De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat burgers niet door de overheid met wantrouwen mogen worden behandeld
en er altijd oog moet zijn voor het voorkomen van schrijnende individuele effecten
van wet- en regelgeving door daar in alle wet- en regelgeving waarborgen voor op te
nemen, zoals een hardheidsclausule of een discretionaire bevoegdheid;
spreekt uit dat de rechtspositie van burgers versterkt moet worden, in elk geval door
voldoende middelen structureel vrij te maken voor de sociale advocatuur in de geest
van het advies van de commissie-Van der Meer;
spreekt uit dat er zo snel mogelijk een einde gemaakt moet worden aan racisme, in
elk geval door te stoppen met het gebruik van discriminerende algoritmes;
spreekt uit dat de informatiepositie van de Kamer weer in ere moet worden hersteld
in lijn met de aangenomen moties-Omtzigt c.s. (28 362, nrs. 25 en 26) en dat de Kamer altijd als eerste moet worden geïnformeerd over kabinetsbesluiten;
spreekt tevens uit dat er voldoende aandacht moet zijn voor de uitvoering en de gevolgen
van het beleid, in elk geval voor het doenvermogen van mensen bij elk wetsvoorstel;
spreekt uit dat we de tegenmacht in onze democratie moeten koesteren;
spreekt uit dat we moeten investeren in een sterke positie van uitvoeringsorganisaties,
de Nationale ombudsman, de Algemene Rekenkamer, de Autoriteit Persoonsgegevens en
het Adviescollege toetsing regeldruk;
spreekt uit dat de subsidiëring van maatschappelijke organisaties die een belangwekkende
tegenmacht vormen, moet worden beoordeeld op de kwaliteit van hun programma's en het
voldoen aan subsidievoorwaarden en nooit op de mate van ondersteuning van het kabinetsbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.