Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 28330 nr. 32 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 28330 nr. 32 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 februari 2009
To make America, and our children, a succes in this new global economy, we will build 21st century classrooms, labs, and libraries.
Barack Obama
Deze woorden zijn afkomstig van het weblog van de nieuwe president van de VS.1 Met zijn erkenning van het belang van bibliotheken kan ik van harte instemmen. De woorden sluiten ook goed aan bij mijn visie op het onderwijs die ik uw Kamer eind vorig jaar stuurde.2 In die brief schreef ik dat het kennisniveau van een samenleving de belangrijkste bron voor duurzame welvaartsgroei is en dat het belang van onderwijs in onze kennissamenleving niet kan worden onderschat. Zowel het onderwijs als de openbare bibliotheken leveren naar mijn idee een wezenlijke bijdrage aan de versterking van de kennisbasis. De bibliotheken maken immers beschikbare kennis laagdrempelig toegankelijk voor een breed en divers publiek. Evenals het onderwijs wordt de bibliotheeksector steeds voor nieuwe opgaven gesteld.
De openbare bibliotheek is van oudsher een maatschappelijke voorziening van grote sociaal-culturele betekenis op het terrein van lezen, leren en informeren. Een breed en divers publiek leest er een krant, een tijdschrift of maakt er gebruik van de internetfaciliteiten. Zo ondersteunen de bibliotheken het kennisniveau in onze samenleving en dragen zij bij aan de zelfredzaamheid en mediawijsheid van burgers. Veel klassen uit het basisonderwijs bezoeken regelmatig de bibliotheek om te werken aan leesvaardigheid en de ontwikkeling van leesplezier. Leden lenen er een roman van Arnon Grunberg of Mien van ’t Sant. Veel mensen bezoeken de bibliotheek ook voor bijvoorbeeld cursussen en lezingen.
De betekenis van de openbare bibliotheek heeft, evenals de publieke omroep, aan de ene kant een meer serieus kennis- en informatieaspect en aan de andere kant een ontspannend aspect. Beide kanten vind ik wezenlijk voor voorzieningen als de openbare bibliotheek en de publieke omroep.
Vanzelfsprekend moeten de functies van de bibliotheekvoorziening meegroeien met de ontwikkelingen van de samenleving. De maatschappij verandert en de bibliotheek dus ook. Ik sprak daarover reeds vorig jaar met uw Kamer tijdens een algemeen overleg.1 De gebruikscijfers maken duidelijk dat de bibliotheek er maatschappelijk gezien onverminderd toe doet en maar moeilijk valt weg te denken uit de Nederlandse samenleving.2 Tegelijkertijd valt niet te ontkennen dat de sector onder zware druk staat. Ik zie daarom een belangrijke rol weggelegd voor de openbare bibliotheek, maar alleen op voorwaarde dat de bibliotheken er snel in slagen – nu het nog kan – de kansen te grijpen èn een antwoord te geven op de bedreigingen.
In mijn brief van 21 oktober 2008 heb ik u aangegeven op welke manier ik – in overleg met IPO en VNG – wil bijdragen aan een toekomstbestendige bibliotheeksector. Daarbij kondigde ik drie belangrijke acties aan. Het versterken en versnellen van vernieuwing in de sector, mede op basis van aanbevelingen van de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie. Het opstellen van een bibliotheekcharter, waarmee de samenhang in de bibliotheeksector verder wordt versterkt, en het herpositioneren van de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) in een brancheorganisatie en een sectorinstituut.
In deze brief informeer ik u over de voortgang van de activiteiten. Allereerst vat ik de belangrijkste aanbevelingen van de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie (o.l.v. mevr. drs. J. Calff) samen. Daarna volgt mijn reactie op dit advies, waarbij ik ook kort stil sta bij de uitkomsten van het bestuurlijk overleg met IPO en VNG op 15 december 2008. Vervolgens ga ik in op het bibliotheekcharter en het belang daarvan voor het bibliotheekstelsel. Tot slot informeer ik u over de ontvlechting van de VOB.
Innovatie van de bibliotheek: het advies van de Commissie Calff
In mijn brief van 21 oktober 2008 heb ik u de definitieve rapportage van de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie en een beleidsreactie daarop toegezegd.3 Deze rapportage, getiteld Innovatie met effect, hebt u ontvangen op 8 december 2008.4 Mijn reactie daarop kon ik u nog niet sturen, omdat ik nog overleg moest voeren met IPO en VNG. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden en hierbij bied ik u mijn beleidsreactie aan.
Eén stelsel met twee pijlers en vernieuwing langs drie programmalijnen
De adviescommissie is ervan overtuigd dat het stelsel van openbare bibliotheken ook in de toekomst een belangrijke rol in de samenleving blijft spelen, maar de snelle maatschappelijke ontwikkelingen maken permanente innovatie noodzakelijk. De commissie verbindt daarbij de toekomst van de openbare bibliotheek nadrukkelijk aan twee samenhangende pijlers: de plaatsonafhankelijke digitale bibliotheek via internet én de lokale bibliotheken, verspreid over het land. Deze twee zijn volgens de commissie met elkaar verweven, versterken elkaar en moeten op elkaar worden afgestemd.
De commissie constateert dat de bestaande organisatorische, bestuurlijke en financiële inbedding van het bibliotheekstelsel nog sterk geënt is op het idee van de traditionele fysieke bibliotheek. Dit belemmert de inhoudelijke vernieuwingen juist op punten waar landelijke samenwerking, coördinatie en afstemming noodzakelijk is, zoals de digitale bibliotheek. Volgens de commissie moeten de vernieuwingen zich langs drie programmalijnen voltrekken:
1. het ontwikkelen van een digitale infrastructuur;
2. de innovatie van digitale diensten en producten;
3. de innovatie van beleid: collectiebeleid (o.a. digitale content), HRM en marketing.
De commissie stelt voor de enveloppemiddelen geheel in te zetten voor de drie programmalijnen. De verdeling wijkt enigszins af van de eerste voorstellen van de commissie die ik heb genoemd in mijn brief van 21 oktober 2008. De uiteindelijk voorgestelde verdeling is als volgt: digitale bibliotheek: € 10,3 mln.; HRM: € 2,7 mln.; marketing, collectiebeleid en overige: € 6 mln.
Centrale aansturing en organisatie
Op het terrein van de digitale infrastructuur en digitale content kiest de commissie voor centrale aansturing èn uitvoering. Bij de andere onderdelen is wel steeds sprake van centrale regie, maar wordt gekozen voor een organisatie die mede gericht is op het versterken van het innoverend vermogen van de sector zelf.
Vooruitlopend op het nieuwe sectorinstituut, dat naar verwachting in 2010 van start gaat, kiest de commissie voor een organisatie, waarbij een klein bureau verantwoordelijk is voor het gehele programma. Het ministerie van OCW stelt een stuurgroep in die de voortgang bewaakt en afstemt met het ministerie. Voor het opzetten en uitbouwen van de digitale infrastructuur wordt een projectteam gevormd, dat verantwoording aflegt aan het programmabureau.
De commissie benadrukt het belang van permanente innovatie. Om het innoverend vermogen van de sector te mobiliseren en versterken stelt de commissie voor om innovatiecentra op te richten (bijvoorbeeld bibliotheken en pso’s1 ). Een innovatieraad, bestaande uit de directeuren van de vijf innovatiecentra, fungeert als klankbord voor het programmabureau en als coördinatiepunt.
Ik ben de commissie zeer erkentelijk voor het nuttige en complexe werk dat zij in zeer korte tijd heeft verricht. Hieronder geef ik aan welke aanbevelingen ik wil overnemen. Deze heb ik besproken tijdens mijn overleg met IPO en VNG.
De commissie heeft met het benoemen van de twee pijlers van het stelsel – de fysieke en digitale bibliotheek – een nuttig conceptueel model aangereikt. Ik onderschrijf de opmerkingen van de commissie over het belang van de samenhang daartussen voor het toekomstig functioneren van de bibliotheek. Het komt er nu vooral op aan een juiste balans te vinden tussen de digitale en fysieke bibliotheek.
Voor een toekomst met perspectief is tijdige en succesvolle ontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek cruciaal. In mijn brief van 21 oktober 2008 gaf ik aan dat de openbare bibliotheek als cultuur- en informatievoorziening momenteel op internet geen echt zichtbare rol vervult. Een rol die zij vanuit haar publieke missie wel zou moeten hebben. Daarom onderschrijf ik de visie van de innovatiecommissie dat vernieuwing van de landelijke digitale bibliotheek prioriteit verdient. De sector heeft op digitaal terrein een inhaalslag te maken en liefst in hoog tempo.
De digitale bibliotheek heeft alleen kans van slagen als ze een vanzelfsprekende plek krijgt in het alledaagse informatie(zoek)gedrag van de gebruikers. Daarvoor moet deze beter aansluiten bij de behoeften van de gebruikers en de wijze waarop zij omgaan met informatie. Dit betekent– zoals de commissie terecht constateert – dat de digitale bibliotheek goed moet zijn aangesloten op de buitenwereld, zodat gebruikers er vanzelf terechtkomen.
De content van de digitale bibliotheek moet kwalitatief hoogwaardig zijn en duidelijke meerwaarde hebben ten opzichte van het reeds bestaande digitale aanbod. Daarnaast zie ik, gelet op de snelle opkomst van krachtige zoekmachines, voor bibliotheken niet alleen een rol weggelegd bij het helpen opsporen van informatie, maar ook bij het leren selecteren, het interpreteren en op betrouwbaarheid beoordelen van deze informatie. Ook kunnen zij een wegwijzerfunctie vervullen door te verwijzen naar relevante bronnen/links en dergelijke. Kortom, de rol van bibliotheken binnen de informatieketen moet volgens mij verschuiven van het helpen zoeken van informatie naar het in context plaatsen en duiden daarvan. Ik wil de komende periode aan die verbreding een bijdrage leveren.
Bij innovatie van de digitale bibliotheek wil ik gericht te werk gaan, zowel wat betreft de kernfuncties als wat betreft de doelgroepen. In mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur (april 2008) heb ik aangegeven dat ik mij bij het innovatiebeleid wil richten op drie kernfuncties: lezen, leren en informeren. De Raad onderschreef die keuze. De invulling van deze kernfuncties zijn van wezenlijk belang voor de toekomst van de bibliotheeksector juist omdat de bedreigingen op dit vlak groot zijn. De overige functies (ontmoeting en debat; kunst en cultuur) zijn eveneens van groot belang voor de bibliotheken, maar vooral voor de lokale verankering, leefbaarheid en sociale cohesie. Deze functies kunnen het beste door gemeenten worden ingevuld in plaats van door de rijksoverheid.
Bij uitbouw van de digitale bibliotheek wil ik me vooral concentreren op de functies leren en informeren. Dat wil niet zeggen dat de functie lezen er voor mij minder toe doet. Maar binnen de huidige landelijke portal (www.bibliotheek.nl) wordt al veel aandacht besteed aan lezen, o.a. via het Leesplein en het Literatuurplein. Ook stimuleer ik het lezen via het leesbevorderingsprogramma Kunst van Lezen. De bibliotheken zijn daar nauw bij betrokken. Voor het lezen kan vooralsnog worden volstaan met het actualiseren en interactief maken van de dienstverlening, en aansluiten op reeds bestaande voorzieningen, zoals de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org).
De digitale dienstverlening die is gericht op leren en informeren, vraagt om een ingrijpender heroriëntatie. Terecht stelt de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie een evaluatie voor van diensten als Schoolbieb.nl, Al@din en de G!ds. Naar mijn mening moet die evaluatie ook gaan over het conceptuele model van de digitale bibliotheek.
Vooruitlopend op die evaluatie wil ik graag het volgende opmerken. Uiteraard moeten de digitale activiteiten binnen de publieke missie passen. Betrouwbaarheid, openbaarheid en onafhankelijkheid vormen hierbij belangrijke criteria. Verder is het van belang dat de digitale content en dienstverlening een duidelijke maatschappelijke meerwaarde biedt ten opzichte van het reeds bestaande aanbod.
Innovatie van de digitale bibliotheek moet zich niet alleen richten op de huidige groep van gebruikers, maar ook op potentiële gebruikers. Jongeren zijn van groot belang om een brug te slaan naar het bibliotheekgebruik in de toekomst. Ik beschouw hen daarom als een belangrijke doelgroep. Onder de huidige gebruikers vormen o.a. allochtonen en minder mobiele en slechtziende ouderen een andere belangrijke doelgroep.
Ook wil ik een accent leggen op de rol die bibliotheken bij ondersteuning van het onderwijs kunnen spelen voor docenten en leerlingen. Bij leerlingen denk ik bijvoorbeeld aan leerlingen in het (voorbereidend) beroepsonderwijs. Juist daar is de versterking van de informatievaardigheden van groot belang. Enkele voorbeelden uit de praktijk illustreren hoe nuttig bibliotheken kunnen zijn voor leerlingen.1
Bibliotheek Zwolle en 2 ROC’s (30 000 leerlingen) zijn onlangs het samenwerkingsproject «Biebsearch» gestart. De bibliotheek ondersteunt de leerlingen daarbij op verschillende manieren. Zo beschikken zij over een krachtiger leeromgeving, doordat bibliotheekproducten binnen die omgeving zijn geplaatst (en direct op de startschermen verschijnen). Informatie kan ofwel full text geraadpleegd worden, ofwel besteld worden via het Zoek&Boek-systeem. De bibliotheek levert de media op school af en haalt ze ook weer op. Daarnaast biedt de bibliotheek ondersteuning op het gebied van informatie- en mediavaardigheden, gekoppeld aan leergang «Leren loopbaan Burgerschap» en worden bovendien stageplekken aangeboden. Ook vanuit het voortgezet onderwijs is grote belangstelling voor het succesvolle project.
De door bibliotheek Haarlemmermeer ontwikkelde «Huiswerkcentrale.nl» zal vanaf medio 2009 een dienst – voor online ondersteuning – bieden aan leerlingen in het middelbaar onderwijs. De bibliotheek helpt bij het verrichten van alle werkstuk-opdrachten binnen het VO-curriculum, waarbij bronnenonderzoek vereist is. Het project wordt zo opgezet dat een verlaging van werkdruk en tijdswinst voor docenten en begeleiders merkbaar zal zijn.
De digitale bibliotheek ontstijgt het lokale karakter van de «gewone» bibliotheek. Dat maakt het noodzakelijk om dit project centraal uit te voeren en aan te sturen, uiteraard in goed overleg met de bibliotheeksector. Op deze manier wordt het ook mogelijk om snel in te spelen op de huidige uitdagingen. Niet alleen de digitale infrastructuur en content moet centraal aangestuurd en uitgevoerd worden – zoals de commissie bepleit – maar ook het ontwikkelen van digitale producten en diensten.
Mijn streven is, in goed overleg met de VOB, dat het sectorinstituut en de brancheorganisatie per 1 januari 2010 van start kunnen gaan. De voorstellen van de commissie om een programmabureau en een stuurgroep op te richten, spreken mij daarom minder aan. Dit leidt tot een onnodig zware organisatie voor de periode van één jaar.
De bibliotheekvernieuwing van de afgelopen jaren heeft ons geleerd dat het noodzakelijk is continu te vernieuwen. De suggestie van de commissie om bij het stimuleren van innovatie ook de kracht van de sector te mobiliseren is mij uit het hart gegrepen. Omdat de expertise op de drie programmalijnen nog onvoldoende geconcentreerd is binnen een specifieke bibliotheek of pso, geef ik er de voorkeur aan om in 2009 nog niet met innovatiecentra te werken, al is dit wel het streven voor de periode daarna. Naar mijn mening verdient het in 2009 de voorkeur per onderdeel te werken met een groep experts uit de bibliotheeksector. Vanzelfsprekend moet er één duidelijk aanspreekpunt per programmalijn zijn. Ik werk deze aanpak in overleg met de VOB en de aan te stellen programmamanagers verder uit.
Omdat de verdere uitbouw van de digitale bibliotheek cruciaal is, zullen de middelen bij uitstek daaraan worden besteed. De aanbevelingen van de commissie sluiten goed aan bij de activiteiten uit de Agenda voor de toekomst van de VOB. Om dubbele financiering te voorkomen wil ik daarom de programmalijnen Marketing en HRM bekostigen uit de structurele subsidie die aan de VOB wordt verstrekt voor de huidige besteltaken. Zo kunnen de enveloppegelden vrijwel geheel voor de versterking van de digitale bibliotheek worden gebruikt.
Ik realiseer mij dat aan het innovatiebeleid ook implementatiekosten voor provincies en gemeenten verbonden zijn. Daarom wil ik hen daarbij, binnen het budgettaire kader van de enveloppemiddelen, ondersteunen.
Over het advies van de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie heb ik overleg gevoerd met IPO en VNG. Wij hebben goede afspraken gemaakt over de inhoudelijke, financiële en organisatorische aanpak van het innovatiebeleid. Deze treft u hierbij aan (bijlage 1)1. De afspraken volgen inhoudelijk voor een groot deel de aanbevelingen van de commissie. Wat betreft de organisatie en de verdeling van de budgetten ben ik – in overleg met IPO en VNG – tot enigszins afwijkende afspraken gekomen. Daarbij heb ik mij laten leiden door mijn visie op het advies.
In mijn brief van 21 oktober 2008 heb ik u laten weten dat er een bibliotheekcharter komt. Doel daarvan is het beleid van de drie overheden beter op elkaar aan te laten sluiten. Hierdoor wordt de samenhang in de bibliotheeksector verder versterkt. Daarnaast zal het charter de richting van – en de regie op – de bibliotheekvernieuwing versterken. In het charter worden de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de drie overheidslagen vastgelegd. Tot mijn genoegen hebben IPO, VNG en ik overeenstemming bereikt over de uitgangspunten voor het charter. De uitgangspuntennotitie treft u hierbij aan (bijlage 2).1
Omdat gemeenten het leeuwendeel van het openbaar bibliotheekwerk bekostigen, heb ik de VNG gevraagd om te zorgen voor een trekker uit haar kring. De heer Hans Dijkstal heeft zich daartoe in beginsel bereid verklaard. Het streven is het charter – dat in concept aan de drie bestuurslagen ter goedkeuring wordt voorgelegd – nog in 2009 vast te stellen.
De afgelopen periode is geïnvesteerd in het versterken van de afzonderlijke elementen van het bibliotheekstelsel.2 Nu is het noodzakelijk dat er daadwerkelijk één stelsel van bibliotheken komt. Ik wil dat bereiken door de netwerkvorming verder te stimuleren en de vrijblijvendheid binnen het stelsel terug te dringen.
Het sterk gedecentraliseerde karakter van de sector biedt veel ruimte om vast te houden aan de eigen autonomie. Dit heeft tot gevolg dat partijen onvoldoende samenwerken of dat wèl doen, maar dan zonder bindende afspraken. De samenwerking tussen bibliotheekorganisaties, tussen de overheden onderling en tussen beide heeft daardoor een te vrijblijvend karakter. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de bevoegdheden versnipperd zijn. In dit opzicht heeft de decentralisatie het stelsel kwetsbaar gemaakt. Inspanningen in de afgelopen jaren om daarin verbetering te brengen hebben onvoldoende resultaat opgeleverd.3 Ik denk dat het bibliotheekcharter een belangrijk instrument kan zijn om de samenhang te verbeteren en de slagkracht te vergroten. Decentralisatie blijft hierbij het uitgangspunt.
Door middel van het charter – maar ook langs de weg van het bestuurlijk overleg – zet ik mij actief in voor de verbetering van het bibliotheekstelsel. Uiteraard zullen alle partijen daaraan moeten bijdragen. Voor provincies zie ik een belangrijke rol bij het stimuleren van bovenlokale netwerkvorming binnen het eigen werkgebied en tussen de diverse provincies. Verder kan de bibliotheeksector aanmerkelijk worden versterkt door het beter benutten van de pso’s. Provincies kunnen als opdrachtgevers van de pso’s daaraan een bijdrage leveren. Kortom, ook in de toekomst zie ik voor provincies een essentiële rol weggelegd.
Bij het opstellen van het charter wordt ook aandacht geschonken aan de spreiding van bibliotheekvoorzieningen, c.q. de rol die de bibliotheekvernieuwing kan spelen bij vitalisering van het pIatteland.1 Ik beschouw de digitale bibliotheek als een belangrijk hulpmiddel om de spreiding van bibliotheekvoorzieningen op het platteland te verbeteren. Vooruitlopend op de totstandkoming van het charter heb ik overleg gevoerd met het ministerie van LNV om te kijken hoe ons beleid het beste kan worden afgestemd. Daarbij is de Agenda Vitaal Platteland van de ministers van LNV en EZ ook betrokken.2 Op basis van een eerste verkenning van mogelijke samenwerkingsprojecten (pilots) is geconcludeerd dat daarvoor goede mogelijkheden bestaan. Binnenkort wordt een aantal projecten geselecteerd.
De ontvlechting van de branche- en besteltaken van de VOB is belangrijk voor het toekomstig functioneren van de bibliotheeksector. Het VOB-bestuur en ik zijn van mening dat tijdens deze complexe operatie de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar mag komen. Ik heb de VOB hierbij de benodigde ondersteuning toegezegd.
In mijn brief van 21 oktober 2008 schreef ik dat ik overleg voerde met de VOB over een plan van aanpak.1 Dit plan is inmiddels in goed overleg vastgesteld. Gekozen is voor een gezamenlijk opdrachtgeverschap. Samen met de VOB wordt hard aan de uitvoering gewerkt. Onder meer is afgesproken dat de sector via een klankbordgroep bij de ontvlechting wordt betrokken. De werkzaamheden liggen op schema.
In de komende jaren komt het er vooral op aan de bibliotheeksector door gerichte innovatie nieuw elan en perspectief te geven. Met name de vernieuwing en verdere uitbouw van de digitale bibliotheek tot een kwalitatief hoogwaardige informatievoorziening is van cruciaal belang voor de herpositionering van de bibliotheek. Ik zal mij daar samen met IPO en VNG voor inzetten. Vertrekpunt daarbij zijn de wensen en behoeften van de gebruikers, al gaat het bij cultuurbeleid natuurlijk om meer dan dat alleen. Naar mijn overtuiging is met de gemaakte afspraken over het innovatiebeleid, het charter en de ontvlechting van de VOB een goede basis gelegd voor de toekomst van de sector.
Zie 28 330 Herstructurering openbaar bibliotheekwerk, nr. 28, Verslag van een Algemeen Overleg (vastgesteld 30 mei 2008).
Door de beschikbaarstelling van digitale content aan het onderwijs kunnen bibliotheken docenten ondersteunen, de leeromgeving voor scholieren aantrekkelijker maken en hun informatievaardigheden versterken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28330-32.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.