28 325 Bouwregelgeving 2002–2006

Nr. 131 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2011

Hierbij informeer ik u ten behoeve van het komend Algemeen Overleg op 9 februari a.s. over een aantal toezeggingen op het gebied van bouwregelgeving, funderingsproblematiek en brandveiligheid:

  • 1. Brandveiligheid: rookmelders, herhalingsonderzoek brandveiligheid studentenhuisvesting en hoogbouw;

  • 2. Binnenmilieu gebouwen: mechanische ventilatie en luchtkwaliteit in basisscholen;

  • 3. Tevredenheidsmonitor bouwregelgeving;

  • 4. Toegankelijkheid van woongebouwen in verband met ziekenvervoer;

  • 5. Funderingsproblematiek.

Onderstaand ga ik op deze onderwerpen nader in.

1. Brandveiligheid

Rookmelders

Tijdens het Algemeen Overleg van 25 maart 2010 is toegezegd uw Kamer te informeren over de resultaten van het implementatieplan rookmelders. Daarbij heeft u verzocht de aandacht speciaal te richten op de risicogroepen.

Samen met de Nederlandse Brandwonden Stichting, de brandweer, studentenorganisaties en diverse andere betrokkenen is in het najaar van 2010, een campagne met het thema «Wat doe jij bij brand?» gevoerd, gericht op de brandveiligheid van studentenwoningen. Doel van deze campagne was meer bewustwording van de gevaren van brand en bekendheid met de maatregelen die studenten zelf kunnen nemen. Gekoppeld aan deze campagne werd door de Nederlandse Brandwonden Stichting een speciale verkoopactie van rookmelders opgezet waarbij ruim 17 500 rookmelders extra zijn verkocht. De campagne werd afgesloten met een slotmanifestatie op het Plein in Den Haag welke veel landelijke aandacht voor het belang van rookmelders heeft opgeleverd. Ook in 2011 zullen de hierboven vermelde samenwerkende partijen onder één beeldmerk campagne gaan voeren rondom de Nationale rookmelderdag.

De komende tijd zal de inspanning van mijn ministerie zich met name richten op de (particuliere) huursector, een tweede risicogroep. Een onderzoek naar de mate waarin rookmelders (werkend) aanwezig zijn in woningen is voorzien voor het jaar 2012. Hierbij zal aansluiting worden gezocht met het project «Brandveilig Leven» van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) vanwege de activiteiten die in dit kader worden verricht om brandveiligheid wijkgericht aantoonbaar te stimuleren. Daarbij zal mijn ministerie samenwerken met het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Herhalingsonderzoek brandveiligheid studentenhuisvesting

In 2009 is door de VROM-Inspectie een onderzoek uitgevoerd naar de brandveiligheid van studentenhuisvesting. Uit de rapportage, die 25 september 2009 aan uw Kamer is aangeboden (TK 2009–2010, 28 325, nr. 114), bleek dat de brandveiligheid van studentenhuisvesting verbetering behoefde. Bovendien bleken er enkele onduidelijkheden met betrekking tot de toepassing van de voorschriften te zijn. Mede door de aanbevelingen in het inspectierapport worden voor het nieuwe Bouwbesluit de definities en voorschriften voor kamergewijze verhuur, waar studentenhuisvesting in veel gevallen onder valt, waar nodig aangepast.

Tijdens het Algemeen Overleg van 12 november 2009 is u toegezegd om in 2011 een herhalingsonderzoek uit te voeren naar de brandveiligheid van studentenhuisvesting. Gezien de inwerkingtredingsdatum van het nieuwe Bouwbesluit (planning op dit moment 1 januari 2012), acht ik het echter zinvol om het herhalingsonderzoek een jaar later uit te voeren. Ik heb de VROM-Inspectie dan ook gevraagd de uitvoering van het herhalingsonderzoek een jaar door te schuiven.

Hoogbouw

In het Algemeen Overleg van 26 mei 2009 is toegezegd dat u nader geïnformeerd zult worden over de ontwikkeling van regelgeving voor brandveiligheid van hoogbouw in Nederland. Kennis opgedaan in het buitenland, zoals in New York, wordt hierin meegenomen. Op dit moment kent het Bouwbesluit alleen algemene brandveiligheidseisen voor gebouwen hoger dan 70 meter, zonder invulling op detailniveau. De reden hiervoor is dat hoogbouw complex en divers is. Dit maakt het lastig om, zoals voor andere bouwwerken in het Bouwbesluit, generieke prestatie-eisen op te stellen.

Op 29 april 2009 bent u bij het aanbieden van de Visie op brandveiligheid (bij de Eindrapportage over het Actieprogramma brandveiligheid, TK 2008–2009, 26 956, nr. 66), geïnformeerdover het voornemen om de voorschriften voor hoogbouw anders in te vullen, namelijk met een meer risicogerichte aanpak. Hiermee worden gebouwen hoger dan 70 meter ontworpen op basis van het gebruik en risico’s van een specifiek gebouw. Deze vorm van maatwerk sluit beter aan bij de daadwerkelijke scenario’s bij brand en leidt mogelijk tot (kosten)effectievere maatregelen. Bij de begrotingsbehandeling heb ik reeds aangegeven dat de ontwikkeling om tot een sluitende risicobenadering te komen nog enkele jaren in beslag zal nemen. Dit voorjaar zal al wel de herziene Handreiking «Brandveiligheid in hoge gebouwen» worden gepubliceerd. In deze handreiking is de stand der techniek vertaald naar effectieve brandveiligheidsvoorzieningen die leiden tot veilige hoogbouw. De handreiking wordt de komende tijd verder ontwikkeld en vormt mede de basis voor de risicobenadering voor hoogbouw. Bij de verdere ontwikkeling van de risicobenadering zal tevens gebruik worden gemaakt van ervaringen in het buitenland, zoals de kennis opgedaan tijdens het bezoek van een Nederlandse delegatie aan New York eind 2009. Daar werkt men niet met prestatie-eisen maar met concreet voorgeschreven maatregelen en wordt bij zeer hoge gebouwen de brandweer anders ingezet dan bij minder hoge gebouwen.

2. Binnenmilieu gebouwen

Mechanische ventilatie

In het Algemeen Overleg van 26 mei 2009 en daarna de brief van 3 september 2009 (TK 2009–2010, 28 325, nr. 113) is uw Kamer een onderzoek toegezegd naar mechanische ventilatiesystemen in nieuwbouwwoningen. Belangrijk aandachtspunt is de gezondheidskundige kwaliteit in woningen bij bouwen met minder kieren in verband met energiebesparing. Bij kierdichting gaat immers onbedoelde luchtverversing verloren en zal extra aandacht voor doelmatig gebruik van ventilatievoorzieningen voor luchtverversing nodig zijn. Omdat er steeds meer installaties in en aan de gebouwen worden aangebracht zal ook het geluid en eventuele trillingen van deze installaties meer aandacht vragen. Binnenkort zal het ministerie van Infrastructuur en Milieu genoemd onderzoek naar uw Kamer sturen. Een beleidsreactie zal worden opgenomen in de voortgangsrapportage Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid, die naar verwachting in het voorjaar van 2011 door de minister van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer zal worden gestuurd.

In de brief van 3 september 2009 is tevens toegezegd een tussentijds verslag over de naleving van voorschriften voor ventilatie en energieprestatie bij 100 nieuwbouwwoningen en nieuwe basisscholen naar uw Kamer te sturen. Hiertoe voert de VROM-Inspectie in de periode 2010 t/m 2012 jaarlijks een onderzoek uit. Het tussentijdse verslag wordt opgenomen in de eerder genoemde voortgangsrapportage Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid.

Luchtkwaliteit in basisscholen

Ter verbetering van de luchtkwaliteit in basisscholen in relatie tot leerprestaties en gezondheid van leerkrachten en leerlingen worden diverse activiteiten uitgevoerd door partijen in de gehele keten. In de beleidsreactie over het advies van de Rijksbouwmeester over scholenbouw van 6 november 2009 (TK 2009–2010, 28 089, nr. 25) is toegezegd u in de tweede helft van 2010 te informeren over de voortgang van de ingezette acties. Dit zal echter gebeuren in de hiervoor genoemde voortgangsrapportage Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid, die naar verwachting in het voorjaar van 2011 door de minister van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer zal worden gestuurd. Hierin wordt de toezegging meegenomen uit het Algemeen Overleg op 12 november 2009 dat bij het uitwisselen van best practices in de scholenbouw wordt getoetst op de effecten van maatregelen voor lucht-, geluid- en lichtkwaliteit.

In de beleidsreactie op het advies van de Rijksbouwmeester over scholenbouw van 6 november 2009 is eveneens toegezegd dat er in het Periodiek Onderhoudsrapport 2010 onderzoek wordt gedaan naar de uitgaven voor de huisvesting van basisscholen in het kader van het uitgavencluster Educatie. Uw Kamer is op 14 september jl. middels een brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (TK 2010–2011, 32 123 B, nr. 20) geïnformeerd dat dit onderzoek is vertraagd en in het voorjaar 2011 resultaten zal opleveren.De resultaten van het onderzoek naar het cluster Educatie worden in samenhang met de overige clusters bezien.

3. Tevredenheidsmonitor bouwregelgeving

Tijdens het Algemeen Overleg op 12 maart 2009 is u toegezegd de «Monitor Bouwregelgeving 2008» toe te sturen. Deze monitor beschrijft de praktijkervaringen van gemeenten, bouwers en ontwerpers met de bouwregelgeving. Naar aanleiding van de resultaten van deze monitor is afgelopen jaar bij de voorlichting over de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het daarop gebaseerde Besluit omgevingsrecht aandacht besteed aan voorlichting aan burgers (onder meer over vergunningsvrij bouwen en het Omgevingsloket Online). Voor het nieuwe Bouwbesluit is daarnaast het «verbouwkompas» voor particuliere opdrachtgevers en bouwbedrijven ontwikkeld en bij het opstellen van het besluit is aandacht besteed aan de praktijkeffecten van de regels door middel van een praktijktoets en advisering door de Adviescommissie Praktijktoepassingen brandveiligheidsvoorschriften.

Het voornemen bestaat de volgende monitor circa een jaar nadat het nieuwe Bouwbesluit van kracht wordt uit te voeren.

4. Toegankelijkheid woongebouwen in verband met ziekenvervoer

In het Algemeen Overleg van 25 maart 2010 is uw Kamer toegezegd een steekproef te doen bij een aantal brandweerkorpsen om na te gaan hoe vaak gebruik wordt gemaakt van een redvoertuig van de brandweer bij het vervoeren van zieke mensen uit hun woning naar de ambulance.

Een schatting op basis van de steekproef leert dat de brandweer in Nederland circa 5000 keer per jaar met een redvoertuig assistentie verleent aan de ambulancedienst. Per brandweerregio varieert het aantal van 27 keer per jaar in Gelderland Zuid (2009) tot ca. 364 keer per jaar in Kennemerland en zelfs 1400 uitrukken in Amsterdam-Amstelland in 2008. Deze grote verschillen zijn in het algemeen te herleiden tot de mate waarin men te maken heeft met binnenstedelijke bebouwing. Door de hierin aanwezige nauwere gangen en steilere trappen met bochten is het voor het ambulanceteam fysiek niet mogelijk de patiënt op een brancard naar beneden te brengen en is hulp van het redvoertuig van de brandweer noodzakelijk.

Hoewel men voor het transport van patiënten idealiter geen gebruik maakt van assistentie van de brandweer, is op voorhand duidelijk dat in een aantal gevallen ziekenvervoer met behulp van het redvoertuig van de brandweer onvermijdelijk is. Nieuw te bouwen woongebouwen die groter zijn dan 3500 m2 of met een verdiepingsvloer hoger dan 12,5 m moeten sinds het Bouwbesluit 1992 en daarvoor op grond van gemeentelijke bouwverordeningen worden voorzien van een brancardlift. Het alsnog stellen van een dergelijke eis in bestaande (niet in dergelijke woongebouwen gelegen) woningen is praktisch gezien veelal onuitvoerbaar en onevenredig kostbaar. Daarnaast is het stellen van aanvullende eisen, bezien vanuit verworven rechten (en beschikbare ruimte) onwenselijk.

Uit de reactie vanuit de ambulancezorg blijkt dat er legio ziektebeelden en omstandigheden denkbaar zijn waardoor gebruik van het redvoertuig noodzakelijk is voor het naar beneden brengen van een patiënt. Hoewel niet alleen ouderen op een dergelijke wijze vanuit de woning worden vervoerd, doen ouderen er altijd goed aan te kiezen voor een woning die op maat is gesneden voor hun (zorg)behoefte. Mede rekening houdend met de groei van het aantal ouderenwoningen is het niet te verwachten dat de vergrijzing leidt tot een substantiële stijging van het aantal gevallen dat het redvoertuig van de brandweer assistentie moet verlenen aan de ambulance.

5. Funderingsproblematiek

Zoals verzocht tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 16 december 2010, stuur ik u hierbij het evaluatierapport van de funderingsaanpak in zes gemeenten met excessieve financieringsproblemen voor het Algemeen Overleg van 9 februari a.s. (zie bijlage).1 Het toesturen van het evaluatierapport is eerder toegezegd in mijn brief van 8 december 2010 (TK 2010–2011, 30 136, nr. 35). Voor de funderingsaanpak heeft het Rijk in 2001 een budget van € 20 miljoen beschikbaar gesteld.

Panden met slechte funderingen kunnen tot ernstige problemen leiden voor bewoners. Juridisch gezien is funderingsherstel de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een pand. De gemeente kan faciliterend optreden bij de organisatie en financiering van het herstel. In veel gevallen doet zij dit ook.

In de periode rond 2000 zijn de meeste vervallen particuliere woningen aangepakt door sloop en nieuwbouw en gingen veel gemeenten over tot behoud van de overgebleven panden, zo nodig met funderingsherstel. Deze aanpak sloeg aan bij veel bewoners en eigenaren. Bovendien bevordert deze aanpak het particulier initiatief in de wijken. Meestal zijn de hiervoor beschikbare instrumenten bij de gemeenten toereikend. Enerzijds zijn dat de juridische mogelijkheden via de Woningwet, zoals aanschrijvingen, anderzijds de financiële. Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) biedt de gemeenten en provincies onder andere hiervoor een ruime bestedingsvrijheid.

Naar aanleiding van signalen uit enkele gemeenten met relatief veel funderingsproblemen, hebben het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2000 een landelijke enquête gehouden. Hieruit zijn in totaal zes gemeenten naar voren gekomen waarmee afspraken zijn gemaakt over een herstelprogramma voor in totaal circa 3 200 woningen. Dit aantal is inmiddels aangepakt. Naast de bijdrage van € 20 miljoen van het Rijk hebben de gemeenten voor het herstelprogramma € 81,4 miljoen uit eigen middelen gefinancierd.

In de afgelopen jaren is in de zes gemeenten kennis opgedaan, die bruikbaar kan zijn voor andere gemeenten. Het gaat daarbij om kennis omtrent hersteltechnieken, procesorganisatie en financiering. De zes gemeenten hebben aangegeven een rol te willen spelen bij de overdracht van de door hen opgedane kennis, bij voorkeur in samenwerking met het Rijk en de VNG.

Daarnaast hebben het afgelopen decennium verschillende landelijke instanties nieuwe instrumenten ontwikkeld. Bij voorbeeld:

  • de Stichting Volkshuisvesting Nederland (SVn) verstrekt laagrentende leningen voor herstel, samen met een aantal gemeenten;

  • de uitvoerende technische partijen rond funderingsherstel hebben zich verenigd in de branchevereniging F30;

  • de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) brengen de funderingsaanpak onder de aandacht van haar leden;

  • minstens even belangrijk als de ondersteuning door en voor «professionals» is de belangbehartiging van de bewoners van probleempanden. Het Platform Fundering Nederland verricht in een aantal steden op dit aspect goed werk.

Het verder financieel faciliteren van de uitvoering van de herstelwerkzaamheden door het Rijk is niet aan de orde. Ten eerste is de resterende problematiek niet zo omvangrijk, urgent en geconcentreerd als dit in 2000 het geval was. Ten tweede heeft het Rijk hier geen (nieuwe) middelen voor beschikbaar.

Opgemerkt zij wel dat gemeenten en provincies gedurende de huidige ISV-periode, dat wil zeggen tot 2015, desgewenst nog steeds ISV middelen kunnen inzetten voor het faciliteren van funderingsherstel.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven