevante onderdelen van voedselzekerheid en de relatie met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Daarbij is aansluiting gezocht bij de brief die staatssecretaris Bleker de Kamer stuurde op 8 maart jl. aangaande beantwoording Commissievragen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2011Z03006/2011D08539).

Voor de bredere context en achtergrond van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid verwijs ik naar de kabinetsreactie op de mededeling van de Commissie over de toekomst van het GLB van 26 november jl. (TK 28 625, nr. 108). Deze mededeling verkent opties. De formele voorstellen worden in het najaar verwacht en zullen vergezeld gaan van een impactanalyse.

Wij gaan achtereenvolgens in op het belang van open markten en GLB en de agrarische sector in ontwikkelingslanden.

Het belang van open markten

De relatie tussen wereldwijde voedselzekerheid en voedselzekerheid in EU–kader verdient aandacht vanuit de beleidscoherentiegedachte; een onderwerp waaraan het kabinet, evenals de Kamer, veel waarde hecht. Een vrijere wereldhandel, rekening houdend met de achterstand die vele ontwikkelingslanden en in het bijzonder minst ontwikkelde landen hebben, vormt een belangrijk onderdeel van de coherentieagenda. Om de ontwikkeling van de landbouw in ontwikkelingslanden een kans te geven, is het nodig om op mondiaal niveau handelsbelemmeringen voor agrarische producten te verminderen.

Dat is een van de redenen waarom de regering inzet op spoedige en ambitieuze afronding van de lopende onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in het kader van de Doha-ronde, die leiden tot wezenlijke verlaging van tarieven en handelsverstorende subsidies. Overigens hebben onder het Everything But Arms initiatief (EBA) alle producten uit de minst ontwikkelde landen reeds volledig vrije toegang tot de Europese markt. Dat geldt ook voor de ACS landen (Afrika, Caribisch Gebied, Stille Oceaan) die Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) aangaan met de EU. Dankzij EBA en de interim-EPAs heeft nu heel Sub Sahara Afrika vrije toegang tot de Europese markt, met uitzondering van zes landen: Zuid-Afrika (dat een apart vrijhandelsakkoord met de EU heeft), de olielanden Gabon, Congo-Brazzaville, Nigeria en Angola, en Kaapverdië (dat onlangs de status van minst ontwikkeld land is ontstegen). Ook buiten Afrika hebben alle MOL’s dankzij EBA volledige vrije toegang tot de Europese markt.

Om de internationale handel te bevorderen stimuleert Nederland daarnaast de oprichting van publiek-private partnerschappen met ontwikkelingslanden en de inzet van handelsgerelateerde ontwikkelingshulp (Aid for Trade). Zo worden ontwikkelingslanden geassisteerd om hun producten op de wereldmarkt af te zetten. Ook regionale grensoverschrijdende handel biedt grote kansen voor agrarische producenten in ontwikkelingslanden. Nederland steunt bijvoorbeeld «Trade Mark East-Africa». Dit programma is gericht op het wegnemen van concrete handelsbelemmeringen in Oost-Afrika. Zo worden bijvoorbeeld douane procedures gestroomlijnd waardoor de wachttijd aan de grens van enkele dagen tot enkele uren wordt teruggebracht. Ook de «Trade Facilitation Facility» van de Wereldbank, waar Nederland aan bijdraagt, stimuleert de regionale handel.

Momenteel zijn er circa 15 publiek-private partnerschappen (PPP's) gericht op de landbouwsector. Het betreft hier samenwerkingsverbanden die onder meer gericht zijn op internationale ketenontwikkelingsactiviteiten voor duurzame productie van voedsel. Dergelijke initiatieven beogen een betere inbedding van keten-actoren uit ontwikkelingslanden in de gehele internationale keten. Eventuele handelsbelemmeringen zullen door de ketenactoren gesignaleerd en gezamenlijk aangepakt worden. Voorbeelden zijn IDH (Initiatief Duurzame Handel), GAIN (Global Alliance For Approved Nutrition), AIM (Amsterdam Initiative against Malnutrition) en een PPP met Heineken en kleine boeren (gericht op de toevoer van lokale gewassen voor bierproductie).

GLB en de agrarische sector in ontwikkelingslanden

Om de invloed van de steun aan de Europese boeren op ontwikkelingslanden te beoordelen, is het van belang de historische trend mee te nemen. De aard van de ondersteuning via het GLB is inmiddels ingrijpend gewijzigd: in 1990 werd ca. 90% van de totale GLB-steun voor (handelsverstorend) markt- en prijsbeleid uitgegeven, inmiddels is dat verminderd tot ca. 10%. Zo zijn de exportrestituties verminderd van rond 15 miljard Euro per jaar eind jaren tachtig tot enkele honderden miljoen Euro in de afgelopen jaren. Bovendien zijn de directe betalingen sinds 2005 steeds verder ontkoppeld van de feitelijke productie, in 2012 zal deze ontkoppeling vrijwel voltooid zijn, met uitzondering van enkele producten, zoals katoen. Met ontkoppeling zijn de betalingen onafhankelijk geworden van de omvang van de productie. Het handelsverstorend effect van het GLB zal daarmee in 2012 aanzienlijk zijn beperkt.

Daarnaast is de Nederlandse inzet ten aanzien van de directe inkomenssteun om deze op termijn te vervangen door doelgerichte betalingen gericht op de beloning van (bovenwettelijke) maatschappelijke prestaties en versterking van de concurrentiekracht en het innovatievermogen van de agrarische sector.

In het kader van de WTO-onderhandelingen is daarnaast de voorziene volledige uitfasering van de nog resterende exportsubsidies in 2013 van belang. Daarmee zou de resterende handelsverstoring van het GLB voor een belangrijk deel worden afgebouwd. De inzet van het kabinet is om de exportsubsidies in elk geval per 2013 te beëindigen, onafhankelijk van het verloop van de WTO-onderhandelingen

De directe handelsverstoringen die in het GLB zaten, zullen binnen enkele jaren voor een aanzienlijk deel tot het verleden behoren. Daarmee is de negatieve invloed van het GLB op ontwikkelingslanden aanzienlijk verminderd. Dit neemt niet weg dat er voldoende aandacht dient te blijven voor markttoegang voor derde landen en het stimuleren van de landbouwproductie in die landen zelf.

De regering zal zich er sterk voor blijven maken dat de belangen van ontwikkelingslanden in voldoende mate worden meegenomen bij de herziening van het GLB. Daartoe is bijvoorbeeld binnen Buitenlandse Zaken vanuit beleidscoherentie voor ontwikkeling een projectgroep opgericht die zich richt op de ontwikkelingsdimensie van het GLB en die inbrengt in de Nederlandse standpunt bepaling.

Naar boven