28 600 XV
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2003

nr. 95
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 maart 2003

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de brieven van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rutte) van 19 december 2002 (SOZA-03-005) en 24 januari 2003 (SOZA-03-054) over de financiële positie van pensioenfondsen, de navolgende vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd.

De vragen, alsmede de daarop op 7 maart gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Hamer

De griffier van de commissie,

Nava

VRAGEN OVER BRIEF VAN 19 DECEMBER 2003 EN DE BIJLAGE (SOZA-03-005)

1

Zouden de fondsen, die in een situatie van onderdekking verkeren en in de afgelopen 5 jaren terugstortingen hebben gedaan, zonder deze terugstortingen ook in een situatie van onderdekking terecht zijn gekomen? Wat waren de oorzaken van deze terugstortingen? Was toen niet te voorzien dat er op termijn bij tegenwind onderdekking zou dreigen?

Slechts bij drie fondsen met een onderdekking is in de afgelopen vijf jaar een terugstorting gedaan. Bij twee van deze fondsen is de onderdekking inmiddels opgeheven. Bij het derde fonds heeft de werkgever extra dotaties toegezegd om uit de situatie van onderdekking te komen.

2

Wat bedoelt de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) als wordt gesteld dat de onderdekking zeer aanzienlijke gevolgen voor de betreffende fondsen kan hebben?

Het wegwerken van onderdekking kan gepaard gaan met ingrijpende maatregelen op het gebied van de premiestelling, of kan eenmalige bijstortingen van de sponsor vergen. Aan de kant van de uitkeringen kan het leiden tot achterwege blijven van indexatie of aanpassingen van pensioenregelingen.

Bij waardeoverdrachten door verandering van baan etc., kan bij onderdekking mogelijkerwijs geen (volledige) overdracht van de pensioenaanspraak plaatsvinden. En als een situatie van onderdekking niet anderszins (kan worden) wordt opgelost, kunnen sociale partners uiteindelijk ook een korting van de aanspraken van de deelnemers noodzakelijk achten.

3

Is de PVK in de praktijk in staat om voor alle fondsen waar herstelplannen nodig zijn individueel maatwerk te leveren?

Ja.

4

Waarom stelt de PVK dat de marktconforme rekenrente met gebruikmaking van de rentetermijn-structuur van bestaande verplichtingen niet significant hoger zouden liggen dan 4%, terwijl anderzijds ook vaak gezegd wordt dat een rekenrente van 3% reëler is dan de gehanteerde 4%?

Bij het vaststellen van de toekomstige verplichtingen verdient het toepassen van een marktconforme rentetermijnstructuur de voorkeur. Naarmate met een hogere rentevoet wordt gerekend, wordt de waarde van de toekomstige verplichtingen lager.

Als de marktrente hoger is dan 4%, zoals in de afgelopen decennia vrijwel steeds het geval is geweest, is ten opzichte van de op 4% berekende nominale, niet geïndexeerde, verplichtingen een «stille reserve» voor de voorwaardelijke indexatieverplichtingen aanwezig. Die stille reserve zou de huidige problemen met de dekking van de nominale aanspraken beperkt hebben. Bij de huidige marktrente is die «stille reserve» echter niet meer aanwezig, maar zelfs al negatief geworden. In de brief van de PVK van 30 september 2002 is daarom aangegeven dat bij lage rentestanden extra buffers nodig zijn voor beleggingen in vastrentende waarden.

5

Op welke schaal (percentage) worden nu nog lagere dan kostendekkende premies vastgesteld?

Daarop is op dit moment nog geen eenduidig antwoord te geven. Zoals in het antwoord op vraag 9 ook wordt opgemerkt, lag de kostendekkende premie in 2001 ca 50% hoger dan de feitelijke premie. Geconstateerd kan worden dat in 2003 aanzienlijk meer fondsen een kostendekkende premie vragen dan in 2002. Daar waar de premie nog niet kostendekkend is, terwijl de financiële situatie om actie vraagt, is de premie vaak substantieel gestegen.

6

Is via berekeningen nagegaan of een periode van acht jaar voor herstel van de buffers ook reëel haalbaar is gelet op de daarbij vereiste premieverhogingen?

De PVK heeft, in haar brief van 30 september soortgelijke uitgangspunten gehanteerd als het CPB in de MEV ten behoeve van de begroting 2003. Het aanvullen van de buffers tot verantwoorde niveaus in een periode van acht jaar moet reëel haalbaar zijn. Daarbij is van belang dat hierbij maatwerk aan de orde is, en dat de hoogte van de noodzakelijke buffers per fonds kan verschillen. Pas een doorrekening aan de hand van de individuele voornemens van fondsen inzake het noodzakelijke bufferherstel kan nader inzicht brengen. Over deze problematiek heeft op 29 januari jl. overleg plaatsgehad tussen de PVK en vertegenwoordigers van de koepels van pensioenfondsen. Zoals uit bijgaande brief van de PVK van 18 februari jl. blijkt (bijlage 1),1 is daarbij geconcludeerd dat op korte termijn de problematiek van de onderdekking de primaire aandacht behoeft. Voor de visie op de omvang van de reserves is, ook in de ogen van de deelnemers aan het overleg, de ontwikkeling van het FTK, van belang. Fondsen mogen hierop anticiperen. Het al eerdere aangekondigde overleg c.q. de consultatie in het kader van de ontwikkeling van het FTK, zal in de komende maanden plaatsvinden. Het betreft dan onder meer het omgaan met beleggingsrisico's, beheersmethodiek, buffers, zekerheid, etc.

7

Waarom scoren met name de ondernemingspensioenfondsen slechter qua dekking? Komt dit omdat deze fondsen risicovoller beleggen of zijn de terugstortingen en «premieholidays» hierbij omvangrijker geweest?

Het is niet juist dat ondernemingspensioenfondsen slechter presteren dan bedrijfstakpensioenfondsen. Gemiddeld genomen hebben beide type pensioenfondsen een vergelijkbare dekkingsgraad. Er is ook geen één op één relatie te leggen tussen dekkingsgraden en terugstortingen en premieholidays.

8

Moeten de pensioenpremies worden vastgesteld op het einddoel en moeten die uitgaan van een vast fictief rendement? En moeten deze premies dan voor de looptijd worden gefixeerd? Met andere woorden, dat er wat er ook gebeurd van terug- of bijstortingen, noch van premieholidays sprake mag zijn? En zo ja, moet dat dan in de PSW opgenomen worden of mag dat beperkt worden tot een convenant? Is de regering van mening dat er sprake moet zijn van een minimale dekking van – zeg – 150% voordat de fondsen überhaupt mogen gaan nadenken over terugstorten?

Artikel 9a lid, 1 van de Pensioen- en Spaarfondsenwet bevat het uitgangspunt dat een pensioenfonds altijd en volledig moet voldoen aan zijn verplichtingen. De financiering van de in het verleden opgebouwde aanspraken mag dus niet afhankelijk zijn van de (nog onzekere) te verwachten inkomsten. De premie zal dus daarop moeten worden afgestemd. De premie wordt door de pensioenuitvoerder bepaald aan de hand van de verplichtingen en de financiële situatie van het fonds. Meestal wordt die premie voor een jaar vastgesteld. De PSW bevat geen expliciete regels voor terugstorting en premieholidays. In het geval de situatie bij een fonds zorgelijk is kan de PVK eisen dat er wordt bijgestort. Overigens zijn er verschillende manieren om het fonds op orde te brengen. Ik ben voornemens om in de Pensioenwet vast te leggen dat terugstorting en premieholidays alleen dan mogelijk zijn wanneer het pensioenfonds voldoende middelen heeft om ook op de langere termijn de eventueel toegezegde voorwaardelijke indexatie te kunnen nakomen. De continuïteitstoets uit het FTK kan hierbij wellicht een nuttig hulpmiddel bieden. Of dit in wetgeving dan wel in een convenant met sociale partners kan worden afgesproken, is aan het nieuwe kabinet.

9

Sinds wanneer zijn er geen kostendekkende premies betaald? Welke fondsen betreft het? Hoe hoog hadden premies moeten zijn zodat er geen onderdekking zou zijn ontstaan? Kunnen rekenkundige overzichten hiervan worden geven?

Vanaf het moment dat bij een toereikend geachte buffer de beleggingsrendementen stegen en maatschappelijke druk ontstond tot het verminderen van vermeende vermogensoverschotten zijn vrij algemeen premiekortingen verleend. In algemene termen zou de afgelopen jaren het premieniveau ca. 50% hoger hebben gelegen (vgl. de 30 september brief; 11 i.p.v. 16 mld) als er geen premiekortingen waren verleend. De problematiek van de dekkingstekorten, en ook van de reservetekorten, zou dan aanzienlijk beperkter zijn geweest. Ook zou er dan géén macro-economisch effect optreden dat nu wordt verbonden aan het (weer) op kostendekkend niveau brengen van de premies.

Wel moet worden bedacht dat, in lijn met het antwoord op vraag 8, er duidelijk ook premiekortingen zijn gegeven die, ook achteraf bezien, alleszins gerechtvaardigd waren gezien de vermogenspositie van de desbetreffende fondsen. Om evenwel op fondsniveau zo'n overzicht op te stellen en dat te vertalen naar een totaalbeeld vergt meer inzet van middelen dan daartoe op dit moment, onder meer gegeven de noodzakelijke werkzaamheden voor het beoordelen van de herstelplannen, kan worden vrijgemaakt.

Individuele fondsnamen kunnen hier op grond van de geheimhoudingsbepaling in artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet worden genoemd.

10

Welke drie fondsen met onderdekking hebben de afgelopen vijf jaar geld teruggestort naar de werkgever? Kan worden aangegeven hoeveel geld per jaar is teruggestort bij betreffende werkgevers afgezet tegen de grootte van de onderdekking? Is het zo dat als de premies niet waren teruggestort er geen onderdekking zou zijn?

In de PVK brief van 18 december 2002 wordt gemeld dat er 3 fondsen zijn met een onderdekking en waarbij in de afgelopen 5 jaren terugstortingen zijn gedaan. Per 31 december 2002 is bij 2 fondsen de onderdekking opgeheven. Bij het derde fonds heeft de werkgever extra dotaties toegezegd om uit de situatie van onderdekking te geraken.

Welke 3 fondsen het hier betreft, kan op grond van de geheimhoudingsbepaling in artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht door de PVK niet worden beantwoord.

11

Kan de voor eind januari of begin februari voorziene discussienotitie ten behoeve van het op te stellen Financieel toetsingskader (FTK) met spoed naar de Kamer worden verstuurd?

De PVK is in open dialoog met de sociale partners, koepels van pensioenuitvoerders, individuele pensioenfondsen en overige betrokkenen over de gewenste toekomstige invulling van het financiële toetsingskader binnen de toekomstige kaders in de wet- en regelgeving. In dat verband bereidt de PVK een discussienota voor over de zogeheten solvabiliteitstoets. Deze zal een dezer dagen worden gepubliceerd.

12

Kan van de 17 fondsen die in de afgelopen vijf jaar terugstortingen hebben gedaan en momenteel in de gevarenzone zitten, aangegeven worden hoe groot deze terugstortingen waren en hoe groot nu de stortingen zijn van de sponsor om uit de gevarenzone te geraken?

Van de 17 fondsen die in de afgelopen 5 jaren terugstortingen hebben gedaan en momenteel in de gevarenzone zitten, waren er 3 met een onderdekking; de overige fondsen hadden ultimo 2002 geen onderdekking maar moeten wel hun solvabiliteit op peil brengen.

Deze 17 fondsen hebben gemiddeld een dekkingsgraad die op hetzelfde niveau ligt als de fondsen die in de afgelopen 5 jaren niet hebben gerestitueerd aan de sponsor. De maatregelen die worden genomen om uit de «gevarenzone» te komen zijn divers evenals bij de andere fondsen.

Vragen over de brief van 24 januari 2003 en bijlage (SOZA-03-054)

13

Kan exact worden aangegeven hoeveel pensioenfondsen niet hebben voldaan aan het indienen van een herstelplan? Waarom niet? Om welke fondsen gaat het hier?

Tot heden zijn er geen fondsen die weigeren te voldoen om een herstelplan in te dienen. Dat neemt niet weg dat nog niet alle plannen zijn ontvangen. Fondsen hebben na vaststelling van onderdekking 3 maanden de gelegenheid een plan in te dienen. Die termijn is nog niet voor alle fondsen verstreken. Diverse fondsen hebben overigens te kennen gegeven meer dan drie maanden nodig te hebben om een goed onderbouwd plan in te dienen. De PVK is in overleg met die fondsen.

14

Kan er een relatie worden gelegd tussen de mate van dekking en de mate van indexering? Kan de Tweede Kamer hierover geïnformeerd worden? Is het zo dat pensioenfondsen die niet of nauwelijks geïndexeerd hebben minder last hebben van onderdekking? Kan ook hier per fonds een cijfermatige onderbouwing gegeven worden?

In het algemeen bestaat er een indexatiestreven dat ook wordt uitgevoerd. Ik verwijs hierbij tevens naar de antwoorden op vragen van het lid Depla over het achterblijven van de aanpassing van pensioenen aan prijs- en loonstijgingen (201020205630), deze antwoorden zijn op 13 maart 2002 verstuurd. In dat licht zal er in zoverre een verband zijn dat slechts van indexatie wordt afgezien wanneer daartoe dringende redenen bestaan gelegen in de slechte financiële positie. Er is geen overzicht waaruit op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of er, zoals in de vraag begrepen, fondsen zijn die structureel een beleid van niet indexering volgen en die tevens een meer dan gemiddelde dekkingsgraad hebben.

15

Is bekend hoeveel fondsen in 2003 geheel of gedeeltelijk indexering achterwege hebben gelaten? Hoeveel van deze fondsen hebben nog geen kostendekkende premies?

Zie het antwoord op vraag 16.

16

Hebben deelnemersraden bij de bedrijfstak- of ondernemingspensioenfondsen, die van indexering hebben afgezien, adviesrecht of instemmingsrecht gehad?

Naar aanleiding van de eerdere ervaringen en omdat de PVK niet over deze gegevens beschikt, is vorig jaar aan de koepelorganisaties van de pensioenfondsen verzocht om actief informatie bij hun achterban te verzamelen over het indexatie beleid. De Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen heeft inmiddels op haar web-site informatie over indexatie beschikbaar gesteld (zie bijlage 2).1 De Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen heeft op dit moment een enquête over dit onderwerp bij haar leden uitstaan. Daarom is het nu niet mogelijk hierover nadere complete informatie te verstrekken. Ik ben bereid de PVK te vragen die informatie te verzamelen en aan mij ter beschikking te stellen. Daarbij dient er rekening mee te worden gehouden dat de PVK thans prioriteit moet verlenen aan de beoordeling van de ingediende herstelplannen. Ook geldt dat een deel van de pensioenfondsen pas in de loop van het jaar de beslissing om te indexeren neemt en dat de onzekerheid in de afwegingen daarbij thans groter is dan verleden jaar. Ik ga er dan ook vanuit dat niet mag worden verwacht dat de PVK die informatie voor oktober 2003 ter beschikking zal hebben. Wel mag worden aangenomen dat die informatie over 2003 ter beschikking zal komen.

Deelnemersraden hebben veelal geen instemmingsrecht maar wel adviesrecht. Vanwege het feit dat de informatie over het al dan niet indexeren nog niet beschikbaar is, is thans nog geen relatie te leggen tussen het afzien van indexatie en de rol van de deelnemersraad.

17

Kan er een indicatie gegeven worden van het gemiddelde percentage dat de gemiddelde premie in 2002 onder kostendekkend niveau lag? En hoe is dit in 2003?

Zoals uit de brief van 30 september 2002 is af te leiden, lag de kostendekkende premie in 2001 circa 50% hoger dan de daadwerkelijk ontvangen premie. Zowel in 2002 als in 2003 is daar, waar de premie nog niet kostendekkend is, de premie vaak opgetrokken. Van de effecten daarvan zijn op dit moment nog geen betrouwbare schattingen te maken.

18

Kan (ruim) voor het algemeen overleg op 13 maart 2003 een (zo goed als) compleet beeld gegeven worden van de door de fondsen ingediende plannen met kwantitatieve duidelijkheid over de keuzes betreffen storting door de sponsors, indexatie, premieverhoging en versobering van de regeling?

Nee. Op dit moment is er nog geen structurele verzameling van dergelijke beleidsrelevante informatie van de pensioenfondsen voorhanden. Dit is ook nog niet mogelijk omdat nog niet alle plannen binnen zijn en er in veel gevallen nog overleg gaande is. Met de PVK vindt overleg plaats om zulke overzichten zo snel dat kan tot stand te brengen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat op dit moment andere zaken, zoals het beoordelen van de plannen, prioriteit hebben. Het is gewenst dat de pensioenfondsen over dergelijke zaken op individueel niveau helder met de deelnemers communiceren.

19

Kan kwantitatieve duidelijkheid worden verschaft over het verschil tussen de verwachte onderdekking van 23 miljard en de huidige verwachte problematiek van 3 miljard?

Van een onderdekking van € 23 mld. zou sprake zijn bij een daling van de aandelenkoersen met 40%. Rekening houdend met de wereldwijde spreiding van het aandelenbelang is deze daling in 2002 niet opgetreden. In de brief van 18 december 2002 van de PVK aan SZW is aangegeven dat de uitkomst van diezelfde schattingsmethode bij een daling van 30% een tekort van € 8 mld. zou zijn geweest. Door het expliciet maken van stille reserves in de voorziening pensioenverplichtingen en door de andere, in die brief ook genoemde, oorzaken waaronder de in 2002 aangebrachte beleidsaanpassingen, kwam het feitelijk tekort uit op circa € 3 mld.

20

Hoe moet het verschil tussen de PVK-ramingen van de onderdekking (brief d.d. 18 december circa 2 miljard; brief d.d. 21 januari 2003 circa 3 miljard) verklaard worden?

De verklaring ligt in de verschillende peildata van respectievelijk 16 december en 31 december 2002. In die korte periode daalden de aandelenkoersen met ca 5%.

21

Kan een tabel gegeven worden met voor de jaren 2001 tot en met 2003 de gemiddelde premiehoogte en de mate van toepassing van de indexering?

Mede omdat het gaat om circa 850 pensioenfondsen is het antwoord op deze vraag moeilijk te geven. Wel is duidelijk dat tot 2003 het overgrote deel van de pensioenfondsen indexeerde. Tevens is zichtbaar dat de gemiddelde premiehoogte vanaf 2002 fors stijgt. Nadere informatie over het indexatiebeleid wordt in oktober verwacht, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 16.

22

Kan, naar aanleiding van de door de PVK geleverde kritiek op de vanuit diverse zijden geopperde verwachte zeer sterke macro-economische doorwerking op de korte termijn, worden aangegeven wat bijvoorbeeld verkeerde aannames zijn bij de recent door het CPB veronderstelde verlies van 80 000 banen door de stijgende pensioenpremies?

Bij de diverse gepubliceerde berekeningen is niet uitgegaan van maatwerk. Het herstel van de buffers zal in de praktijk overigens niet alleen door premieverhoging plaatsvinden. Er is immers een breder palet van maatregelen mogelijk. Ook wordt in de berekeningen geen rekening gehouden met de mogelijkheid de buffers lager vast te stellen voorzover de PVK dat uit verantwoord risicobeheer toelaatbaar acht.

Voorts moet bedacht worden dat de uitkomsten van de recente CPB studies geen nieuwe, extra lasten zijn. Een groot deel van de lasten was al opgenomen in de Macro Economische Verkenning 2003. Ook wordt in de veronderstellingen alleen gelet op de directe consequenties van de daling van de aandelenkoersen en de brief van de PVK van 30 september 2002 voor de werkgelegenheid.

23

Is nu reeds duidelijk of de trend die op basis van de 42 ingediend herstelplannen waarneembaar is, zich ook bij andere fondsen voorzet? Hoe sterk zijn deze herstelplannen afhankelijk van de aandelenkoersen? Accepteert de PVK langere perioden van onderdekking wanneer herstelplannen worden vertraagd door lagere aandelenkoersen?

Op 5 maart jl. zijn 145 plannen voor herstel van de onderdekking ontvangen. Daarbij vragen 25% van deze fondsen een termijn die voorbij 2003 loopt. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de in de vraag genoemde trend zich inderdaad voortzet. In de gezamenlijke verklaring die tot stand is gekomen in het overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid op 21 januari jl., is aangegeven dat het kabinet en de Stichting van de Arbeid elkaar in april 2003 (inmiddels geagendeerd voor 8 mei 2003) nader zullen spreken als er een compleet beeld is over de beoordeling door de PVK van de herstelplannen. Ik hoop dat dan antwoord kan worden gegeven op de hierboven gestelde vragen. Ik teken daarbij aan dat in de brief van de PVK van 20 januari jl. die is gevoegd bij mijn brief 24 januari jl., is aangegeven dat er kennelijk door veel fondsen voor is gekozen het indienen van de herstelplannen te baseren op de stand van de dekkingsgraad per 31 december jl. Dit betekent dat veel van deze herstelplannen in het licht van de ontwikkelingen sindsdien (opnieuw) moeten worden beoordeeld.

24

Kan de PVK, gelet op de wettelijk vastgelegde taken, het gewenste maatwerk leveren? Welke factoren worden meegewogen om dat maatwerk te kunnen leveren. Spelen daarin de mate van premieverhoging en de mate van indexering een rol?

Ja. Daarbij worden alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.

25

Is er voldoende vertrouwen in de plannen van de pensioenfondsen, zoals die zijn neergelegd bij de PVK, om de dekking op aanvaardbare termijn weer op orde te krijgen, gezien het koersbeeld ten opzichte van eind 2002 aanzienlijk is verslechterd? Deelt de regering de mening van de PVK dat de door de pensioenfondsen voorgestelde maatregelen voldoende zijn om op z'n minst de dekking weer op het gewenste niveau te krijgen?

Zie het antwoord op vraag 23.

26

Welke problemen waren met name de oorzaak van het verscherpt toezicht door de PVK? Wat betekent het precies voor fondsen als ze onder verscherpt toezicht van de PVK staan?

De reden van het verscherpt toezicht betrof vaak een magere solvabiliteitspositie (veelal te lage beleggingsreserves) en een premieniveau dat beduidend beneden de kostendekkende premie lag. Verscherpt toezicht houdt in dat de PVK frequent contact met het fonds heeft, indringende gesprekken voert met bestuursleden en zich frequent laat informeren over de gang van zaken bij het fonds, waarbij strikt de hand wordt gehouden aan gemaakte afspraken.

27

Is de regering van mening dat het mogelijk is met de pensioenfondsen op vrijwillige basis convenanten af te sluiten, gezien de onenigheid die daar heerst?

Het is mij niet duidelijk op welke onenigheid de vraagsteller doelt.

Tot op heden is er één keer met de Stichting van de Arbeid een convenant op het terrein van pensioen gesloten. Ik zie geen reden om in de huidige situatie met pensioenfondsen convenanten af te sluiten, nog afgezien ervan of dit doenlijk is gelet op het grote aantal pensioenfondsen.

28

Kan inzicht worden gegeven in de aard van de maatregelen om tot bufferherstel te komen?

Op dit moment geeft het merendeel van de pensioenfondsen prioriteit aan het op peil houden van de voorzieningen boven het wettelijke niveau. Over de voornemens tot bufferherstel is daarom nog niet veel te zeggen. Volgens de PVK zijn tot nu toe amper voorstellen voor maatwerk inzake bufferherstel ingediend, dan wel voorstellen ingediend op basis van moderne inzichten omtrent risicobeheer en verantwoording.

29

Welke varianten worden overwogen om de onderdekkingsproblematiek op te lossen?

Zoals ook is aangegeven in het algemeen overleg op 25 november 2002 (Kamerstukken II, 2002/03, 28 122, nr. 8), zijn de instrumenten die worden ingezet voor het herstel van een onderdekking primair ter afweging aan de sociale partners en de fondsbesturen. Ik vind hierbij de volgende stappen wenselijk.

1. Heeft een fonds in het verleden gelden teruggestort naar supporterende ondernemingen en heeft het nu problemen, dan moet worden overwogen of dit geld teruggegeven moet worden aan het fonds.

2. De pensioenfondsen zullen zich moeten afvragen of hun premie kostendekkend is. Dat kan een discussie inhouden over een versobering van het pensioensysteem.

3. Pas als laatste, als de pensioenpremie inmiddels kostendekkend is vastgesteld, zal gepraat worden over het aanpassen van de indexatie of het versoberen van de regeling voor gepensioneerden. Daarbij ben ik een voorstander van een zo groot mogelijke solidariteit tussen werknemers en gepensioneerden.

30

Op welke manier zullen de risicovolle beleggingen aan banden worden gelegd?

Er bestaan geen plannen om risicovolle beleggingen aan banden te leggen. Wel is het zo dat bij risicovolle beleggingen strakkere eisen gelden opdat de risico's afgedekt zullen zijn. Het FTK zal hiervoor «moderne» regels gaan omvatten.

31

Is het mogelijk dat fondsen hun premie niet verhogen, terwijl fondsen die in een vergelijkbare situatie zitten voor wat betreft de dekking wel tot verhoging overgaan? Zo ja, ontstaat daardoor geen concurrentievervalsing?

Ja, dan worden andere middelen ingezet om tot hetzelfde doel (versterking van de vermogenspositie) te komen. Omdat er geen concurrentie bestaat tussen pensioenfondsen, kan er tussen hen ook geen concurrentievervalsing ontstaan.

32

Hoe moeten herstelplannen op korte termijn gehanteerd worden, gelet op de heftige koersschommelingen?

Het beleid van de instelling moet erop zijn gericht om het dekkingstekort op een structurele wijze weg te werken. Dit laat onverlet dat ontwikkelingen op de beurs op korte termijn een verstorende invloed kunnen hebben op het ingezette herstel van de dekking.

33

Is het aanpassen van pensioenregelingen bij vele herstelplannen aan de orde? Voor welke versoberingsmaatregelen wordt gekozen en gebeurt dit vanwege het feit dat premieverhoging hier geen soelaas kan bieden?

Gehanteerde versoberingmaatregelen zijn vooral het achterwege laten van de backservice optrek bij eindloonregelingen en het niet of beperkt indexeren van de opgebouwde aanspraken van werknemers in geval van middelloonregelingen.

Andere maatregelen voor versobering vergen meestal meer tijd vanwege de vereiste zorgvuldige besluitvorming door sociale partners.

34

Welke maatregelen met terugwerkende zijn door vele fondsen genomen om eind 2002 geen onderdekking te hoeven tonen?

Allereerst zijn veelal de eventueel in de voorziening pensioenverplichtingen aanwezige stille reserves zichtbaar gemaakt. Zonodig zijn daarnaast onder meer extra stortingen over 2002 verricht door de werkgever of is een achtergestelde lening verstrekt in het laatste kwartaal van 2002.

In uitzonderlijke gevallen zijn de opgebouwde pensioenaanspraken van deelnemers verlaagd.

35

Wat vindt het kabinet van de mogelijkheid premies te heffen boven het kostendekkend niveau?

Het heffen van premies boven het kostendekkend niveau is een manier om de financiële situatie bij het fonds te herstellen. Het is aan de fondsen zelf daarbij de noodzakelijke afwegingen te maken.

36

Welk percentage wordt gebruikt als gesproken wordt van het langjarig gemiddelde of het «normale» pad?

Daarbij wordt uitgegaan van de grenswaarden genoemd onder punt 1 e van de brief van 30 september 2002. Voor zakelijke waarden betekent dit dus een rendementspercentage van 8 procent per jaar.

37

Heeft de PVK in de voorafgaande jaren toen de beurskoersen nog hoog waren de discrepantie tussen de prijs die voor het pensioen betaald wordt en de premie die benodigd is voor de aankoop van de aangroei van het pensioen in het kalenderjaar nadrukkelijk aan de orde gesteld? Kunnen daar voorbeelden van genoemd worden?

Ook in de voorafgaande jaren heeft de PVK zowel tijdens overleggen met het bestuur als op fondsniveau aandacht gevraagd voor het feit dat hoge beleggingsresultaten niet persé blijvend zijn (resultaten uit het verleden zijn ook voor de pensioenfondsen geen garantie voor de toekomst). In de loop van 2001 is de PVK daar indringend over gaan communiceren, onder meer omdat toen ook zichtbaar werd dat het teruglopen van de resultaten sinds eind 2000 niet direct werd gevolgd door reacties in de premiesfeer. De brief van 30 september 2002 is te zien als een vervolg op het nadrukkelijker beklemtonen van deze problematiek.

38

Hoe kan het toetsingskader wel tot aanvaardbare kosten en acceptabele economische gevolgen leiden?

Het toetsingskader richt zich op het zeker stellen van aangegane verplichtingen. Iedere zekerheidsmaat heeft zijn prijs. Het is aan sociale partners om tot arbeidsvoorwaardelijke afspraken op het terrein van pensioen te komen en te bepalen of de financiële gevolgen aanvaardbaar zijn mede gelet op de economische gevolgen daarvan.

39

Betreft de uitspraak van de PVK dat het risico vergroting van het dekkingstekort niet mag toenemen tijdens de uitvoering van het herstelplan, een algemene eis die aan ieder herstelplan gesteld wordt?

Ja.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), fng. voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Nicolaï (VVD), Blok (VVD), Smits (PvdA), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Rutte (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD) en Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Aptroot (VVD), Remkes (VVD), Tichelaar (PvdA), Wijn (CDA), Lazrak (SP), Van Geel (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Wilders (VVD), Eerdmans (LPF), De Vries (VVD) en De Grave (VVD).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven