28 325 Bouwregelgeving

Nr. 215 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 oktober 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 16 juni 2020 inzake de ontwikkelingen op het gebied van brand- en vluchtveiligheid van gebouwen (Kamerstuk 28 325, nr. 213)

De vragen en opmerkingen zijn op 10 juli 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 22 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De griffier van de commissie, Roovers

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van de brand- en vluchtveiligheid van gebouwen. Zij hebben hierbij meerdere vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten te weinig voortgang hebben geboekt met betrekking tot de inventarisatie en dat de Minister constateert dat dit geen goede zaak is. Deze leden delen die constatering. De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de Minister de provincies gaat vragen toezicht uit te oefenen in het kader van hun interbestuurlijk toezicht op gemeenten conform de motie van de leden Koerhuis en Beckerman. De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat dit gebeurt. Zij vragen of de Minister kan toelichten hoe dit toezicht er precies uit gaat zien. Deze leden willen daarbij weten hoe provincies om zullen gaan met gemeenten die onvoldoende of geen vooruitgang boeken met de inventarisatie en of er sancties zullen volgen voor deze gemeenten.

De leden van de VVD-fractie willen ook weten welke stappen er ondernomen zullen worden naar aanleiding van de resultaten uit de inventarisatie. Deze leden zien graag een voorbeeld stappenplan die gemeenten kunnen gebruiken. Daarbij vinden deze leden het belangrijk dat het herstel landelijk wordt gecoördineerd en gecontroleerd. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de Autoriteit woningcorporaties (Aw) een rol kan vervullen in het toezicht als het gaat om gebouwen in eigendom van woningcorporaties.

In 2018 heb ik in samenspraak met de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland (VBWTN) en Brandweer Nederland het protocol «Inventarisatie en onderzoek brandveiligheid gevels» opgesteld en ter beschikking gesteld aan gemeenten.1 Dit protocol bevat een stappenplan voor zowel het uitvoeren van de inventarisatie als de opvolging daarvan. Gemeenten vragen aansluitend op de inventarisatie aan eigenaren van risicovolle gebouwen om onderzoek uit te voeren naar het voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Als hieruit blijkt dat niet wordt voldaan dan moeten maatregelen worden genomen, zoals bijvoorbeeld herstel van de gevel. Indien door de gebouweigenaar geen opvolging wordt gegeven aan deze maatregelen, kan de gemeente handhavend optreden. Het protocol geeft algemene informatie hierover, maar de uiteindelijke maatregelen en eventuele handhaving zijn maatwerk per gebouw. Op lokaal niveau kan door gemeenten worden geregeld dat de gebouwen uiteindelijk veilig zijn. Landelijke coördinatie of controle op gebouwniveau is daarmee niet nodig.

Een rol voor de Aw ligt niet in de rede. De Aw ziet erop toe dat woningcorporaties zich concentreren op hun kerntaak: zorgen dat mensen met een laag inkomen goed en betaalbaar kunnen wonen. Het gaat hierbij onder andere om de governance en het financiële beheer van corporaties. De Aw ziet er niet op toe dat de woningen en woongebouwen van corporaties voldoen aan de bouwregelgeving. Deze taak is belegd bij gemeenten (bouw- en woningtoezicht).

Inmiddels heb ik besloten dat interbestuurlijk toezicht door provincies nodig is. Het interbestuurlijke toezicht is in 2012 vastgelegd in de Wet Revitalisering Generiek Toezicht 2 . De provincie kan bij de gemeenten nagaan wat de stand van zaken is van de inventarisatie en het gemeentelijke toezicht op het uitvoeren van onderzoek naar de brandveiligheid van de gevels van de als risicovol geïnventariseerde gebouwen en op het vervolgens nemen van noodzakelijk maatregelen om de veiligheid te waarborgen. Aansluitend hierop kan de provincie waar nodig afspraken met de gemeente maken voor een snelle afronding. Als een gemeente een taak verwaarloost, kan de provincie die taak overnemen (indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing). Voor de toepassing van dit instrument is er een algemeen beleidskader met een interventieladder 3 . Het is aan de provincie om hiervan gebruik te maken in het geval een gemeente geen opvolging geeft aan de gemaakte afspraken.

De leden van de VVD-fractie vragen zich ook af welke rol elektrische auto’s en elektrische laadpalen spelen in de brandveiligheid van parkeergarages. In hoeverre is er bij de bouw van parkeergarages met deze ontwikkeling rekening gehouden en zorgen elektrische auto’s/laadpalen voor minder brandveiligheid. De leden van de VVD-fractie vragen zich daarnaast af welke rol zonnepanelen spelen in de brandveiligheid van woningen. Kan de Minister hier nader op ingaan?

De energietransitie brengt naast mogelijkheden ook nieuwe vraagstukken op het gebied van veiligheid met zich mee. Dit geldt ook voor de brandveiligheid van parkeergarages in relatie tot elektrische auto’s en oplaadpunten en zonnepanelen in relatie tot de brandveiligheid van woningen.

De brandveiligheidsrisico’s van elektrische auto’s en het opladen daarvan zijn anders dan die van conventionele auto’s. Dit heeft vooral gevolgen voor de brandbestrijding. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd naar aanleiding van Kamervragen en het schriftelijk overleg Duurzaam Vervoer (Kamerstuk 32 813, nr. 494). Er bestaan inmiddels richtlijnen voor brandweeroptreden bij elektrische voertuigen en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) heeft onlangs het Infoblad «Brandveiligheid van parkeergarages met elektrisch aangedreven voertuigen» uitgebracht.4 Hierin staan maatregelen die kunnen helpen bij het realiseren van brandveilige parkeergarages met elektrisch aangedreven voertuigen.

In mijn opdracht wordt door het normalisatie instituut NEN gewerkt aan een integrale NEN-norm voor de brandveiligheid van parkeergarages waarbij ook elektrische auto’s en laadpunten worden meegenomen. Zie hierover ook mijn antwoorden op de vragen van de SP-fractie over dit onderwerp. Verder komen op initiatief van de Staatssecretaris van IenW in de loop van 2020 de laatste inzichten ten aanzien van de veiligheid, waaronder brandveiligheid, van elektrisch vervoer en oplaadpunten beschikbaar met een update van de «Factsheet veiligheid elektrisch vervoer».5

De Minister van EZK heeft uw Kamer over de brandveiligheid van zonnepanelen geïnformeerd in de brief van 19 mei 2019 (Kamerstuk 32 757, nr. 152). Uit TNO-onderzoek blijkt dat het verkeerd aanleggen van zonnepanelen incidenteel kan leiden tot brand. Door de installatiebranche is ingezet op een betere kwaliteitsborging van de montage. In het kader van deze betere kwaliteitsborging heeft de Minister van EZK in zijn brief «Zon op dak: kansen en oplossingsrichtingen» van 24 juni 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 563) u recent geïnformeerd over de aanpassingen van de bestaande keurmerken door de installatiesector en het overleg met de verzekeraars. Naast deze acties heb ik aan NEN gevraagd om te bezien of de van toepassing zijnde NEN-normen aanpassing behoeven. Door NEN is dit opgepakt en in het eerste kwartaal van 2021 zal dit leiden tot voorstellen voor de aanpassing van NEN-normen. Deze voorstellen worden vervolgens onder de aandacht gebracht van de keurmerken en verzekeraars, voor zover deze partijen nog niet betrokken zijn bij het NEN-traject. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Ronnes (Kamerstuk 28 325, nr. 208) om op basis van het advies van NEN in overleg te gaan met de keurmerken en verzekeraars.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van de brand- en vluchtveiligheid van gebouwen. Zij hebben nog enkele vragen. De leden van de CDA-fractie lezen dat ten aanzien van de noodzakelijke inventarisatie van risicovolle gevels dat slechts 74% van de gemeenten was begonnen met de inventarisatie. Graag vernemen zij hoe gemeenten gestimuleerd kunnen worden om de inventarisatie spoedig af te ronden.

Teneinde gemeenten te stimuleren om de inventarisatie en de opvolging daarvan spoedig af te ronden, heb ik de provincies gevraagd toezicht uit te oefenen in het kader van hun interbestuurlijk toezicht op gemeenten. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over dit onderwerp.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uitvoering is gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Ronnes en Krol (Kamerstuk 32 847, nr. 358) opdat de vluchtmogelijkheden van ouderen en minderzelfredzamen veiliger kan worden. De nieuwe eisen richten zich echter vooral tot nieuwe en te verbouwen woongebouwen. Graag vernemen zij in hoeverre gemeenten gestimuleerd kunnen worden om gemotiveerd eigenaren van panden aan te schrijven tot het realiseren van een hoger veiligheidsniveau. Tevens ontvangen zij graag inzicht in het aantal gemeenten dat daartoe reeds is over gegaan en hoeveel panden daarvoor in aanmerking zouden komen.

Bij bestaande woongebouwen bestaat juridisch de mogelijkheid dat gemeenten gemotiveerd gebouweigenaren kunnen aanschrijven tot het realiseren van een hoger veiligheidsniveau als dit nodig is gezien de samenstelling van de bewoners in een woongebouw voor het veilig kunnen vluchten. Het is aan gemeenten om hier als bevoegd gezag gebruik van te maken. Een gemeente zal daarbij moeten motiveren waarom het in een specifiek geval noodzakelijk is om hogere eisen te stellen. De mogelijkheid tot aanschrijven wordt door mij gezien als laatste middel. Het uitgangspunt is dat eigenaren uit eigen beweging hun verantwoordelijkheid nemen in voorkomende gevallen. Gemeenten kunnen daarbij eigenaren wijzen op de brandveiligheidsrisico’s en vragen om maatregelen te nemen. Het is aan gemeenten zelf om hier, al dan niet in samenspraak met de brandweer, invulling aan te geven. Ik heb geen informatie over het aantal gemeenten dat reeds is overgegaan tot het gemotiveerd aanschrijven van gebouweigenaren, noch van het aantal panden dat hiervoor in aanmerking komt.

In samenspraak met gemeenten en brandweer zal ik, zoals in mijn brief van 16 juni jongstleden gemeld, een onderzoek laten uitvoeren naar de staat van de vluchtwegen en bewonerssamenstelling in bestaande woongebouwen mede in relatie tot de wijze van alarmering bij brand en de mogelijke inzet van de brandweer. Dit onderzoek zal leiden tot meer inzicht in de staat van bestaande woongebouwen. Het is van belang dat bij dit onderzoek ook de resultaten van het onderzoek naar rookverspreiding van het IFV worden beschouwd. De resultaten van het genoemde onderzoek naar de staat van de vluchtwegen en bewonerssamenstelling in bestaande woongebouwen kunnen gemeenten betrekken bij hun beleid om gebouweigenaren aan te sporen maatregelen te nemen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief de ontwikkelingen op het gebied van de brand- en vluchtveiligheid van gebouwen. Zij hebben nog enkele vragen die zij aan de regering voor willen leggen.

De leden van de D66-fractie vernemen dat er een protocol wordt opgesteld ten aanzien van de brandveiligheid van gevels. Zij vernemen daarnaast dat er geen verplichting wordt gesteld aan het gebruik van onbrandbare materialen. Deze leden vragen in hoeverre bij een dergelijk protocol ook wordt gekeken naar de bandveiligheid op constructieniveau, in plaats van slechts op materiaalbasis? Deze leden vragen daarnaast in hoeverre de huidige testregimes op brandveiligheid ook voldoende de brandveiligheid van de gehele constructie meenemen in plaats van slechts de (on)brandbaarheid van de individuele materialen?

Het doel van de kwaliteitsborging volgens het op te stellen protocol is dat een opgeleverde gevel voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012. De brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2012 hebben betrekking op de brandklasse van de gevel en branduitbreidingstrajecten via de gevel. De eisen die het Bouwbesluit 2012 daarvoor stelt, gelden voor de gehele gevelconstructie en niet voor de afzonderlijke materialen in de gevel. Het protocol zal daarom de brandveiligheid op constructieniveau beschouwen. Het protocol zal controlestappen en aanwijzingen geven voor de beoordeling van de gevel zowel bij de preventieve plantoetsing als bij de bouw zelf.

De Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften (ATGB) heeft voorgesteld om het protocol op te stellen, mede omdat de huidige brandtesten voor gevels en de wijze waarop deze worden toegepast, niet goed aansluiten op de eisen die het Bouwbesluit stelt aan gevelconstructies. Via dit protocol kunnen aanwijzingen worden gegeven hoe beschikbare testrapporten op een goede manier kunnen worden gebruikt bij de beoordeling of een gevel voldoet aan het Bouwbesluit. De ATGB geeft in dit kader nog meer aanbevelingen. Zo beveelt zij aan dat NEN bij de Europese Norminstelling CEN bepleit dat de Europese bepalingsnorm voor de brandklasse wordt verduidelijkt. Ook wordt binnen Europa gewerkt aan een grootschalige brandtest voor gevels. De ATGB beveelt aan deze ontwikkeling te volgen vanuit Nederland en hierop te anticiperen. Zoals in mijn brief van 16 juni jongstleden gemeld, heb ik alle aanbevelingen van de ATGB overgenomen.

De leden van de D66-fractie constateren dat 31% van de gemeenten nog geen inventarisatie hebben afgerond, en dat circa 10% helemaal geen invulling heeft gegeven aan het verzoek tot inventarisatie. Deze leden vragen op welke wijze de 10% zonder invulling aan de inventarisatie wordt aangespoord hiermee te beginnen? Daarnaast vragen zij op welke manier het toezicht door provincies wordt vormgegeven en hoe het Rijk daarbij betrokken blijft? Welke instrumenten heeft het Rijk verder in het geval de inventarisaties onverhoopt achterblijven in de komende periode?

Teneinde alle gemeenten aan te sporen om de inventarisatie en de opvolging daarvan uit te voeren, heb ik de provincies gevraagd toezicht uit te oefenen in het kader van hun interbestuurlijk toezicht op gemeenten. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen van de VVD-fractie over dit onderwerp. Voor wat betreft de betrokkenheid van het Rijk het volgende. Het is aan de provincies zelf om dit interbestuurlijk toezicht vorm te geven. In de Wet Revitalisering Generiek Toezicht is in 2012 het toezicht op gemeenten nadrukkelijk neergelegd bij de provincies en niet bij het Rijk. Provincies en ook gemeenten hebben beleidsruimte om invulling te geven aan hun toezicht. Zij leggen hierover verantwoording af aan hun raden. Dit geldt ook voor de planning en uitvoering van het onderzoek naar de brandveiligheid van gevels.

De leden van de D66-fractie constateren dat er een gesprek heeft plaatsgevonden met de VBWTN over vluchtroutes bij brand. Zij vragen wat er uit dit gesprek is gekomen en wat hierna de vervolgstappen zijn in het kader van vluchtmogelijkheden bij brand?

Het gesprek met de VBWTN en de brandweer is gevoerd ter uitvoering van de motie van de leden Beckerman en Koerhuis (Kamerstuk 28 325, nr. 207). Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat er met de aanpassingen van de bouwregelgeving goede stappen zijn gezet voor de verbetering van vluchtmogelijkheden in nieuwe en te verbouwen woongebouwen. Verder is naar voren gekomen dat een onderzoek gewenst is naar de staat van de vluchtwegen en bewonerssamenstelling in bestaande woongebouwen mede in relatie tot de wijze van alarmering bij brand en de mogelijke inzet van de brandweer. Zoals ik in mijn brief van 16 juni heb aangegeven, zal ik dit onderzoek uitvoeren. Zie ook de beantwoording van de vragen van het CDA.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennis genomen van de voortgangsbrief over de aanpak van brandgevaarlijke gebouwen. Zij zijn blij dat de Minister alle aanbevelingen van de ATGB overneemt. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de Minister. Allereerst lezen zij in de brief dat «Het verbieden van alle brandbare materialen heeft daarnaast vergaande consequenties voor de gangbare bouwpraktijk. De ATGB beveelt wel aan om nader te onderzoeken of voor risicovolle situaties de huidige brandklasse-eis voor de gevel toereikend is.» De Minister gaat vervolgonderzoek laten doen. Dat is wat de aan het woord zijnde leden betreft een goede zaak. Wel roept dit de vraag op wat als uit dit onderzoek komt dat het verbieden wel de juiste stap is die moet worden gezet? Ziet de Minister dit dan als uitvoerbare optie? En zo ja, hoe worden de door de ATGB genoemde verregaande consequenties dan ondervangen? Wanneer verwacht de Minister dat dit nadere onderzoek klaar is?

Het betreffende onderzoek richt zich op gebouwen die als extra risicovol kunnen worden beschouwd. Hierbij moet vooral gedacht worden aan hoge gebouwen en gebouwen waarin wordt geslapen en verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. Bij dit nadere onderzoek laat ik ook de resultaten beschouwen uit het onderzoek dat in opdracht van mij is uitgevoerd naar de regelgeving (en aanpassing daarvan) in andere Europese landen. Dit rapport kunt u vinden op www.rijksoverheid.nl.6 Uit dit onderzoek volgt dat het merendeel van de beschouwde landen de wettelijke eisen na de Grenfell-brand heeft gewijzigd of een voornemen daartoe heeft. De wijzigingen betreffen vooral een verzwaring van brandklasse B naar A2 voor de gevels van bepaalde hoge gebouwen.

Indien uit het nadere onderzoek blijkt dat voor bepaalde gebouwen de brandklasse eis ook in Nederland aanpassing behoeft dan moet bekeken worden wat de consequenties precies zullen zijn en hoe hiermee in de praktijk kan worden omgegaan. Ik verwacht dit onderzoek begin 2021 klaar te hebben. De resultaten van het onderzoek zal ik vervolgens voorleggen aan de ATGB voor advies. Nadat ik van de ATGB een advies heb gekregen, stuur ik de Tweede Kamer vervolgens een beleidsreactie. Ik wil niet op de uitkomsten van het onderzoek en mogelijke consequenties vooruitlopen.

De Minister schrijft dat het onderzoek door gemeenten nog onvoldoende vordert en dat zij daarom de provincies gaat vragen om interbestuurlijk toezicht uit te oefenen. Kan de Minister, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, dit nader toelichten? Wat vraagt zij de provincies precies en welk tijdspad koppelt zij daaraan? Met andere woorden: wanneer moet het onderzoek door gemeenten geheel gereed zijn?

Voor het interbestuurlijk toezicht verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van de VVD en de CDA.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het overzicht over de ontwikkelingen op het gebied van de brand- en vluchtveiligheid van gebouwen. Zij zijn de regering erkentelijk voor de stappen en verbeteringen die zijn genomen, maar hebben hier aanvullingen op en vragen bij. Volgens de leden van de SP-fractie is er namelijk meer nodig om brand- en rookgevaren te voorkomen en aan te pakken.

Ten eerste valt op dat de regering geen stand van zaken geeft over brandgevaarlijke ketels of andere wooninstallaties terwijl hier de afgelopen jaren door de leden van de SP-fractie vaak aandacht voor is gevraagd. Kan de regering alsnog dit overzicht verschaffen? Naar aanleiding van mogelijk gevaarlijke gasverbrandingsinstallaties hebben VVD en SP gepleit voor een 0800-nummer, zodat bezorgde huiseigenaren en huurders een telefoonnummer hebben om hun vragen en zorgen kwijt te kunnen. De motie hiertoe (Kamerstuk 35 022, nr. 13) is aangenomen door de Tweede Kamer, maar niet uitgevoerd. De leden van de SP-fractie vragen de regering hierop te reflecteren en de motie alsnog in zijn geheel uit te voeren.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie of de regering vindt dat de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit) voldoende bereikt wordt door huiseigenaren of huurders die zich zorgen maken over bijvoorbeeld hun cv-ketel. Is het telefoonnummer van de NVWA voldoende bekend? Ook vragen de leden van de SP-fractie hoeveel meldingen, klachten of opmerkingen van particulieren in 2018, 2019 tot aan half 2020 zijn binnengekomen bij de NVWA over gasverbrandingsinstallaties?

De leden van de SP-fractie hebben meer vragen over mogelijk brandgevaarlijke gasverbrandingsinstallaties. In oktober 2019 informeerde de regering de Tweede Kamer over de uitkomsten van een onderzoek van de NVWA (Kamerstuk 35022–15). Er werden drie corrigerende acties van Ferroli noodzakelijk geacht door de NVWA. De leden van de SP-fractie vragen of alle drie de acties zijn uitgevoerd. Zo nee, waarom niet? Ook vragen deze leden of er nadere maatregelen door de NVWA zijn genomen in de richting van Ferroli en zo ja, waarom?

De leden van de SP-fractie willen vervolgens graag weten:

  • hoeveel nog in gebruik zijnde Agpo Ferroli cv-ketels van de type Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux zijn voorzien van een thermische beveiliging;

  • hoeveel van deze ketels tot op heden zijn vervangen;

  • hoeveel van deze typen ketels in totaal nog in gebruik zijn;

  • wanneer al deze typen ketels vervangen zullen zijn;

Ook luidt de vraag van de leden van de SP-fractie of de regering het vervangen van al deze typen cv-ketels wil bespoedigen.

De Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) informeerde de Kamer eerder dat huiseigenaren of huurders voor specifieke vragen over hun cv-ketel terecht kunnen bij hun woningcorporatie of het installatiebedrijf dat voor eigenaren van cv-ketels het reguliere onderhoud uitvoert. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van de Minister ( Aanhangsel Handelingen II 2019 /20, nr. 871). In deze brief is de Minister ook ingegaan op het 0800-nummer en waarom hij daar geen toegevoegde waarde inziet. Er zijn geen aanwijzingen dat de mogelijkheid om onveilige producten, waaronder cv-ketels, te melden bij de NVWA (te) weinig bekend is bij bedrijven of consumenten.

De NVWA heeft de Minister voor MZS laten weten dat over de periode januari 2018 tot en met 19 mei 2020 in totaal 108 vragen zijn gesteld en een 30-tal meldingen zijn gedaan, via de website van de NVWA en telefonisch, die betrekking hebben op cv-ketels. Daaronder is een tiental meldingen over een mogelijk onveilige cv-ketel. De overige meldingen betreffen vragen over cv-ketels, onder andere naar aanleiding van de media-aandacht rond de cv-ketels van Nefit en Ferroli.

Wat betreft de van Ferroli noodzakelijk geachte acties heeft de NVWA de Minister voor MZS laten weten dat twee van de drie acties direct door Ferroli zijn uitgevoerd. De derde actie betreft het aanbrengen van een thermische beveiliging als extra veiligheidsmaatregel. Die thermische beveiliging moest echter worden ontwikkeld en conform de wettelijke voorschriften goedgekeurd worden door een onafhankelijke keuringsinstelling. Door de Covid-19-maatregelen heeft dit enige vertraging opgelopen, maar inmiddels is de goedkeuring verkregen en is de productie gestart. De uitrol is in september 2020 gestart. Buiten de eis dat Ferroli adequate maatregelen neemt om de bewuste cv-ketels te verbeteren zijn door de NVWA geen nadere maatregelen genomen. Wel is gemonitord dat de uitvoering ervan voortgaat en correct wordt uitgevoerd.

De NVWA heeft geen informatie over hoeveel ketels inmiddels zijn vervangen en hoeveel er nog in gebruik zijn. Of en wanneer cv-ketels vervangen worden is aan de eigenaren. In de regel hebben cv-ketels een economische levensduur van 12 tot 15 jaar. Veel van de bewuste cv-ketels hebben die leeftijd bereikt of overschreden. De NVWA houdt verder niet bij welke typen en merken ketels er op de markt zijn en toetst ook niet vooraf de veiligheid van de ketels. De fabrikant is verantwoordelijk voor de veiligheid van de ketels die hij op de markt brengt. Fabrikanten die kennis dragen van een vermoedelijke onveiligheid van hun producten (bijvoorbeeld door signalen van consumenten of installateurs of eigen onderzoek) zijn wettelijk verplicht dit te melden bij de NVWA. De NVWA heeft voor ketels geen (verdere) signalen ontvangen over bepaalde typen of merken waarbij brandgevaarlijkheid speelt.

Ten tweede wordt er door de regering in het gegeven overzicht niet gesproken over brandgevaar in parkeergarages onder of bij woningen, bijvoorbeeld door het opladen van elektrisch vervoer. Hierover hebben de Kamerleden Beckerman en Laçin eerder Kamervragen gesteld (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2192). De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken van het opstellen van een nieuwe NEN-norm voor de integrale brandveiligheid van parkeergarages door het Nederlandse Normalisatie Instituut (NEN). Hoe zal deze nieuwe NEN-norm eruit komen te zien? Wanneer zal de nieuwe NEN-norm gaan gelden?

De leden van de SP-fractie vragen tevens of in deze NEN-norm wordt opgenomen dat laadpalen voor elektronisch vervoer in ondergrondse parkeergarages geplaatst moeten worden in nabijheid van in- en uitgangen, zodat bij eventuele rook- en brandontwikkeling de brandweer er snel bij kan komen. Zo nee, hoe gaat de regering de veiligheid dan waarborgen?

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of er al een (nieuw) infoblad «parkeergarages en elektrische voertuigen» is uitgebracht door het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en op welke manieren deze onder de aandacht wordt gebracht bij opdrachtgevers, ontwikkelaars, bouwers en andere betrokkenen?

De NEN-norm voor de integrale brandveiligheid van parkeergarages zal brandveiligheidsmaatregelen geven voor parkeergarages. Door NEN is opdracht gegeven aan een externe rapporteur en NEN heeft de begeleidende werkgroep geïnstalleerd. De rapporteur is al aan de slag gegaan.

De norm zal een bepalingsmethode geven waarmee kan worden bepaald welke van deze brandveiligheidsmaatregelen nodig zijn voor een brandveilige parkeergarage. De bepalingsmethode gaat uit van een risicobenadering waarbij de grootte van de parkeergarage en de situering in een gebouw een rol spelen. Bij een parkeergarage onder woningen kunnen bijvoorbeeld meer maatregelen nodig zijn dan bij een vrijstaande parkeergarage. Het plaatsen van laadpalen in de nabijheid van in- en uitgangen zal naar verwachting daarbij worden beschouwd als een van de maatregelen.

Het IFV publiceerde op 9 juli jongstleden. haar infoblad «Brandveiligheid van parkeergarages met elektrisch aangedreven voertuigen». Het gaat hierbij om een publicatie die op eigen initiatief van het IFV is opgesteld in samenspraak met Brandweer Nederland. Via mediaberichten hebben deze partijen zelf de publicatie onder de aandacht gebracht bij derden.

Ik ben in overleg met Brandweer Nederland en NEN om te bezien hoe dit infoblad kan worden gebruikt bij het NEN-traject. Daarbij wordt ook gekeken naar het tijdpad van het NEN-traject en aanpassingen in de bouwregelgeving. Ik verwacht uw Kamer hierover eind 2020 nader te kunnen informeren.

Helaas hebben de leden van de SP-fractie geen duidelijk antwoord gekregen op de vraag of de regering bereid is om samen met betrokken organisaties, zoals gemeenten en de brandweer, tot een landelijk dekkend netwerk van dompelcontainers te komen. De leden van de SP-fractie vinden dat elektrisch vervoer niet ontmoedigd moet worden vanwege veiligheidsrisico’s bij het opladen. Bovendien willen de leden van de SP-fractie extra risico’s voor omwonenden voorkomen. Daarom stellen deze leden nogmaals de vraag of er een landelijk dekkend netwerk van dompelcontainers gaat komen, zodat alle accu’s van elektrische voertuigen adequaat geblust kunnen worden, met name omdat het voor lithiumaccu’s de enige blusmogelijkheid is.

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat de regering nader onderzoek en overleg wil over dompelcontainers. Zij vragen welk onderzoek nu loopt of is gedaan en welke overleggen plaatsvinden met welk resultaat. Graag vernemen de leden van de SP-fractie een planning wanneer duidelijk zal zijn of er wel of niet meer (mobiele) dompelcontainers beschikbaar zullen zijn.

In mijn antwoord van 24 maart 2020 op uw eerdere vraag over een landelijk dekkend netwerk van dompelcontainers, heb ik u geïnformeerd over lopend overleg tussen brandweer, bergers, politie, verzekeraars en wegbeheerders over het protocol voor het veilig afwikkelen van een incident met een elektrisch voertuig, waarbij in bepaalde situaties de inzet van de dompelcontainer mogelijk uitkomst kan bieden. In het kader van dit overleg wordt de inzet van dompelcontainers en een mogelijk landelijk dekkend netwerk daarvan nog verder onderzocht. Dit overleg is nog niet afgerond. Er bestaat inmiddels wel een richtlijn voor brandweeroptreden bij elektrische voertuigen van de Brandweeracademie.7 Hieruit volgt dat een brandende lithiumaccu geblust wordt met twee stralen lagedruk bluswater. Vervolgens wordt de accu langdurig overmatig gekoeld met een lage drukstraal of onder gedompeld in bijvoorbeeld een dompelcontainer. Toepassing van een dompelcontainer is dus mogelijk, maar het is niet de enige blusmogelijkheid, zoals u veronderstelt.

Recentelijk zijn wijzigingen in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving aangebracht als het gaat om de brand- en vluchtveiligheid voor ouderen en minder zelfredzamen in woongebouwen.

Ook wordt een veiligheidscoördinator ingesteld om de veiligheid bij bouw- en sloopplaatsen te waarborgen. De leden van de SP-fractie steunen het instellen van een duidelijk aanspreekpunt op bouw- en sloopplaatsen als het gaat om de veiligheid. Wel vragen deze leden aan welke kwalificaties de veiligheidscoördinator moet voldoen en of de veiligheidscoördinator in dienst zal zijn van de overheid of van bedrijven.

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten wat de consequenties zullen zijn als er geen veiligheidscoördinator aanwezig is of als de veiligheidscoördinator niet goed functioneert. Wat gebeurt er dan?

In de beantwoording op Kamervragen over de ontwerpverzamelwijziging (Kamerstuk 33 118, nr. 150) van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) heb ik u onder andere geïnformeerd over de benodigde kwalificaties voor een veiligheidscoördinator. In het Bbl is geregeld dat de veiligheidscoördinator in de uitvoeringsfase (bouwfase) via een privaatrechtelijke overeenkomst in dienst is van degene die de hoofdwerkzaamheden verricht (de hoofdaannemer). Degene die de veiligheidscoördinator in dienst neemt is ervoor verantwoordelijk dat de coördinator in staat is (en wordt gesteld) om de in het Bbl geregelde werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Dit impliceert dat ervoor moet worden gezorgd dat de veiligheidscoördinator bekwaam is en voldoende opgeleid. Hiervoor biedt de markt opleidingen op mbo- en hbo-niveau aan. Ook verzekeraars zullen naar verwachting eisen gaan stellen aan de kwaliteit van de veiligheidscoördinator. In de praktijk zien we al dat grotere hoofdaannemers en opdrachtgevers veiligheidsdeskundigen in dienst hebben, dit minimaal op mbo-niveau maar meestal op hbo-niveau.

Wat betreft de consequenties bij een niet goed functionerende veiligheidscoördinator of wanneer deze niet is aangesteld kan ik aangeven dat bij het indienen van een vergunningaanvraag een risicomatrix ingevuld dient te worden. Indien daaruit volgt dat een veiligheidscoördinator en veiligheidsplan noodzakelijk zijn, moeten het veiligheidsplan en de naam en de contactgegevens van veiligheidscoördinator bij de aanvraag worden overgelegd. Als de aanvraag niet compleet is, kan het bevoegd gezag besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, echter dient de aanvrager eerst de mogelijkheid te krijgen om de aanvraag binnen een bepaald termijn aan te vullen (artikel 4.5 Algemene wet bestuursrecht). Als de aanvrager hier niet aan voldoet dan is er geen vergunning en mag er niet gebouwd worden. Indien er tijdens de bouw geen veiligheidscoördinator meer is, wordt er niet langer voldaan aan de vergunningsvoorwaarden en kan het bevoegd gezag handhavend optreden, bijvoorbeeld de bouw stopleggen.

De coördinator wordt tijdens de bouw aangesteld door degene die de bouwwerkzaamheden verricht (de hoofdaannemer), hij is bij hem in dienst. Als de veiligheidscoördinator niet naar behoren functioneert wordt hij hierop aangesproken door degene die hem heeft aangesteld.

Mocht er niet worden voldaan aan de veiligheidseisen dan richt toezicht en handhaving door het bevoegd gezag zich tot de normadressaat (artikel 7.3 Bbl), de opdrachtgever en de aannemer. Zij moeten zorgen dat wordt voldaan aan de veiligheidsvoorschriften van het Bbl.

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat in alle bestaande gebouwen rookmelders verplicht gaan worden. Deze leden zien graag de ingangsdatum vervroegd, omdat een maatregel die genomen kan worden om slachtoffers en schade te voorkomen niet kan wachten. Waarom gaat deze verplichting pas in op 1 juli 2022 en niet op 1 januari 2021? Is de regering bereid de ingangsdatum naar voren te halen, en zo nee waarom niet?

Er is gekozen voor de ingangsdatum 1 juli 2022 om gebouweigenaren voldoende tijd te geven om de maatregelen in alle woongebouwen door te voeren. Verder worden hiermee problemen voorkomen bij de levering en beschikbaarheid van rookmelders bij leveranciers. De ingangsdatum naar voren halen zou tot problemen ten aanzien van deze punten leiden.

Bij het verbouwen of transformeren van bestaande gebouwen moet voortaan worden uitgegaan van de nieuwbouwvoorschriften met betrekking tot zelfsluitende en rookwerende woningtoegangsdeuren. De leden van de SP-fractie juichen dit toe. Deze leden vernemen graag hoeveel toegangsdeuren in hoeveel panden vervangen zullen worden en op welke termijn?

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie graag meer gedetailleerd weten hoe de zwaardere eisen tegen rookverspreiding eruit zien. Welke andere eisen dan de zelfsluitende en rookwerende deuren worden bedoeld door de regering? Waarom gelden deze eisen alleen bij het verbouwen van woningen, vragen de leden van de SP-fractie.

Uit het voor dit wijzigingsbesluit gemaakte lastenonderzoek 8 volgt dat er 1,5 miljoen tot 2,0 miljoen woningtoegangsdeuren zijn in bestaande woongebouwen waarop deze eis, in geval van verbouw, van toepassing is. Geschat wordt dat per jaar bij 5% van deze woongebouwen daadwerkelijk verbouw plaatsvindt. De totale termijn waarbinnen de toegangsdeuren worden vervangen is daarmee ongeveer 20 jaar.

De eisen tegen rookverspreiding zijn eerder opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) 9 10 . Hieruit volgt dat de weerstand tegen rookdoorgang moet voldoen aan klasse S200 bepaald volgens NEN 6075. Naast de zelfsluitend- en rookwerendheid van deuren wordt nu ook geregeld dat de zelfsluitende woningtoegangsdeuren moeten zijn uitgevoerd met zogenaamde vrijloopdeurdrangers.

De eisen gelden alleen bij het verbouwen van woningen omdat er dan voor gebouweigenaren een logisch moment is om de betere rookwering van de deuren te realiseren. Uit oogpunt van rechtszekerheid is het primair aan eigenaren om te besluiten hun bestaande woning te verbouwen. Gemeenten kunnen in een uiterst geval een eigenaar wel aanschrijven om een bestaande woning te laten voldoen aan de nieuwbouweisen. Zie ook mijn antwoord op de vraag van het CDA over hetzelfde onderwerp.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het protocol ten aanzien van de brandveiligheid van gevels eruit komt te zien en wanneer deze gereed zal zijn. De ATGB (Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften) beveelt aan dat dit vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet op het bouwtoezicht moet zijn. De leden van de SP-fractie vernemen graag of dit zal gebeuren in verband met de brandveiligheid van grote gebouwen die nog niet vanaf het begin onder de nieuwe wet zullen vallen. Daarnaast luidt de vraag of het protocol opgenomen zal worden in de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen?

De ATGB doet geen aanbeveling om in een gevel alleen nog maar onbrandbare materialen toe te staan. De noodzaak hiervoor blijkt volgens de ATGB niet uit het Engelse onderzoek. De leden van de SP-fractie vernemen in dat kader graag wat andere onderzoeken, bijvoorbeeld uit andere landen, zeggen over het gebruik van onbrandbare materialen in gevels.

De leden van de SP-fractie zijn verontrust dat de huidige brandklasse-eis voor de gevels mogelijk ontoereikend is. Graag vernemen deze leden daarom wanneer het onderzoek hiernaar is afgerond en of de resultaten naar de Kamer kunnen worden gestuurd, voorzien van een kabinetsreactie met vervolgstappen en aanscherpingen?

Het protocol zal ik in goede afstemming met bouwers en gemeenten op laten stellen. Ik streef ernaar dit protocol begin 2021 klaar te hebben. Het protocol is inderdaad vooral bedoeld voor de brandveiligheid van grote gebouwen. Alleen eenvoudige bouwwerken komen per 1 januari 2022 onder de nieuwe kwaliteitsborging van de Wkb te vallen.

De Wkb regelt dat een onafhankelijke kwaliteitsborger een bouwwerk beoordeelt op het voldoen aan het Bouwbesluit. De kwaliteitsborger moet daarbij werken volgens een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. Een belangrijke eis aan een instrument is dat er gewerkt wordt volgens een borgingsplan. De ATGB refereert in haar advies aan dit borgingsplan en beveelt aan om vooruitlopend op de invoering van de Wkb een overeenkomstige systematische werkwijze te benutten. Dit kan door het opstellen van het protocol. Het protocol is dus bedoeld in de fase voor de invoering van de Wkb. Bij de Wkb zelf zal de kwaliteitsborging geregeld zijn via de toegelaten instrumenten en de daarbij opgestelde borgingsplannen.

Zie voor de vragen over onbrandbare materialen en de brandklasse-eis mijn antwoorden op de vragen van D66.

De leden van de SP-fractie zien graag een reactie van de regering tegemoet op de brief van de Mineral Wool Association Benelux (MWA) op de aanbevelingen van de ATGB. Naast problemen met risicovolle gevels, constateert MWA problemen in ons land met de vergunningaanvraag, – verlening en – handhaving. De leden van de SP-fractie vragen daarop op te reflecteren zodat niet alleen de materialen, maar ook het gehele (ver)bouwproces bijdraagt aan de brandveiligheid.

De ATGB geeft in haar rapport zelf aan dat er tekortkomingen voorkomen in de aanvraag en verlening van de vergunning en het toezicht op de bouwplaats. De MWA refereert hiernaar in haar brief. De ATGB doet verschillende aanbevelingen om dit te verbeteren, onder andere het opstellen van het eerdergenoemde protocol. Het is mijn verwachting dat de uitvoering van deze en de andere aanbevelingen leiden tot verbetering.

Uit de brief volgt dat de MWA, de branchevereniging van producenten van minerale wol isolatiemateriaal, wil dat er uit veiligheidsoogpunt snel wordt overgegaan tot het verplichten van de brandklasse A voor gevels van bepaalde gebouwen. De ATGB heeft geadviseerd om hier niet toe over te gaan omdat de noodzaak hiervoor volgens haar niet blijkt uit het Engelse onderzoek. Ook bij de huidige Nederlandse brandklasse-eis is het toepassen van onbrandbare of beperkt brandbare materialen voor een deel van de gevel al onvermijdelijk. De ATGB beveelt wel aan om nader te onderzoeken of voor risicovolle situaties de huidige brandklasse-eis voor de gevel toereikend is. Ik heb alle aanbevelingen van de ATGB overgenomen. In lijn daarmee laat ik nog nader onderzoek uitvoeren naar het aanscherpen van de brandklasse voor bepaalde gebouwen. Zie hiervoor de eerdere antwoorden op vragen van Groen Links.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de actuele stand van zaken van de inventarisatie van risicogevels in ons land. Het is bijna 2 jaar geleden dat gemeenten met de inventarisatie moesten starten en nog steeds is 31% van de gemeenten niet klaar. Dat is beschamend. De leden van de SP-fractie vragen zich af alle gemeenten al wel zijn begonnen. Zo nee, welke gemeenten nog moeten starten?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister om in te grijpen en er zorg voor te dragen dat alle gemeenten zo snel mogelijk de inventarisatie uitvoeren en passende maatregelen nemen, in lijn met de aangenomen motie van de leden Koerhuis en Beckerman (Kamerstuk 28 325, nr. 191).

Ook willen de leden van de SP-fractie weten hoeveel gemeenten al maatregelen hebben genomen, en welke maatregelen dat zijn. In februari van dit jaar was er slechts één gemeente die is gaan praten met een eigenaar van een risicovol pand. Hoeveel zijn dit er nu en welke consequenties zijn daaruit voortgevloeid?

In mijn brief van 16 juni jongstleden heb ik u geïnformeerd dat ongeveer 91% van de gemeenten is gestart met de inventarisatie. Het zou kunnen dat dit percentage inmiddels is gestegen. Dit percentage komt voort uit een steekproef onder 80 gemeenten. De bevindingen in het rapport zijn geanonimiseerd en uit het rapport volgt dus niet welke van de 80 gemeenten nog niet zijn gestart. Gemeenten hebben deelgenomen aan dit onderzoek onder mijn toezegging dat het onderzoek anoniem is. Wel is in het rapport een lijst van deze 80 gemeenten opgenomen. Hierdoor bestaat er de mogelijkheid dat gemeenteraden van deze gemeenten op lokaal niveau nadere informatie kunnen vragen aan B&W. Deze mogelijkheid bestaat natuurlijk ook bij de andere gemeenten die niet zijn meegenomen in dit onderzoek.

Bij de inventarisatie wordt gebruik gemaakt van het protocol »Inventarisatie en onderzoek brandveiligheid gevel’s dat ik in 2018 in samenspraak met de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland (VBWTN) en Brandweer Nederland heb opgesteld. Dit protocol gaat uit van verschillende stappen en acties van gemeenten. Stap A bestaat eruit dat gemeenten zelf nagaan of er in hun gemeenten mogelijk risicovolle gebouwen zijn. Indien een gebouw als mogelijk risicovol is gecategoriseerd, gaat de gemeente bij stap B in overleg met de eigenaar om de eigenaar in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te geven. Als vervolgens het gebouw nog steeds als mogelijk risicovol wordt gecategoriseerd, dan verzoekt de gemeente in stap C de eigenaar een onderzoek uit te laten voeren of de gevels van het gebouw voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als blijkt dat niet voldaan wordt aan het Bouwbesluit 2012 dan moeten er in stap D maatregelen worden genomen door de gebouweigenaar.

Uit het rapport van het uitgevoerde onderzoek naar de voortgang waarover ik u in de brief van 16 juni heb geïnformeerd volgt dat bij 46 van de 80 beschouwde gemeenten in stap A geen risicovolle gebouwen zijn geïnventariseerd door de gemeente. Voor stap B zijn 12 gemeenten in overleg gegaan met gebouweigenaren. Voor stap C hebben 10 gemeenten aan gebouweigenaren gevraagd onderzoek uit te voeren. Bij 3 gemeenten zijn in totaal 3 gebouwen gevonden die daadwerkelijk niet voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Ik heb geen informatie welke maatregelen bij deze gebouwen zijn of worden getroffen. De te nemen maatregelen en eventuele handhaving zijn kwestie van maatwerk per gebouw. Op lokaal niveau kan door gemeenten worden geregeld dat de gebouwen uiteindelijk veilig zijn. Ten behoeve van de snelle afronding van de inventarisatie en de opvolging daarvan, heb ik de provincies gevraagd toezicht uit te oefenen in het kader van hun interbestuurlijk toezicht op gemeenten. Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Koerhuis en Beckerman (Kamerstuk 28 325, nr. 191).

Al jaren constateren woningcorporaties een toename van het aantal verwarde personen. Al jaren wordt er in de politiek over gepraat. De leden van de SP-fractie hebben al vaker gevraagd naar het verband tussen de bezuinigingen op zorg en welzijn en op de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het bijzonder en de toename aan incidenten met of overlast van verwarde personen in woonhuizen. Deze leden stellen wederom de vraag opnieuw aan de regering. Welk verband is er tussen het afnemen van een derde van alle bedden in de ggz en de toename van overlast en incidenten in buurten, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hoe lang kan er nog gesproken worden van «incidenten» als jaar na jaar wordt geconstateerd dat de problematiek met verwarde personen niet afneemt, maar eerder toeneemt? De leden van de SP-fractie stellen deze vraag over personen met verward gedrag of psychische klachten in het algemeen, en niet specifiek in relatie tot mogelijk brandgevaar. Net als de Brandweeracademie is de SP-fractie van mening dat we terughoudend moeten zijn met generaliserende uitspraken over «verwarde personen» in relatie tot brandveiligheid.

De leden van de SP-fractie vinden dat mensen met psychische klachten passende zorg verdienen en dat een antwoord als «de huizen zullen versneld van het gas af gaan» niet voldoende is. Niet alleen wordt daarmee een verscheidenheid aan psychische en psychiatrische problematiek genegeerd, ook biedt het geen structurele oplossingen en hulp aan zowel de patiënten als de mensen die er omheen wonen. De leden van de SP-fractie vragen daarom of de regering in samenspraak met gemeenten, woningcorporaties en zorg- en welzijnsorganisaties uit kan leggen hoe deze problematiek integraal en structureel wordt aangepakt voor zowel de patiënten als de buurtbewoners. Daarnaast vernemen de leden van de SP-fractie graag of de regering van mening is dat de budgetten afdoende zijn en waarop zij dit baseert. De leden van de SP-fractie ontvangen graag een overzicht van de verschillende budgetten bij ministeries, hoe de verdeling is en wat de knelpunten zijn.

De betreffende vragen hebben mede betrekking op de beleidsterreinen van de ministers van VWS en van JenV.

Er is meermaals onderzoek gedaan naar de vermeende samenhang tussen ambulantisering en de toename van het aantal meldingen over mensen met verward gedrag die de politie registreert (de zogenoemde E33-meldingen). Het Trimbos-instituut heeft met haar factsheet «Verwarde personen» geconcludeerd dat er geen cijfermatige aanwijzingen zijn voor een relatie tussen het stijgend aantal politieregistraties van «verwarde of overspannen personen» en de ambulantisering van de GGZ. Uw Kamer is over de uitkomsten hiervan o.a. geïnformeerd bij brief van 18 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 10).

Op de vraag of de problematiek met personen verward gedrag toeneemt is geen eensluidend antwoord te geven. We zien een toename van het aantal E33-meldingen, maar onduidelijk is wat de aard en achtergrond van de problematiek is waarover deze meldingen gaan en of het aantal personen waarop de meldingen zien toeneemt in omvang of dat er meer meldingen over dezelfde personen worden gedaan. De cijfers zijn diffuus en de term «verward gedrag» is breed; slechts een beperkt deel heeft te kampen met ggz-problematiek.

Wel wordt verandering gebracht in het zicht krijgen op de (omvang) van de groep, zoals u heeft kunnen lezen in de brief van 3 juli 2020 (Kamerstuk 25 424, nr. 548). De ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG zijn voornemens om samen met gemeenten zicht te krijgen op (de omvang van) de groep mensen met een (psychische) kwetsbaarheid en aanvullende zorg- en ondersteuningsbehoefte. In het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid (Kamerstuk 30 995, nrs. 97 en 98) worden handelingsperspectieven voor lokale aanpak van fysieke en sociaal-maatschappelijke problemen verkend, ook voor specifieke aandachtsgroepen die zich in kwetsbare gebieden concentreren.

In algemene zin is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. De complexiteit en veelzijdigheid van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt en zal ook in te toekomst blijven vragen om maatwerk. Het primaat van de integrale persoonsgerichte aanpak gericht op personen met verward gedrag ligt daarom op lokaal niveau. Vaak worden eerste signalen opgemerkt door buurtbewoners, naasten en familie, doorgespeeld naar wijkteams en aangepakt binnen de lokale structuur voor zorg en veiligheid. Dit is ook wenselijk gezien de aard van de problematiek, die zeer divers is en per wijk of gemeente erg kan verschillen.

Landelijk wordt ingezet op de ondersteuning van lokale en regionale partners door de inzet op vijf prioriteiten (Kamerstuk 25 424, nr. 548). Daarnaast is het Verbindend Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT) nu een jaar actief bezig met het verbinden van programma’s gericht op kwetsbare personen. Hierbij worden regio’s vraaggericht ondersteund door een tiental regioadviseurs. Binnen de aanpak van kwetsbare personen wordt ook actief samengewerkt met partners, zoals gemeenten, zorg- en welzijnsorganisaties, woningcorporaties, politie en het OM. Met de focus op een lokale aanpak, versterkt vanuit de regio en ondersteund door de rijksoverheid op vijf prioriteiten, zetten we in op een werkende aanpak gericht op personen met verward gedrag.

Vanwege het feit dat deze doelgroep veelal kampt met multiproblematiek, is dat ook terug te zien in gefragmenteerde bekostiging van zorg, hulp en ondersteuning. Geld is vaak niet het probleem, maar de schotten tussen de bekostigingsvormen wel. Het Schakelteam adviseerde al om meer een persoonsvolgend budget te stimuleren en dit zie je in verschillende vormen nu in de praktijk terug. Deze kennis en ervaring zou breder gedeeld en opgepakt kunnen worden. Het VLOT heeft daarom een onderzoek uitgezet om een overzicht te creëren van enerzijds landelijke activiteiten op het gebied van persoonsvolgende bekostiging en anderzijds de goede praktijkvoorbeelden aangaande integrale samenwerking tussen de domeinen zorg, veiligheid en het gemeentelijke sociaal domein. De verwachting is dat vanuit dit overzicht handelingsperspectief kan ontstaan voor het vraagstuk domein overstijgende bekostiging/ persoonsvolgend budget, zowel voor de landelijke partners als voor mensen die in de regio met deze vragen bezig zijn.

De leden van de SP-fractie willen weten wanneer het onderzoek door de Inspectie Justitie en Veiligheid, of er voldoende bluswatervoorzieningen zijn, gereed is. In de provincie Groningen zijn maar liefst 5000 plekken waar onvoldoende brandkranen of aansluitingen op water zijn. Dat moet zo snel mogelijk worden verholpen. De leden van de SP-fractie vragen wat de regering hieraan gaat doen samen met gemeenten en op welke termijn.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie wanneer in kaart is gebracht hoe het staat met ontruimingsalarminstallaties en vluchtwegen in gebouwen hoger dan 13 meter naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Beckerman en Koerhuis (Kamerstuk 38 325, nr. 207).

Ook vernemen de leden van de SP-fractie graag wat de uitkomsten zijn van het gesprek met Brandweer Nederland en Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) als het gaat om ontruimingsinstallaties.

Het kunnen voorzien in een adequate bluswatervoorziening is een verantwoordelijkheid van gemeenten, veiligheidsregio’s en waterleidingbedrijven, waarbij de beschikbaarheid van brandkranen een gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Uit de uitkomsten van de inmiddels afgeronde inventarisatie concludeert de Inspectie JenV dat de bluswatervoorziening bij de Veiligheidsregio’s zowel bestuurlijk als operationeel op de agenda staat. Vrijwel alle veiligheidsregio’s zijn bezig de bluswatervoorziening toekomstbestendig te maken, zodat de brandweer verzekerd blijft van voldoende bluswater. Dit gebeurt meestal projectmatig in samenwerking tussen gemeenten, waterleidingbedrijven en veiligheidsregio’s (brandweer). Daarnaast is met name het (groot)watertransport met behulp van tankauto’s belangrijker geworden. De bevindingen van de inventarisatie zijn in een uitgebreide brief aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s gestuurd.

In de Kamerbrief van 16 juni 2020 heb ik u geïnformeerd dat ik ter uitvoering van de motie van de leden Beckerman en Koerhuis (Kamerstuk 38 325, nr. 207) overleg heb gevoerd met de VBWTN en Brandweer NL. Zoals vermeld heeft dit ertoe geleid dat ik een onderzoek uit zal voeren naar de staat van de vluchtwegen en bewonerssamenstelling in bestaande woongebouwen mede in relatie tot de wijze van alarmering bij brand en de mogelijke inzet van de brandweer. Ik verwacht dit onderzoek medio 2021 gereed te hebben.

De leden van fractie van 50PLUS danken voor de toezending van de verzamelbrief over brandveiligheid. Deze leden hebben hierover nog wel enkele vragen.

De Minister heeft in het AO Bouwen, op een vraag van het lid van de fractie van 50PLUS, laten weten dat zij streeft naar een eerdere invoering van de brandveiligheidsmaatregelen, beschreven in het aangepaste Bouwbesluit dd. 12 mei 2020. Die is gelijkgetrokken met de eerdere invoerdatum van de Omgevingswet op 1 januari 2021, maar die datum is inmiddels opgeschoven. De leden van de fractie van 50PLUS vernemen graag hoe de Minister deze invoering voor zich ziet, en of deze datum inderdaad gehaald gaat worden.

De leden van de fractie van 50PLUS lezen voorts het volgende in de brief: «Bij bestaande woongebouwen bestaat juridisch de mogelijkheid dat gemeenten gemotiveerd kunnen aanschrijven tot het realiseren van een hoger veiligheidsniveau als dit nodig is gezien de samenstelling van de bewoners in een woongebouw voor het veilig kunnen vluchten». Deze leden vragen de regering hier nader op in te gaan. Bepalen de gemeenten zelf hoe en wanneer dit kan gebeuren? Zijn hier algemene criteria voor, of bepalen gemeenten die zelf? Wat is de rol van het Rijk in deze?

In verband met het uitstel van de Omgevingswet ben ik, zoals eerder vermeld in mijn kamerbrief van 1 juli 2020 (Kamerstuk 33 118, nr. 150), voornemens om de wijzigingen van de brandveiligheidseisen die staan in de wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving van 12 mei 2020 nog onder het huidig recht in het Bouwbesluit 2012 op te nemen. Ik streef ernaar deze wijziging van het Bouwbesluit 2012 zo snel mogelijk in 2021 in werking te laten treden. Voor de overige vragen verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van het CDA over hetzelfde onderwerp.

Naar boven